ECLI:NL:RBROT:2025:4561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
ROT 25/2735
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo

In deze zaak heeft verzoekster zich op 14 maart 2025 gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Het college heeft haar aanvraag afgewezen, omdat zij als zelfredzaam wordt beschouwd. Verzoekster is het hier niet mee eens en vraagt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 april 2025 behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigden aanwezig waren.

Verzoekster, die met haar dochters vanuit Suriname naar Nederland is verhuisd, woont nog steeds samen met haar ex-partner, die pestgedrag vertoont. Dit leidt tot stress en zorgen over haar veiligheid en die van haar kinderen. Het college heeft echter geconcludeerd dat verzoekster voldoende zelfredzaam is en in staat om zelf in haar onderdak te voorzien. De voorzieningenrechter volgt deze conclusie en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

De voorzieningenrechter benadrukt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg op 11 april 2025, en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze uitspraak. De voorzieningenrechter heeft ook rekening gehouden met de belangen van de kinderen van verzoekster, die goed presteren op school en geen zorgen vertonen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2735

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. N. Roos),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigden: mr. A. Hielkema en mr. A.M.H. Dellaert).

Samenvatting

Verzoekster heeft zich bij het college gemeld voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Het college vindt dat verzoekster hier niet voor in aanmerking komt. De voorzieningenrechter kan dit standpunt van het college volgen en wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

1. Verzoekster heeft zich op 14 maart 2025 gemeld bij Centraal Onthaal voor opvang op grond van de Wmo. Met het besluit van diezelfde dag heeft het college deze aanvraag afgewezen. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoekster is ongeveer drie jaar geleden met haar dochters (een tweeling van inmiddels 13 jaar) vanuit Suriname naar Nederland verhuisd om met haar inmiddels ex-partner te gaan samenwonen. De relatie is twee jaar geleden door de ex-partner beëindigd, maar verzoekster en de kinderen wonen nog steeds met hem op hetzelfde adres. Volgens verzoekster is de situatie onhoudbaar geworden. De ex-partner vertoont veelvuldig pestgedrag om verzoekster en de kinderen de woning uit te krijgen. Hij praat niet met hen, weigert hen toegang tot de woonkamer of doet zeep in hun eten. Dit leidt tot stressklachten bij verzoekster, omdat zij zich zorgen maakt over haar eigen veiligheid en die van haar dochters. Via Vraagwijzer is zij voor hulp doorverwezen naar het Wijkteam. Sinds een jaar staat zij ook ingeschreven bij Woonnet Rijnmond voor een andere woning. Verzoekster reageert geregeld op woningen.
Waar gaat deze zaak om?
3. Het college heeft zich in het besluit van 14 maart 2025 op het standpunt gesteld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor opvang op grond van de Wmo, omdat zij voldoende zelfredzaam is. Verzoekster wordt in staat geacht zich op eigen kracht, met gebruikelijke voorzieningen, met mantelzorg en met hulp vanuit haar sociale netwerk te handhaven in de samenleving en zelf in haar onderdak, en dat van haar kinderen, te voorzien.
4. Verzoekster is het hier niet mee eens en wil met haar verzoek bereiken dat haar, samen met haar kinderen, maatschappelijke opvang wordt geboden tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af?
Toetsingskader
5. Voor een recht op opvang is bepalend of verzoekster in staat is zich te handhaven in de samenleving. Dat blijkt uit de definitie van het begrip ‘opvang’ in artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, en uit de artikelen 1.2.1, aanhef en onder c, en artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015. Gelet op de hulpvraag van verzoekster houdt dat in dit geval concreet in dat beoordeeld moet worden of zij door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak voor haar en haar kinderen te voorzien. Met andere woorden: verzoekster kan pas aanspraak maken op opvang als zij geen onderdak heeft door problemen die zij ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving. [1]
Heeft het college voldoende zorgvuldig onderzoek verricht?
6. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar stelling dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Nadat verzoekster zich voor maatschappelijke opvang heeft gemeld, heeft het college onderzoek gedaan naar de situatie van verzoekster. Er is advies ingewonnen bij het Expertise Team Zorg (ETZ) en Veilig Thuis Rotterdam (VTR). Uit het onderzoek blijkt dat verzoekster sinds 3 november 2023 in contact staat met diverse gemeentelijke instanties over de problemen in de thuissituatie en het verkrijgen van andere woonruimte (en voor het omzetten van haar verblijfsvergunning en die van haar dochters). Volgens het ETZ en VTR is sprake van een dreigende situatie door het treitergedrag van de ex-partner, maar niet van (dreiging met) intiem terreur of een andere vorm van huiselijk geweld. Dat het besluit is genomen op dezelfde dag als de dag waarop verzoekster zich bij het college heeft gemeld om opvang, maakt nog niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
Heeft het college verzoekster voldoende zelfredzaam mogen vinden?
7. Het college stelt zich op goede gronden op het standpunt dat verzoekster voldoende zelfredzaam is. Niet is gebleken dat verzoekster door de negatieve thuissituatie zodanig wordt beïnvloed dat zij niet meer zelfstandig in staat is om actie te ondernemen en andere woonruimte te vinden. Het college wijst er daarbij terecht op dat verzoekster zelfstandig in staat is gebleken om het verblijfsrecht van haar kinderen om te zetten, om te solliciteren en om werk te vinden. Ook heeft verzoekster een zelfstandig woonverleden in Suriname, waarbij zij geen (noemenswaardige) problemen heeft ondervonden in haar zelfredzaamheid. Dat verzoekster, onder meer voor haar verblijfsrecht in Nederland, nog steeds afhankelijk is van haar ex-partner en hier geen sociaal netwerk heeft opgebouwd, betekent op zichzelf nog niet dat zij niet zelfredzaam is. Verder is bij verzoekster geen sprake van (acute) dakloosheid. Evenmin is gebleken dat zij op korte termijn dakloos dreigt te worden. Zij woont nog steeds nog in de woning van haar ex-partner.
8. Uit het voorgaande volgt dat verzoekster geen problemen heeft bij het zich handhaven in de samenleving en dat zij daarom in staat kan worden geacht zelfstandig in onderdak voor zichzelf en haar kinderen te voorzien. Verzoekster heeft voornamelijk een huisvestingsprobleem. De Wmo is niet bedoeld om hiervoor een oplossing te bieden. Om mogelijk sneller aan andere woonruimte te komen, zou verzoekster ook kunnen reageren op woningen buiten de stadsregio Rotterdam.
Hardheidsclausule / evenredigheid
9. Voor zover er al ruimte is voor toetsing aan de hardheidsclausule en het evenredigheidsbeginsel, heeft verzoekster onvoldoende onderbouwd dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de weigering haar, met haar dochters, toe te laten tot de maatschappelijk opvang onevenredig bezwaarlijk is en leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 3 van het IVRK
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in de besluitvorming voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen. Verzoekster ontvangt hulp van VTR en het Wijkteam. Deze hulp betreft ook de kinderen. Verder is op 9 juli 2024 en 14 november 2024 vanuit de gemeente contact geweest met de school van de kinderen. Volgens de school zouden de kinderen het goed doen op school en zijn er vanuit de school geen zorgen over het welzijn van de kinderen. De voorzieningenrechter kan zich echter voorstellen dat het college in bezwaar nog nagaat hoe het inmiddels met de kinderen gaat.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college verzoekster geen opvang hoeft te verlenen op grond van de Wmo. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 13 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3446 en ECLI:NL:CRVB:2019:3447, en van 27 maart 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:471.