ECLI:NL:RBROT:2025:4122

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
11447050 VZ VERZ 24-10292
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning van transitie- en billijke vergoeding na ernstig verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Bolidt Kunststoftoepassing B.V. De zaak betreft de ontbinding van een arbeidsovereenkomst die sinds 1998 bestond. De arbeidsovereenkomst is niet stilzwijgend geëindigd, ondanks dat [verzoeker] van januari 2001 tot februari 2020 in Miami werkte voor de Amerikaanse entiteit BCC. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2025 wordt ontbonden vanwege een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. Er is geen ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] vastgesteld, waardoor hij recht heeft op een transitievergoeding van € 234.127,27 bruto. Tevens is er sprake van ernstig verwijtbaar handelen van Bolidt, wat aanleiding geeft tot een billijke vergoeding van € 150.000,- bruto. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat Bolidt geen rechten meer kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding, en dat [verzoeker] recht heeft op doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11447050 VZ VERZ 24-10292 (voorheen 10487907 HA VERZ 23-34)
datum uitspraak: 31 maart 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Dordrecht,
verzoeker in de hoofdzaak,
verweerder in het zelfstandig tegenverzoek,
verweerder in het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek,
verzoeker van de ten aanzien van het ontbindingsverzoek ingediende tegenverzoeken,
verweerder in de incidentele verzoeken ex artikel 223 Rv,
verweerder in het incidentele verzoek ex artikel 843a Rv,
gemachtigde: mr. C.C. Roza, advocaat te Amsterdam,
tegen
Bolidt Kunststoftoepassing B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
verweerster in de hoofdzaak,
verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,
verzoekster in het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek,
verweerster van de ten aanzien van het ontbindingsverzoek ingediende tegenverzoeken,
verzoekster in de incidentele verzoeken ex artikel 223 Rv,
verzoekster in het incidentele verzoek ex artikel 843a Rv,
gemachtigden: mr. S.A. Tan, mr. F.L. Bakker en mr. M.H. Gardien, advocaten te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘Bolidt’ genoemd.

1.De zaak in het kort

De tussen partijen sinds 2 maart 1998 bestaande arbeidsovereenkomst is niet stilzwijgend geëindigd doordat [verzoeker] in de periode van januari 2001 tot februari 2020 in Miami gewerkt heeft bij de Amerikaanse entiteit van Bolidt, te weten BCC. De tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wordt door de kantonrechter met ingang van 1 augustus 2025 ontbonden wegens een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. Er is niet gebleken van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] , zodat hij recht heeft op de transitievergoeding die door de kantonrechter wordt berekend op € 234.127,27 bruto. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is wel een gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van Bolidt, zodat er aanleiding bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding aan [verzoeker] , die door de kantonrechter wordt begroot op € 150.000,- bruto, globaal overeenkomend met het salaris over zes maanden. In verband met het ernstig verwijtbaar handelen van Bolidt kan zij geen rechten meer ontlenen aan de postcontractuele bedingen die zijn opgenomen in de schriftelijke arbeidsovereenkomst. Bolidt wordt op de voet van het bepaalde in artikel 7:686a lid 6 tot en met 14 april 2025 in de gelegenheid gesteld het ontbindingsverzoek in te trekken.
Tevens oordeelt de kantonrechter dat Bolidt over de resterende periode van het eerste ziektejaar gehouden is tot doorbetaling van het volledige salaris van [verzoeker] ten bedrage van (het bruto equivalent van) € 12.598,94 netto per maand, terwijl [verzoeker] over het tweede ziektejaar recht heeft op 70% van het maximum premieloon, te weten € 3.605,32 bruto per periode van 4 weken, in beide gevallen vermeerderd met de vakantietoeslag van 8%. Over de periode van 25 april 2024 tot en met 1 januari 2025 heeft [verzoeker] geen recht op salaris tijdens ziekte. Vanaf 2 januari 2025 is hij weer volledig arbeidsgeschikt en heeft hij recht op betaling van het hiervoor genoemde netto salaris tot de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2025. Hetgeen Boldit eventueel op basis van de eerdere kort geding uitspraak teveel aan [verzoeker] heeft betaald, mag zij verrekenen met hetgeen zij uit hoofde van deze beschikking aan hem verschuldigd is. [verzoeker] heeft tevens recht op 15 % wettelijke verhoging over hetgeen Bolidt vanaf maart 2023 te weinig aan salaris aan hem heeft betaald. De hiervoor genoemde beslissingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Ten aanzien van de tantièmeaanspraken van [verzoeker] kan de kantonrechter nog geen eindbeslissing nemen en worden beide partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunt nader te verduidelijken. De overige verzoeken en tegenverzoeken worden door de kantonrechter afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de tussenbeschikking van 30 juni 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • de incidentele conclusie van Bolidt houdende een vordering tot inzage ex artikel 843a Rv, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv;
  • het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek van Bolidt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
  • het ten aanzien van het ontbindingsverzoek door [verzoeker] ingediende verweerschrift met tegenverzoeken, met bijlagen;
  • de door Bolidt bij brief van 4 april 2024 overgelegde bijlagen.
2.2.
Op 5 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [verzoeker] vergezeld door [persoon 1] en [persoon 2] , met mr. Roza. Namens Bolidt waren aanwezig [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) en [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ), bijgestaan door mr. Tan, mr. Gardien en mr. Bakker als gemachtigden. Namens Bolidt zijn tijdens de zitting spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Daarnaast hebben partijen ter zitting, om een einde te maken aan het incident tot inzage ex artikel 843a Rv, afspraken met elkaar gemaakt, welke afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal.
2.3.
Bij brief van 2 juli 2024 met bijlagen heeft Bolidt kenbaar gemaakt dat [verzoeker] de in het proces-verbaal gemaakte afspraken niet nakomt. Door Bolidt is daarbij verzocht om de gemaakte afspraken uit te breiden met een dwangsom. [verzoeker] heeft daarop bij brief van 4 juli 2024 met bijlagen gereageerd. Daarbij is door [verzoeker] verzocht om de gevraagde dwangsomveroordeling af te wijzen en om een zitting te bepalen. De kantonrechter heeft daarop beslist dat er een zitting diende plaats te vinden.
2.4.
Door [verzoeker] zijn ten behoeve van die zitting bij brieven van respectievelijk 25 november en 10 december 2024 aanvullende producties overgelegd. Daarnaast heeft [verzoeker] zijn tegenverzoek in de ontbindingskwestie bij brief van 6 december 2024 vermeerderd. Ook van de kant van Bolidt zijn bij brieven van respectievelijk 9 en 11 december 2024 nog aanvullende producties overgelegd.
2.5.
Op 11 december 2024 is de zaak tijdens een zitting verder besproken. Daarbij waren aanwezig [verzoeker] vergezeld door [persoon 2] , met mr. Roza. Namens Bolidt waren aanwezig [persoon 3] en [persoon 4] , bijgestaan door mrs. Gardien en Bakker als gemachtigden. Ter zitting hebben partijen procesafspraken met elkaar gemaakt die zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Door partijen is toen afgesproken dat zij ten aanzien van alle tussen hen gerezen geschillen zouden proberen om met elkaar tot een finale regeling te komen. Voor het geval partijen het niet eens zouden worden is daarnaast (onder meer) afgesproken dat partijen verdere uitvoering zouden geven aan het 843a-incident conform de afspraken zoals gemaakt op de zitting van 5 april 2024. Daarbij zou Bolidt de kosten voor inschakeling van DigiJuris voor haar rekening nemen tot een totaalbedrag van € 15.000,- te vermeerderen met btw, met de mogelijkheid voor Bolidt om de helft van deze kosten te verrekenen met de eventuele bedragen die Bolidt/BCC aan [verzoeker] verschuldigd is. Ook is, voor het geval partijen niet tot een finale regeling zouden komen, alvast een voortzetting van de zitting bepaald op 27 januari 2025.
2.6.
Bij brief van 19 december 2024 heeft mr. Roza de kantonrechter bericht dat partijen niet tot een finale regeling zijn gekomen.
2.7.
Door Bolidt is op 22 januari 2025 een incidenteel verzoek ex artikel 223 Rv ingediend. Van de kant van [verzoeker] zijn bij brief van 23 januari 2025 nog aanvullende bijlagen overgelegd.
2.8.
Op 27 januari 2025 is de zaak tijdens een zitting verder besproken. Daarbij waren aanwezig [verzoeker] vergezeld door [persoon 2] , met mr. Roza. Namens Bolidt waren aanwezig [persoon 3] en [persoon 4] , bijgestaan door mrs. Tan, Gardien en Bakker als gemachtigden. Door partijen zijn spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Daarnaast is van de kant van Bolidt nog één aanvullende productie overgelegd. Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat op 28 februari 2025 uitspraak zou worden gedaan in de zaak.
2.9.
Bij brief van 11 februari 2025 heeft Bolidt de kantonrechter verzocht nog een nadere productie, verkregen van de gegevensdragers naar aanleiding van het inzageverzoek ex artikel 843a Rv, te mogen overleggen. Daartegen is door [verzoeker] bij brief van 12 februari 2025 bewaar gemaakt. De kantonrechter heeft de zaak daarop heropend en Bolidt alsnog in de gelegenheid gesteld om de volgens haar van belang zijnde gegevens uit het onderzoek naar de gegevensdragers in het geding te brengen.
2.10.
Bij brief van 13 februari 2025 heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht op korte termijn te beslissen op de voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv aangaande de loondoorbetaling. Het belang bij dit verzoek heeft [verzoeker] , op verzoek van de kantonrechter, bij brief van 19 februari 2025 nog nader toegelicht. Door Bolidt is vervolgens bij brief van 20 februari 2025 verzocht om niet op de voorlopige voorziening te beslissen voordat de nadere stukken door Bolidt in het geding zijn gebracht.
2.11.
Bij brief van 25 februari 2025 heeft Bolidt de nadere producties, met een toelichting daarop, in het geding gebracht.
2.12.
Op 4 maart 2025 heeft de kantonrechter bepaald dat hij de reactie van [verzoeker] op de brief van 25 februari 2025 van Bolidt wil afwachten alvorens te beslissen op de voorlopige voorziening.
2.13.
Bij brief van 10 maart 2025 heeft [verzoeker] op de door Bolidt nader overgelegde producties gereageerd.
2.14.
Vervolgens heeft de kantonrechter de uitspraak van de beschikking, na een korte aanhouding, nader bepaald op vandaag.

3.De verzoeken en tegenverzoeken

3.1.
Na de tussenbeschikking van 30 juni 2023 zijn door partijen over en weer nog diverse (aanvullende) verzoeken en tegenverzoeken ingediend. Het gaat daarbij achtereenvolgend om de volgende (tegen)verzoeken.
Incidenteel verzoek tot inzage ex artikel 843a Rv
3.2.
Bolidt heeft (samengevat) verzocht:
DigiJuris op te dragen de inzage (overeenkomstig randnummer 41 van dat verzoek) uit te (laten) voeren, en [verzoeker] te veroordelen om alle medewerking aan deze inzage door DigiJuris te verlenen;
te bepalen dat in geval [verzoeker] in gebreke blijft om aan het onder 1 verzochte te voldoen, hij een dwangsom verbeurt;
[verzoeker] te veroordelen in de kosten van dit incident;
het incidenteel vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
[verzoeker] heeft verzocht om de verzoeken van Bolidt af te wijzen, met veroordeling van Bolidt in de kosten van dit incident.
Het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek ex artikel 7:671b BW en de tegenverzoeken
3.4.
Bolidt heeft, voor het geval dat wordt geoordeeld dat er een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat en die arbeidsovereenkomst niet eerder al is geëindigd, (samengevat) verzocht:
1. de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens:
a. primair: verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] (e-grond);
b. subsidiair: een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond);
c. meer subsidiair: een combinatie van omstandigheden die in de wet zijn genoemd waardoor het niet redelijk is dat de arbeidsovereenkomst blijft bestaan (i-grond);
2. te verklaren voor recht dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op het vroegst mogelijke tijdstip;
3. te verklaren voor recht dat Bolidt aan [verzoeker] geen transitievergoeding verschuldigd is en, voor zover dat wordt geoordeeld dat Bolidt aan [verzoeker] wel enige vergoeding verschuldigd is, te bepalen dat Bolidt die vergoeding pas verschuldigd is vanaf het moment dat er een uitspraak bestaat waarin geoordeeld is dat er tussen Bolidt en [verzoeker] een arbeidsovereenkomst bestaat en die uitspraak kracht van gewijsde heeft;
4. [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
Bolidt heeft daarbij uitdrukkelijk verzocht om pas op dit voorwaardelijke ontbindingsverzoek te beslissen nadat de rechtbank heeft beslist op het verzoek tot inzage ex artikel 843a Rv en, indien het verzoek van Bolidt wordt toegewezen, nadat Bolidt ook daadwerkelijk inzage heeft gehad in de gegevens op de gegevensdragers.
3.6.
[verzoeker] heeft verzocht bij beschikking (samengevat):
primair:
1. om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
subsidiair tevens zelfstandig tegenverzoek:
2. in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst Bolidt te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding aan [verzoeker] van € 356.389,50, dan wel een transitievergoeding van € 534.584,25 indien wordt ontbonden op de i-grond, en een billijke vergoeding van € 2.500.000,- bruto;
3. in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de geldende opzegtermijn van 4 maanden, zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
4. in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst te bepalen dat het concurrentie- en relatiebeding wordt vernietigd, dan wel een vergoeding vast te stellen van
€ 12.598,94 netto per maand, dan wel het bruto equivalent daarvan, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag per maand, voor de duur van de beperking door het concurrentiebeding;
5. te verklaren voor recht dat [verzoeker] tijdens arbeidsongeschiktheid recht heeft op 100% van zijn laatstverdiende loon;
6. Bolidt te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van de hiervoor genoemde vergoedingen tot de dag van algehele voldoening;
primair en subsidiair:
7. Bolidt te veroordelen in de volledige kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde (tot op heden begroot op € 156.561,30) en de nakosten daaronder begrepen.
3.7.
[verzoeker] heeft bij brief van 6 december 2024 zijn tegenverzoeken vermeerderd/aangevuld, in die zin dat hij bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, verzoekt om te verklaren voor recht dat hij tijdens arbeidsongeschiktheid recht heeft op 100% van zijn laatstverdiende loon, en voor zover Bolidt minder aan [verzoeker] heeft betaald, het te weinig betaalde bedrag te verhogen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening.
Incidenteel verzoek ex artikel 223 Rv
3.8.
Bolidt heeft in het incident verzocht om te oordelen dat Bolidt ontheven wordt uit haar verplichting tot uitvoering van het op 26 april 2023 gegeven vonnis van de rechtbank Rotterdam, onder zaaknummer 10394026 VV EXPL 23-15, althans deze verplichting te ontheffen voor zover dat vonnis Bolidt verplicht aan [verzoeker] meer loon te betalen dan
€ 2.774,41 bruto per vier weken, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
3.9.
[verzoeker] stelt zich primair op het standpunt dat Bolidt niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar incidenteel verzoek en subsidiair dat dit verzoek op inhoudelijke gronden moet worden afgewezen.
Verzoek niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren
3.10.
Ter zitting van 27 januari 2025 heeft Bolidt tot slot nog verzocht – mocht zij veroordeeld worden tot enige betaling – deze veroordeling vanwege het restitutierisico niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De (overige) stellingen van partijen
3.11.
Op de ten aanzien van de verzoeken en tegenverzoeken door partijen naar voren gebrachte stellingen en verweren wordt – voor zover van belang – hierna in de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

Incidenteel verzoek tot inzage ex artikel 843a Rv
4.1.
Vooropgesteld wordt dat op het door Bolidt ingediende incidenteel verzoek tot inzage ex artikel 843a Rv door de kantonrechter niet meer hoeft te worden beslist. Om een einde aan dit incident te maken hebben partijen op de zittingen van respectievelijk 5 april en 11 december 2024 afspraken met elkaar gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in de processen-verbaal die door partijen en de kantonrechter zijn ondertekend. Op de zitting van 27 januari 2025 is door partijen bovendien bevestigd dat aan de in die processen-verbaal vastgelegde afspraken door partijen (inmiddels) uitvoering wordt gegeven.
4.2.
Partijen zijn op de zitting van 5 april 2024 met elkaar overeengekomen dat zij ieder de eigen proceskosten van dit incident dragen. Ook daarover hoeft de kantonrechter dus niet meer te beslissen.
De (tegen)verzoeken in de hoofdzaak
4.3.
Zoals in de tussenbeschikking van 30 juni 2023 al is vermeld, verzoekt [verzoeker] in de hoofdzaak (samengevat):
een verklaring voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Bolidt;
vernietiging van de opzegging voor zover er met de opzegging door Bolidt Cruise Control Corporaton (hierna: BCC) ook de opzegging door Bolidt is bedoeld;
veroordeling van Bolidt om er zorg voor te dragen dat het loon van [verzoeker] van
€ 12.598,94 netto per maand, dan wel het bruto-equivalent daarvan, te vermeerderen met vakantiegeld en emolumenten wordt doorbetaald totdat het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd;
4. veroordeling van Bolidt om [verzoeker] , zodra hij hersteld is van zijn ziekte, toe te laten zijn werkzaamheden te verrichten, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
5. veroordeling van Bolidt om [verzoeker] volledig toegang te geven tot zijn emailaccount, zijn telefoonnummer, alle businesssystemen en het kantoor van Bolidt, zulks eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom;
6. veroordeling van Bolidt om aan alle medewerkers en externe relaties van Bolidt inclusief BCC een emailbericht te sturen waarin staat dat [verzoeker] nog voor Bolidt werkt;
7. veroordeling van Bolidt tot het betalen van achterstallige tantième over de jaren 2016 tot en met 2022 van € 1.236.949 bruto, met wettelijke verhoging en rente;
8. veroordeling van Bolidt in de proceskosten met rente.
4.4.
[verzoeker] stelt zich primair op het standpunt dat hij sinds 2 maart 1998 in dienst is bij Bolidt en dat hij ook na zijn verhuizing naar Miami in januari 2001, feitelijk werkzaam is gebleven voor Bolidt. De in juni 2001 getekende arbeidsovereenkomst met BCC is volgens [verzoeker] slechts opgesteld omdat hij vanwege lokale regels/wetgeving een arbeidsovereenkomst naar het recht van Florida diende te hebben. Subsidiair, te weten voor het geval dat wordt geoordeeld dat [verzoeker] in de periode dat hij in Amerika verbleef feitelijk niet werkzaam was voor Bolidt, stelt [verzoeker] dat hij in ieder geval vanaf het moment dat hij weer in Nederland is komen wonen in februari 2020, feitelijk werkzaam is geweest voor Bolidt.
4.5.
Daarnaast stelt [verzoeker] zich op het standpunt dat voor zover uit de opzegbrief van BCC van 2 februari 2023 ook een opzegging van de arbeidsovereenkomst door Bolidt moet worden begrepen, deze opzegging vernietigbaar is. Een redelijke grond voor opzegging ontbreekt namelijk en er was sprake van een opzegverbod vanwege de ziekte van [verzoeker] .
4.6.
Omdat nog altijd sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, stelt [verzoeker] (onder meer) recht te hebben op loondoorbetaling, wedertewerkstelling en betaling van achterstallige tantième.
4.7.
Bolidt stelt dat er tussen zowel [verzoeker] en Bolidt als tussen [verzoeker] en BCC geen arbeidsovereenkomst (meer) bestaat. Tussen [verzoeker] en Bolidt bestond een arbeidsovereenkomst, maar die arbeidsovereenkomst is beëindigd met de overgang van [verzoeker] van Bolidt naar BCC. Ook toen [verzoeker] in februari 2020 weer in Nederland kwam werken, werkte hij uitsluitend voor BCC. Bolidt stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verzoeker] (i) stilzwijgend tot een einde is gekomen, dan wel (ii) stilzwijgend is opgezegd met de overgang naar BCC. Tussen [verzoeker] en BCC bestond tot voor kort een arbeidsovereenkomst, maar deze arbeidsovereenkomst is door BCC inmiddels rechtsgeldig opgezegd naar het recht van Florida. [verzoeker] heeft hierin berust. Bolidt meent daarnaast dat het beroep van [verzoeker] op de door hem gestelde terugkeergarantie dan wel de aanspraken van [verzoeker] uit de arbeidsovereenkomst met Bolidt uit 1999 zijn verjaard.
4.8.
Bij wijze van tegenverzoek heeft Bolidt verzocht [verzoeker] te veroordelen om alles wat uit hoofde van het vonnis in kort geding van 26 april 2023 (te veel) aan hem is betaald terug te betalen aan Bolidt. In het kort geding vonnis van 26 april 2023 is Bolidt veroordeeld om aan [verzoeker] een bedrag van € 12.598,94 netto per maand te betalen. Bolidt stelt dat voor zover er tussen haar en [verzoeker] al een arbeidsovereenkomst bestaat, hetgeen zij betwist, het salaris van € 2.774,41 bruto per vier weken, behorend bij de functie van Assistent Project Manager, betaald dient te worden en dat door de kantonrechter in kort geding ten onrechte artikel 7:629 BW niet is toegepast. Betwist wordt daarnaast dat tussen BCC en [verzoeker] een netto salaris is overeengekomen.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de eerste en belangrijkste vraag die beantwoord moet worden is of tussen [verzoeker] en Bolidt, ook na zijn vertrek naar Miami, de arbeidsovereenkomst met Bolidt is blijven bestaan en nog steeds bestaat en, zo ja, wat de inhoud van die arbeidsovereenkomst is.
Er bestaat een arbeidsovereenkomst tussen Bolidt en [verzoeker]
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat de tussen [verzoeker] en Bolidt tot stand gekomen arbeidsovereenkomst uit 1999, ook na het vertrek van [verzoeker] naar Miami, is blijven voortduren en dat deze arbeidsovereenkomst thans nog steeds bestaat. Dit oordeel baseert de kantonrechter op de volgende overwegingen.
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] op 2 maart 1998 bij Bolidt in dienst is getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en dat hij per 2 maart 1999 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gekregen voor de functie van Assistent Project Manager. Eveneens staat vast dat Bolidt [verzoeker] in 2000 heeft gevraagd naar Miami in Amerika te gaan om aldaar het in 1999 opgerichte BCC te exploiteren en uit te bouwen, hetgeen [verzoeker] vanaf januari/februari 2001 heeft gedaan.
De arbeidsovereenkomst tussen Bolidt en [verzoeker] is niet (stilzwijgend) opgezegd
4.12.
Dat de arbeidsovereenkomst tussen Bolidt en [verzoeker] ten tijde van de overgang naar BCC is opgezegd, is naar het oordeel van de kantonrechter op geen enkele wijze gebleken.
4.13.
Bolidt heeft weliswaar gesteld dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd, maar dit is door [verzoeker] gemotiveerd betwist. Een expliciete (schriftelijke) opzegging ontbreekt en dat de opzegging mondeling heeft plaatsgevonden is door Bolidt evenmin gesteld, laat staan dat zij geconcretiseerd heeft waar, door wie en op welke wijze de opzegging van de arbeidsovereenkomst plaatsgevonden zou hebben. De kantonrechter volgt Bolidt daarnaast niet in haar standpunt dat van een stilzwijgende opzegging sprake kan zijn. De wet kent geen “stilzwijgende opzegging” en bovendien is daarbij naar het oordeel sprake van een contradictio in terminis. Uit het enkele feit dat [verzoeker] in juni 2001 een arbeidsovereenkomst met BCC in Miami heeft getekend kan op zichzelf genomen evenmin worden opgemaakt dat (daarmee dus) de arbeidsovereenkomst met Bolidt (stilzwijgend) is opgezegd.
4.14.
De door Bolidt in dit kader aangehaalde jurisprudentie acht de kantonrechter voor deze zaak niet van toepassing omdat deze jurisprudentie enerzijds gaat over een oproepovereenkomst en anderzijds over de situatie waarin een werknemer na een arbeidsovereenkomst een opdrachtovereenkomst is aangegaan met diezelfde entiteit. Dat is hier allemaal niet aan de orde.
De arbeidsovereenkomst tussen Bolidt en [verzoeker] is niet (stilzwijgend) beëindigd
4.15.
Dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen stilzwijgend met wederzijds goedvinden is beëindigd of anderszins stilzwijgend tot een einde is gekomen, zoals door Bolidt wordt gesteld, is naar het oordeel van de kantonrechter evenmin komen vast te staan.
4.16.
Bolidt heeft in dit kader (onder andere) gesteld dat [verzoeker] met zijn vertrek naar Miami een arbeidsovereenkomst met BCC is aangegaan, waarbij hij een nieuwe functie tegen een hoger bijpassend salaris heeft geaccepteerd. Volgens Bolidt is door partijen nadien ook geen uitvoering meer gegeven aan de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verzoeker] en is de arbeidsovereenkomst tussen partijen daarmee (stilzwijgend) tot een einde gekomen.
4.17.
Hoewel vaststaat dat [verzoeker] begin 2001 naar Miami is vertrokken en dat hij daar in juni 2001 een arbeidsovereenkomst heeft getekend met BCC, acht de kantonrechter deze omstandigheid echter niet van doorslaggevend belang voor het antwoord op de vraag of daarmee (stilzwijgend) een einde aan de arbeidsovereenkomst met Bolidt is gekomen. Bij de vraag wat partijen zijn overeengekomen gaat het immers niet enkel om de taalkundige bewoordingen van de tekst van de overeenkomst, maar komt het tevens aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs van elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden van partijen na het sluiten van de overeenkomst kunnen van belang zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg.
4.18.
Alle omstandigheden in deze zaak in onderlinge samenhang beschouwd, maken naar het oordeel van de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst tussen Bolidt en [verzoeker] niet (stilzwijgend) tot een einde is gekomen. Daarbij wordt in de eerste plaats van belang geacht dat door [verzoeker] is betwist, en door Bolidt ook niet is aangetoond, dat hij heeft ingestemd met een beëindiging van het dienstverband met Bolidt. Ook is geen sprake geweest van een duidelijke wilsuiting van Bolidt, dan wel van partijen gezamenlijk, dat met de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst met BCC het dienstverband met Bolidt zou worden beëindigd. De bedoeling van partijen moet dus met name worden afgeleid uit de verklaringen en gedragingen van partijen over en weer. Daarnaast acht de kantonrechter van belang dat gebleken is van een zeer nauwe samenhang en verwevenheid tussen Bolidt en BCC, in die zin dat BCC in feite kan worden aangemerkt als een ‘afdeling’ dan wel ‘onderdeel’ van Bolidt. Tot slot volgt uit tal van omstandigheden dat Bolidt en [verzoeker] zich ook na 2011 ten opzichte van elkaar feitelijk als werkgever en werknemer zijn blijven gedragen.
Er is sprake van een nauwe verwevenheid tussen Bolidt en BCC
4.19.
Voor wat betreft de verhouding tussen Bolidt en BCC stelt de kantonrechter op basis van hetgeen door partijen naar voren is gebracht vast, dat hoewel Bolidt en BCC naar buiten toe vennootschapsrechtelijk als twee separate entiteiten kunnen worden beschouwd, intern sprake is van een zeer nauwe samenhang en verwevenheid tussen de beide entiteiten, in die zin dat BCC in feite niet als een zelfstandig functionerende entiteit kan worden beschouwd, maar als een onderdeel of een afdeling van Bolidt in Nederland.
4.20.
In dit kader wordt er in de eerste plaats op gewezen dat BCC en Bolidt beide onderdeel uitmaakten van het Bolidt-concern en dat BCC, zoals door Bolidt zelf is gesteld, ‘geen zelfstandig profit center is’. BCC heeft geen eigen omzet en alle omzet wordt toegerekend aan Bolidt. BCC plaatst orders bij Bolidt in verband met door haar gerealiseerde opdrachten, waarna Bolidt aan deze klanten factureert. Door Bolidt wordt vervolgens periodiek een bedrag aan BCC overgemaakt waarvan BCC de door haar gemaakte kosten, waaronder ook loon, kan betalen.
4.21.
Naast de omstandigheid dat BCC op financieel gebied niet als een zelfstandige entiteit kan worden aangemerkt, is ook op organisatorisch gebied gebleken van grote verwevenheid met Bolidt. Zo heeft [verzoeker] onbetwist gesteld dat vanuit BCC werd gewerkt in hetzelfde (bedrijfs)systeem als Bolidt en dat hij toegang had tot de (bedrijfs)gegevens van Bolidt. Daarnaast staan in het eigen systeem van Bolidt in het onderdeel ‘Project Orderintake per verkoper’ onder Bolidt de namen van de verkopers, waaronder [verzoeker] , vermeld met het daarbij behorende bedrag aan inkooporders, terwijl onder BCC geen namen van verkopers en een bedrag van € 0 staat vermeld. [1] Bij de beide entiteiten werkten voorts meerdere dezelfde personen (al dan niet met verschillende petten op), waaronder [persoon 5] en [persoon 6] .
Gebleken is daarnaast dat [verzoeker] in de periode van 2001 tot en met 2019 in de uitoefening van zijn werkzaamheden gebruik heeft gemaakt van zowel een e-mailadres van BCC als een
e-mailadres van Bolidt. [2] Ook heeft [verzoeker] onbetwist gesteld dat zijn jaargesprekken gedurende de periode dat hij in Miami verbleef altijd plaatsvonden bij Bolidt in Nederland.
Bolidt is zich ook ná 2001 als werkgever van [verzoeker] blijven gedragen
4.22.
Bolidt heeft zich op het standpunt gesteld dat er door partijen, na het vertrek van [verzoeker] naar Miami, geen enkele uitvoering meer is gegeven aan de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Bolidt. Uit diverse feiten en omstandigheden kan echter worden afgeleid dat Bolidt zich ten opzichte van [verzoeker] ook ná 2001 nog als werkgever is blijven gedragen en zich ook als zodanig naar buiten toe heeft gepresenteerd.
4.23.
Daartoe is in de eerste plaats van belang dat in de periode van 2001 tot 2020 het loon weliswaar door BCC aan [verzoeker] werd uitbetaald, maar dit loon in feite werd betaald door Bolidt. BCC had namelijk geen eigen omzet en voor de kosten die BCC maakte, waaronder het loon van [verzoeker] , werd door Bolidt periodiek een bedrag aan BCC overgemaakt. Vaststaat daarnaast dat Bolidt vanaf 2020 het loon weer rechtstreeks aan [verzoeker] is gaan betalen. Dat dit op eigen verzoek van [verzoeker] is geschied, zoals door Bolidt is gesteld, is door [verzoeker] gemotiveerd betwist en door Bolidt ook niet aangetoond. Dit volgt in ieder geval niet uit productie 4 bij verweerschrift. Onduidelijk is ook waarom Bolidt aan een dergelijk verzoek tegemoet zou komen indien zij van mening was niet de werkgever van [verzoeker] te zijn. Voor zover al juist is dat Bolidt deze loonbetalingen vervolgens weer heeft doorbelast aan BCC, geldt bovendien dat het geld daarvoor in feite ook weer afkomstig was van Bolidt.
4.24.
Gebleken is daarnaast dat Bolidt, in de periode dat [verzoeker] in Miami verbleef, diverse malen significante bedragen (van soms tot wel duizenden euro’s) aan [verzoeker] heeft overgemaakt. Bij de gedane betalingen staan onder andere omschrijvingen vermeld als ‘werkzaamheden 2004’, ‘werkzaamheden 2005’, ‘werkzaamheden 2006’, ‘reiskosten’ en ‘telefoonrekeningen sept 2002 t/m juli 2003’. [3] De kantonrechter heeft Bolidt ter zitting van 27 januari 2025 om een toelichting op deze betalingen gevraagd, maar Bolidt heeft daarvoor geen (deugdelijke) verklaring kunnen geven, anders dan dat zij heeft kunnen constateren dat deze betalingen inderdaad zijn gedaan.
4.25.
[verzoeker] heeft voorts onbetwist gesteld dat er voor hem bij zijn vertrek naar Miami een L1 expatvisum is aangevraagd. Dit visum is bedoeld voor de overdracht binnen een bedrijf van werknemers in een leidinggevende of uitvoerende functie. [4] In 2004 is er voor [verzoeker] bovendien een verlenging van zijn visumaanvraag gedaan. Hierin is vermeld dat Bolidt de ‘buitenlandse werkgever’ van [verzoeker] is. [5] Daarbij komt dat er door [verzoeker] ook nog een kopie van de aanvraag van een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) is overgelegd, welke aanvraag volgens hem in 2008 is gedaan in verband met zijn visumaanvraag. [6] Hierop staat Bolidt als organisatie/instelling vermeld. Ook dit duidt erop dat er op dat moment nog een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestond.
4.26.
Als niet weersproken staat ook vast dat Bolidt al sinds het vertrek van [verzoeker] naar Miami een ziektekostenverzekeringen gericht op expats voor [verzoeker] heeft afgesloten . [7] Daarnaast heeft Bolidt jarenlang een collectieve WIA-verzekering voor [verzoeker] afgesloten, eerst bij Nationale Nederlanden en vanaf 1 januari 2018 bij Aegon Schadeverzekeringen N.V. [8] Volgens Bolidt zijn deze verzekeringen slechts afgesloten ter uitvoering van de op BCC rustende contractuele verplichtingen om die verzekeringen aan [verzoeker] aan te bieden. Afgezien van het feit dat de verplichting om een WIA-verzekering af te sluiten niet uit de arbeidsovereenkomst met BCC volgt, is Bolidt op het overzicht van Aegon zelf expliciet als werkgever van [verzoeker] vermeld. [verzoeker] heeft bovendien onbetwist gesteld dat een WIA-verzekering enkel kan worden afgesloten voor een werknemer die in Nederland in dienst is. Daarnaast is onduidelijk gebleven waarom Bolidt (volgens haar eigen stellingen) de verplichting van BCC op zich heeft genomen om een ziektekostenverzekering voor [verzoeker] af te sluiten en de premie voor die verzekering te betalen.
4.27.
[verzoeker] heeft erop gewezen dat hij in 2016, in verband met de aankoop van een nieuw huis in Rotterdam, aan Bolidt een werkgeversverklaring heeft gevraagd. Deze werkgeversverklaring d.d. 5 juli 2016 heeft [verzoeker] ook van Bolidt gekregen. [9] In deze werkgeversverklaring is Bolidt als werkgever vermeld en [verzoeker] als werknemer. Ook volgt uit de werkgeversverklaring dat [verzoeker] sinds 2 maart 1998 bij Bolidt in dienst is. Bolidt heeft aangevoerd dat [verzoeker] na ontvangst van een eerdere versie van de werkgeversverklaring zelf heeft verzocht om het deel waarin stond dat hij werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (zijn BCC arbeidsovereenkomst) ‘weg te werken’, aan welk verzoek Bolidt heeft voldaan. Dit volgt volgens Bolidt uit de e-mailwisseling overgelegd als productie 2 bij verweerschrift. Het voorgaande is door [verzoeker] echter betwist en is naar oordeel van het kantonrechter niet komen vast te staan. Uit de e-mail van [verzoeker] van 5 juli 2016 volgt enkel dat [verzoeker] heeft geconstateerd dat in de werkgeversverklaring het onderdeel arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd staat aangekruist en dat daaronder bij bepaalde tijd ‘31 mei 2017’ was vermeld. Daarbij vraagt [verzoeker] zich af of dit een foutje is of dat dit de datum betreft wanneer het contract jaarlijks automatisch wordt vernieuwd. Van het door [verzoeker] willen ‘wegwerken’ van BCC als werkgever is de kantonrechter op basis van deze e-mailwisseling in ieder geval niet gebleken. Onduidelijk is bovendien waarom Bolidt haar medewerking heeft verleend aan een werkgeversverklaring die in haar visie niet strookte met de werkelijkheid.
4.28.
Door Bolidt is daarnaast niet weersproken dat [verzoeker] gedurende zijn tijd in Miami (en ook nadien) in het (bedrijfs)systeem van Bolidt werkte en dat hij toegang tot (bedrijfs)gegevens van Bolidt had. Ook rapporteerde [verzoeker] gedurende zijn periode in Miami aan Bolidt [10] en vonden zijn jaargesprekken bij Bolidt in Nederland plaats. Door [verzoeker] is daarnaast aangetoond dat hij in de periode dat hij in Miami werkte zowel gebruik maakte van een e-mailadres van Bolidt als van een e-mailadres van BCC. [11]
4.29.
Door [verzoeker] is een printscreen van het online systeem van Bolidt overgelegd. [12] Hieruit volgt dat [verzoeker] sinds 1 maart 1998 (en op dat moment nog zonder einddatum) bij Bolidt in dienst is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daarbij is tevens vermeld dat [verzoeker] in de periode van 1 maart 1998 tot en met 31 december 2018 werkzaam is geweest in de functie van Project Manager op de ‘afdeling BCC’ en in de periode vanaf 1 januari 2019 in de functie van Sales Manager op de ‘afdeling Maritime’. Bolidt heeft geen verklaring gegeven waarom deze gegevens als zodanig in haar systeem zijn vermeld, terwijl zij aan de andere kant met stelligheid beweert dat [verzoeker] niet bij haar in dienst is.
4.30.
Vaststaat dat [verzoeker] in februari 2020 is teruggekeerd in Nederland en dat hij vanaf dat moment zijn werkzaamheden heeft verricht vanuit het kantoor van Bolidt. Dat [verzoeker] zonder instemming van Bolidt en op eigen houtje heeft besloten om terug te keren naar Nederland om hier zijn werkzaamheden voort te zetten is door Bolidt weliswaar gesteld, maar door [verzoeker] betwist. Hetzelfde geldt voor de door Bolidt ingenomen stelling, dat [verzoeker] zijn werkzaamheden vanaf februari 2020 uitsluitend verrichtte voor BCC. Het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter ook niet komen vast te staan. Dit volgt namelijk niet uit de gedragingen van Bolidt, zoals hierna verder wordt toegelicht.
4.30.1.
Zo blijkt nergens uit dat Bolidt [verzoeker] er op enig moment op heeft gewezen dat hij niet zelf kon beslissen wanneer hij naar Nederland zou terugkeren en bij haar verder zou werken, omdat hij volgens haar uit dienst was gegaan. Ook blijkt niet dat Bolidt op andere wijze bezwaar heeft gemaakt tegen de komst van [verzoeker] naar Bolidt in Nederland.
4.30.2.
Daarentegen blijkt uit een door [persoon 6] op 14 november 2019 gegeven presentatie juist wel dat destijds al door hem is aangekondigd dat [verzoeker] vanuit Nederland zou gaan werken. [13] Ook staat vast dat Bolidt in 2020 het salaris weer rechtstreeks aan [verzoeker] is gaan betalen, dat [verzoeker] toegang had tot het kantoor en de (bedrijfs)systemen van Bolidt en dat hij over een pas beschikte van Bolidt (met een geldigheidsdatum tot 4-6-2022). [14] [verzoeker] werd daarnaast ook uitgenodigd voor Teams-vergaderingen van de afdeling Maritime van Bolidt [15] en hij maakte onderdeel uit van de appgroep Maritime van Bolidt. [16] Bij terugkomst van [verzoeker] in Nederland is bovendien ook het adres van [verzoeker] bij Sunbiz (de Kamer van Koophandel van Florida) gewijzigd naar het adres van Bolidt. [17]
4.30.3.
Uit de door [verzoeker] overgelegde stukken blijkt voorts dat Bolidt op 15 december 2020 een schriftelijke verklaring aan [verzoeker] heeft afgegeven, naar eigen zeggen van [verzoeker] in verband met het verkrijgen van een parkeervergunning. Hierin verklaart Bolidt zelf dat [verzoeker] zowel de zakelijke als privé berijder is van een voertuig van Bolidt en dat deze auto aan hem ter beschikking is gesteld om zijn dagelijkse werkzaamheden als salesmanager uit te voeren. [18] Bolidt heeft hier geen verklaring voor gegeven en evenmin toegelicht hoe dit te rijmen valt met haar stelling dat [verzoeker] niet bij haar, maar bij BCC in dienst was en vanaf februari 2020 in Nederland werkzaamheden verrichtte voor BCC.
4.30.4.
Door [verzoeker] is een e-mail van [persoon 7] (destijds Financieel Directeur bij Bolidt) van 7 augustus 2020 overgelegd die is verzonden in het kader van de repatriëring van [verzoeker] naar Nederland. [19] Hierin stuurt [persoon 7] het onderstaande bericht aan [verzoeker] door:

To whom it may concern
Due to the reallocation of staff of Bolidt in the USA it is required that [verzoeker] , currently employed by Bolidt Cruise Control Corp., will be reassigned to the office of Bolidt Kunststoftoepassing B.V. in the Netherlands,
Best regards,
Bolidt Kunststoftoepassing B.V.”
Hieruit volgt dus dat [verzoeker] wordt overgeplaatst naar het kantoor van Bolidt in Nederland. Het mag zo zijn dat deze e-mail is verzonden vanaf het privé-emailadres van [persoon 7] , maar dit maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat daaraan dus geen enkele waarde kan worden gehecht.
4.30.5.
[verzoeker] heeft tot slot nog gewezen op e-mailcorrespondentie die hij in 2021 en 2022 met [persoon 4] heeft gevoerd over (de berekening van) achterstallige tantième over de jaren 2017 tot en met 2020. [20] Hoewel Bolidt heeft erkend dat deze correspondentie heeft plaatsgevonden, voerde [persoon 4] deze gesprekken volgens Bolidt niet namens Bolidt. Vast staat echter wel dat [persoon 4] in de overgelegde e-mailcorrespondentie gebruik maakte van een e-mailadres van Bolidt. Daarbij komt dat [persoon 4] bovendien op 7 februari 2022 in een e-mail (waaronder het logo van Bolidt is vermeld) aan [persoon 10] (van Eastwing – Tax & Global Mobility) advies vraagt over [verzoeker] . [21] Zij schrijft daarbij ‘
Wij hadden eerder contact inzake een van onze werknemers die een US arbeidsovereenkomst heeft, maar ook veel in Nederland is/werkt’. Hieruit volgt in de eerste plaats dat [persoon 4] voor Bolidt werkt en in de tweede plaats dat zij [verzoeker] als een van de werknemers van Bolidt beschouwde.
4.31.
Bolidt heeft gewezen op een transcript van een telefoongesprek dat [verzoeker] op 9 mei 2002 met twee Amerikaanse advocaten heeft gevoerd [22] , alsook op een door [verzoeker] in oktober 2012 voor een Amerikaanse advocaat onder ede afgelegde verklaring. [23] Uit het transcript volgt dat [verzoeker] op de vraag hoe lang en in welke hoedanigheid hij voor Bolidt in Nederland heeft gewerkt, antwoord: “
I worked for Bolidt in the Nederlands (Bolidt NL) from March 1998 to June 2001 as Assistent Project Manager”. Daarnaast volgt uit de door Bolidt als productie 48 overgelegde verklaring dat [verzoeker] heeft gezegd dat hij van 1998 tot 2001 bij Bolidt in dienst is geweest en dat hij sinds 2001 bij BCC in dienst is en niet meer voor Bolidt werkt.
4.32.
Uit het als productie 47 overgelegde transcript volgt slechts dat [verzoeker] heeft verklaard dat hij van 1998 tot juni 2001 bij Bolidt in Nederland werkzaam is geweest. Hieruit volgt echter niet onomstotelijk dat het dienstverband nadien is beëindigd of geëindigd. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat de overgelegde verklaringen, in het licht van alle overige feiten en omstandigheden in deze zaak zoals hiervoor genoemd, onvoldoende gewicht in de schaal om tot het oordeel te komen dat er sinds 2001 geen arbeidsovereenkomst meer met Bolidt bestaat.
4.32.1.
Daarbij acht de kantonrechter in de eerste plaats van belang dat, anders dan door Bolidt wordt gesteld, de context waarin deze verklaringen zijn afgelegd wel degelijk van belang is bij de uitleg daarvan. [verzoeker] heeft er in dit verband op gewezen dat de verklaringen zijn afgelegd in het kader van een aansprakelijkheidsclaim (“Slip end fall” zaak) en dat het extern van belang was dat Amerikaanse klanten in het kader van eventuele claims Bolidt en BCC als losse bedrijven zouden zien. Volgens [verzoeker] is de constructie zoals deze tussen BCC en Bolidt is opgezet, en waarbij BCC in feite financieel een lege entiteit is, juist bedoeld om Bolidt te beschermen tegen juridische claims uit Amerika. Hoewel Bolidt heeft betwist dat zij [verzoeker] bij het afleggen van de verklaringen uitdrukkelijk instructies heeft gegeven, acht de kantonrechter deze achtergrond bij de afgelegde verklaringen wel van belang.
4.32.2.
Daarbij komt dat feit blijft dat de hiervoor genoemde verklaringen van [verzoeker] inhoudelijk niet stroken met alle hiervoor al uiteengezette gedragingen van Bolidt zelf.
De opzegging van BCC wordt niet aangemerkt als een opzegging van Bolidt
4.33.
Bij brief van 1 februari 2023 heeft BCC de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] per 3 maart 2023 opgezegd. [verzoeker] heeft zich op het standpunt gesteld dat voor zover met de opzegging door BCC tevens de opzegging door Bolidt is bedoeld, deze opzegging vernietigbaar is.
4.34.
De kantonrechter is van oordeel dat de bij brief van 1 februari 2023 gedane opzegging niet als een opzegging van de arbeidsovereenkomst met Bolidt kan worden beschouwd. Uit niets blijkt namelijk dat Bolidt in februari 2023 jegens [verzoeker] heeft verklaard dat zij een met hem bestaande arbeidsovereenkomst tegen 3 maart 2023 wilde opzeggen. De brief is duidelijk afkomstig van BCC en in die brief wordt ook uitdrukkelijk verwezen naar de arbeidsovereenkomstovereenkomst met BCC van juni 2001.
4.35.
Omdat van een opzegging van de arbeidsovereenkomst door Bolidt geen sprake is (geweest), komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van de door [verzoeker] verzochte vernietiging van de opzegging. Dit verzoek van [verzoeker] wordt dan ook afgewezen.
4.36.
Het voorgaande leidt voorts tot het oordeel dat nu is vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen Bolidt en [verzoeker] is blijven voortbestaan en van een rechtsgeldige opzegging van die arbeidsovereenkomst door Bolidt geen sprake is (geweest), de door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Bolidt toewijsbaar is
Wat is de inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen Bolidt en [verzoeker] ?
4.37.
Partijen twisten ook over de vraag wat de inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen Bolidt en [verzoeker] precies is. Zo zijn partijen het niet eens over de functie en het loon van [verzoeker] en is daarnaast in geschil wat de hoogte van het loon tijdens ziekte is. Tot slot is in geschil of er al dan niet een aanspraak van [verzoeker] op tantième bestaat.
[verzoeker] heeft de functie van Sales Manager
4.38.
Bolidt heeft zich voor wat betreft de functie van [verzoeker] op het standpunt gesteld dat dit de functie van Assistent Project Manager is, zijnde de functie die [verzoeker] tot aan 2001 bij Bolidt bekleedde. Volgens [verzoeker] moet worden uitgegaan van de functie van Sales Manager, te weten de functie die hij laatstelijk bij Bolidt vervulde.
4.39.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] bij Bolidt in dienst is in de functie van Sales Manager. Hierna wordt die beslissing toegelicht.
4.40.
Op basis van de stellingen van partijen en de door hen overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat [verzoeker] in de loop der jaren verschillende functiewijzigingen heeft gehad. Zo trad [verzoeker] in 1998 bij Bolidt in dienst in de functie Export Sales Manager en is hij in 1999 de functie van Assistent Project Manager gaan bekleden. [24] Vervolgens is [verzoeker] , anders dan door Bolidt is gesteld, in 2001 in Miami de functie van Project Manager gaan vervullen. [25] Daarna is [verzoeker] , naar eigen zeggen in 2008, General Manager geworden, welke functie [verzoeker] volgens Bolidt tot aan 2015 heeft bekleed. Partijen lijken het er daarnaast over eens te zijn dat [verzoeker] vanaf 2017, of in ieder geval vanaf 2019, de functie van Sales Manager vervulde. Dit vindt bovendien ook steun in productie 18 bij het verzoekschrift in de hoofdzaak.
4.41.
Hiervoor is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen Bolidt en [verzoeker] , ook na het vertrek van [verzoeker] naar Miami, is blijven voortduren en thans nog steeds bestaat. Ten tijde van alle functiewijzigingen die in de loop der jaren hebben plaatsgevonden was Bolidt dus de werkgever van [verzoeker] . De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat Bolidt met al die functiewijzigingen heeft ingestemd. Weliswaar is tussen partijen niet (expliciet) schriftelijk bevestigd dat [verzoeker] vanaf 2017 (dan wel 2019) de functie van Sales Manager vervulde, maar uit de feitelijke situatie kan worden opgemaakt dat dit wel het geval was. Niet in geschil is daarnaast dat [verzoeker] tot aan zijn ziekmelding in 2022 uitvoering aan die functie heeft gegeven. De functie van Sales Manager wordt dan ook als de bedongen arbeid aangemerkt.
Het loon van [verzoeker] bedraagt (het bruto-equivalent van) € 12.598,94 netto per maand
4.42.
Partijen twisten daarnaast ook over de vraag op welk loon [verzoeker] sinds maart 2023, toen Bolidt haar loonbetalingen aan [verzoeker] heeft gestaakt, recht heeft. Volgens [verzoeker] moet primair worden uitgegaan van het bedrag van € 12.598,94 netto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld en emolumenten, subsidiair van het euro equivalent van $ 17.496,85 bruto per maand en meer subsidiair van een redelijk loon gelijk aan de peers binnen Bolidt (tussen € 15.000,- en € 20.000,- per maand). Bolidt stelt echter dat moet worden uitgegaan van een loon van € 2.774,41 bruto per vier weken, zijnde het loon dat [verzoeker] tot aan zijn vertrek naar Miami in 2001 bij Bolidt verdiende.
4.43.
De kantonrechter gaat uit van de juistheid van de stelling van [verzoeker] dat hij recht heeft op een bedrag aan loon van (het bruto-equivalent van) € 12.598,94 netto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
4.44.
Daartoe wordt in de eerste plaats van belang geacht dat vast staat dat [verzoeker] in de loop der jaren meerdere malen van functie is gewijzigd en dat daarbij ook de bij die functiewijzigingen passende aanpassingen in het loon (naar boven toe) zijn gedaan. Gedurende deze aanpassingen in functie en loon duurde de arbeidsovereenkomst tussen Bolidt en [verzoeker] nog voort en was Bolidt de werkgever van [verzoeker] . Aangenomen mag dan ook worden dat Bolidt akkoord was met deze salariswijzigingen. In de periode dat [verzoeker] in Miami verbleef werden de vergoedingen voor het loon door Bolidt bovendien aan BCC overgemaakt en vast staat daarnaast dat Bolidt het loon vanaf 2020 weer rechtstreeks aan [verzoeker] is gaan betalen.
4.45.
[verzoeker] heeft gesteld dat € 12.598,94 netto per maand het bedrag betrof dat hij maandelijks uitbetaald kreeg van Bolidt totdat de uitbetaling van het loon per maart 2023 werd gestaakt. Deze stelling vindt naar het oordeel van de kantonrechter ook steun in onder meer de e-mail van [persoon 7] van 7 april 2020 waarin hij aan [persoon 8] en [persoon 9] van Bolidt schrijft dat het netto salaris van [verzoeker] in Amerika op de Rabo-rekening van [verzoeker] moet worden overgemaakt, waarbij de tegenwaarde in euro’s aan [verzoeker] moet worden uitbetaald. [26] Ook vindt de stelling van [verzoeker] steun in de door hem overgelegde bankafschriften [27] en de door Bolidt overgelegde loonstroken. [28] De aanspraak van [verzoeker] op vakantietoeslag volgt daarnaast uit de arbeidsovereenkomst met Bolidt uit 1999.
De hoogte van het loon bij ziekte
4.46.
Vaststaat dat [verzoeker] zich op 25 april 2022 ziek heeft gemeld en dat hij zich pas per 2 januari 2025 weer beter heeft gemeld. Volgens [verzoeker] heeft hij tijdens ziekte (ook in het tweede ziektejaar) recht op 100% doorbetaling van het loon. Bolidt betwist dat. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat bij Bolidt intern de regel is dat zij gedurende het eerste ziektejaar 100% van het loon doorbetaalt en in het tweede ziektejaar volgens de wettelijke bepalingen (artikel 7:629 BW) 70%. [verzoeker] heeft volgens Bolidt tijdens het tweede ziektejaar dan ook maximaal recht op € 3.605,32 bruto per vier weken (70% van het maximumdagloon van € 5.150,46 bruto per vier weken).
4.47.
Op grond van artikel 7:629 BW is de werkgever verplicht in de eerste twee ziektejaren 70% van het loon door te betalen, voor zover dat loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) is vastgesteld. Werknemers en werkgevers kunnen ten gunste van de werknemer van de hiervoor genoemde hoofdregel afwijken. Dit kan door het maken van collectieve of individuele afspraken. Uit een vaste gedragslijn van de werkgever kan ook een afdwingbare aanvullende arbeidsvoorwaarde voortvloeien. Of daarvan sprake is, hangt af van de zin die partijen aan elkaars gedragingen en verklaringen hebben toegekend en in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen. [29]
4.48.
[verzoeker] heeft zich erop beroepen dat hij erop mocht vertrouwen dat het loon ook in het tweede ziektejaar voor 100% zou worden doorbetaald. In dat kader heeft hij erop gewezen dat Bolidt al gedurende een jaar lang 100% van het loon heeft doorbetaald en dat [verzoeker] ook tijdens een eerdere ziekteperiode in 2016 100% van het loon doorbetaald heeft gekregen. Daarnaast stelt [verzoeker] dat ook andere werknemers van Bolidt in ieder geval gedurende het eerste ziektejaar 100% van het loon doorbetaald hebben gekregen en dat sommigen in het tweede ziekte jaar 100% van het loon ontvingen en een enkeling 70% van het laatstverdiende loon.
4.49.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het bestaan van een bestendige gedragslijn binnen Bolidt, waaruit volgt dat ook gedurende het tweede ziektejaar 100% van het loon wordt doorbetaald, niet komen vast te staan. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat afgezien van het feit dat de ziekte van [verzoeker] in 2016 korter dan een jaar heeft geduurd zodat aan het tweede ziektejaar niet is toegekomen, door Bolidt is betwist en ook met stukken is onderbouwd [30] dat gedurende die periode 100% van het loon is uitbetaald aan [verzoeker] . Daarnaast heeft [verzoeker] onvoldoende gespecificeerd, en ook niet onderbouwd, dat er werknemers binnen Bolidt zijn geweest die gedurende het tweede ziektejaar 100% van het loon doorbetaald hebben gekregen en, zo ja, welke werknemers dit zijn geweest. De enkele omstandigheid dat Bolidt het loon gedurende het eerste ziektejaar voor 100% heeft doorbetaald, maakt nog niet dat [verzoeker] ook in het (volledige) tweede ziektejaar op dit percentage recht heeft.
4.50.
De loondoorbetalingsverplichting van artikel 7:629 lid 1 BW is gemaximeerd tot het loon als bedoeld in artikel 17 Wfsv. De werknemer die meer dan dit maximumpremieloon verdient, heeft op basis van de wettelijke regeling bij ziekte slechts aanspraak op 70% van dit maximumpremieloon. Het nettoloon van [verzoeker] van € 12.598,94 ligt aanmerkelijk hoger dan het bedrag waarop hij volgens de wettelijke bepalingen recht heeft. [verzoeker] heeft gedurende zijn tweede jaar van arbeidsongeschiktheid dan ook recht op € 3.605,32 bruto per vier weken (70% van maximum premieloon van € 5.150,46 bruto per vier weken).
Bolidt is gehouden tot (gedeeltelijke) doorbetaling van het loon
4.51.
[verzoeker] heeft verzocht om Bolidt te veroordelen tot doorbetaling van het loon van [verzoeker] van € 12.598,94 netto per maand, dan wel het bruto-equivalent daarvan, te vermeerderen met vakantiegeld en emolumenten tot de datum waarop het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd.
4.52.
Hiervoor is geoordeeld dat er tussen Bolidt en [verzoeker] ook na 2001 een arbeidsovereenkomst is blijven bestaan en dat deze arbeidsovereenkomst thans nog steeds bestaat. Bolidt is uit dien hoofde in beginsel dan ook gehouden tot betaling van loon aan [verzoeker] totdat het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd.
4.53.
De vordering tot doorbetaling van het loon wordt dan ook (ten dele) toegewezen, zij het dat daarbij met de volgende omstandigheden rekening is gehouden.
4.53.1.
Vast staat dat [verzoeker] zich op 25 april 2022 heeft ziekgemeld. Geoordeeld is daarnaast door de kantonrechter dat [verzoeker] gedurende het eerste ziektejaar recht heeft op doorbetaling van het loon voor 100%, zijnde (het bruto-equivalent van) € 12.598,94 netto met 8% vakantietoeslag, en gedurende het tweede ziektejaar op € 3.605,32 bruto per vier weken (70% van maximum premieloon van € 5.150,46 bruto per vier weken).
4.53.2.
Dit leidt ertoe dat Bolidt over de periode van 1 maart 2023 tot en met 24 april 2023 gehouden is tot betaling van (het bruto-equivalent van het) het bedrag van € 12.598,94 netto met 8% vakantietoeslag per maand. Voor wat betreft de periode van 25 april 2023 tot en met 24 april 2024 is Bolidt gehouden tot betaling van het bedrag van € 3.605,32 bruto per vier weken.
4.53.3.
Omdat geen grondslag is gesteld waaruit volgt dat Bolidt ook over het derde ziektejaar loon verschuldigd is aan [verzoeker] , en de kantonrechter daarvan ook niet is gebleken, heeft [verzoeker] geen recht op loon over de periode van 25 april 2024 tot en met 1 januari 2025. Door het UWV is in ieder geval geen loonsanctie opgelegd. [31]
4.53.4.
[verzoeker] heeft zich vanaf 2 januari 2025 weer hersteld gemeld. Vanaf dat moment is Bolidt dus weer gehouden het volledige loon van (het bruto-equivalent van)
€ 12.598,94 netto met 8% vakantietoeslag per maand aan hem te betalen, totdat het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd.
Geen wedertewerkstelling en afwijzing van de daarbij behorende nevenverzoeken
4.54.
[verzoeker] heeft verzocht om, zodra hij hersteld is van zijn ziekte, hem weer toe te laten tot zijn werkzaamheden op straffe van verbeurte van een dwangsom. Dit verzoek wordt, ondanks het feit dat [verzoeker] inmiddels weer arbeidsgeschikt is, afgewezen. De arbeidsovereenkomst wordt namelijk binnen afzienbare tijd ontbonden en zal dus tot een einde komen, hetgeen hierna nog verder zal worden toegelicht. Gezien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst binnen afzienbare termijn, ligt het naar het oordeel van de kantonrechter niet in de rede om Bolidt voor die korte periode te verplichten [verzoeker] weer toe te laten tot het werk.
4.55.
[verzoeker] heeft daarnaast verzocht om hem volledige toegang te verschaffen tot zijn emailaccount, telefoonnummer, de businesssystemen en het kantoor van Bolidt, eveneens op straffe van een dwangsom. Ook dit verzoek wordt afgewezen. [verzoeker] heeft namelijk geen belang bij deze verzoeken omdat de verzochte wedertewerkstelling wordt afgewezen.
4.56.
Door [verzoeker] is tenslotte nog verzocht om Bolidt te veroordelen een e-mailbericht te versturen aan alle werknemers en alle externe relaties van Bolidt inclusief BCC waaruit - kort gezegd - volgt dat hij nog steeds bij Bolidt in dienst is. Om de reden zoals hiervoor al is toegelicht wordt ook dit verzoek, bij gebrek aan belang, afgewezen.
Tussen partijen geldt een tantièmeregeling
4.57.
[verzoeker] heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen partijen een tantièmeregeling geldt en dat hij overeenkomstig die regeling gedurende een reeks van jaren ook tantième uitbetaald heeft gekregen van Bolidt. Volgens Bolidt is er geen tantième-regeling tussen partijen van toepassing. Daartoe stelt Bolidt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen in 2001 is geëindigd en dat de tantième die in de jaren nadien aan [verzoeker] is uitbetaald zijn grondslag vindt in de arbeidsovereenkomst met BCC. De tantième is altijd door BCC uitbetaald en volgens Boldit is BCC uitsluitend de debiteur, zodat [verzoeker] niet haar maar BCC dient aan te spreken tot betaling van de vermeende achterstallige tantième.
4.58.
De kantonrechter is met [verzoeker] van oordeel dat tussen partijen een tantièmeregeling van kracht is. Dit volgt namelijk uit artikel 12 van de arbeidsovereenkomst uit 1999 die nog steeds tussen partijen geldt. [32] In deze bepaling is vermeld: ‘
Werknemer komt bij goed functioneren en goede bedrijfsresultaten in aanmerking voor een door de werkgever vast te stellen tantième’. Daarbij komt dat vaststaat dat [verzoeker] in de jaren 2005 tot en met 2015 tantième uitbetaald heeft gekregen. Hiervoor is al geoordeeld dat Bolidt in al die jaren als werkgever van [verzoeker] had te gelden. Voor zover de betalingen van de tantième al via BCC zijn verlopen, hetgeen [verzoeker] betwist, geldt bovendien dat het geld daarvoor in feite ook afkomstig was van Bolidt.
4.59.
Uit de wijze waarop de tantièmeregeling is geformuleerd volgt naar het oordeel van de kantonrechter echter wel dat aan de werkgever een zekere discretionaire bevoegdheid toekomt bij de toekenning van tantième. Het is immers aan de werkgever om te boordelen of er al dan niet goed is gefunctioneerd en hoe de tantième wordt vastgesteld. Een duidelijk op schrift gestelde berekeningswijze voor de tantième ontbreekt bovendien.
De aanspraken van [verzoeker] uit de arbeidsovereenkomst met Bolidt zijn niet verjaard
4.60.
Bolidt heeft zich op het standpunt gesteld dat voor zover de arbeidsovereenkomst tussen partijen in 2001 niet is geëindigd en [verzoeker] recht heeft op tantième ten laste van haar, de aanspraken van [verzoeker] uit de arbeidsovereenkomst uit 1999 zijn verjaard.
4.61.
Van verjaring is naar het oordeel van de kantonrechter echter geen sprake. Anders dan door Bolidt is gesteld is de arbeidsovereenkomst uit 1999 tussen [verzoeker] en Bolidt namelijk altijd blijven bestaan en zijn partijen hier telkens ook uitvoering aan blijven geven. [verzoeker] heeft zijn aanspraken op tantième bovendien tijdig gestuit (bij onder meer de brief van zijn gemachtigde van 20 juli 2022). In dit verband is van belang dat [verzoeker] onbetwist heeft gesteld dat de tantième over 2016 pas per 1 oktober 2017 verschuldigd is geworden. Uit de door [verzoeker] met [persoon 4] in 2021 en 2022 gevoerde e-mailwisseling [33] lijkt daarnaast te volgen dat Bolidt erkent tantième aan [verzoeker] verschuldigd te zijn, zodat de vordering van [verzoeker] ter zake van tantième ook op grond van artikel 3:318 BW is gestuit.
Achterstallige tantième
4.62.
[verzoeker] heeft aanspraak gemaakt op achterstallige tantième over de jaren 2016 tot en met 2022 van in totaal € 1.236.949 bruto met wettelijke verhoging en rente. Naast het feit dat Bolidt betwist tantième aan [verzoeker] verschuldigd te zijn, stelt zij ook dat de door [verzoeker] gehanteerde berekeningswijze onjuist is. Daartoe stelt Bolidt onder meer dat [verzoeker] in 2016 als gevolg van ziekte grotendeels niet heeft gewerkt en dat een duidelijke berekeningswijze van de tantième niet bestaat.
4.63.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] in ieder geval over de jaren 2017 tot en met 2020 aanspraak heeft op achterstallige tantième. Daarbij acht de kantonrechter in de eerste plaats van belang dat niet in geschil is dat [verzoeker] over de periode van 2005 tot en met 2015 ieder jaar tantième ontvangen heeft. Daarnaast geldt dat in de e-mailwisseling tussen [verzoeker] en [persoon 4] uit 2021 en 2022 een erkenning kan worden gelezen van Bolidt dat zij over de jaren 2017 tot en met 2020 nog tantième aan [verzoeker] verschuldigd is. [34] Zo spreekt [persoon 4] in haar e-mail aan [verzoeker] van 2 november 2021 erover dat zij met elkaar hebben gesproken over de vaststelling van de tantième over de jaren 2017 tot en met 2020, waarbij zij op basis van haar eigen berekening uitkomt op een bedrag van € 277.000,- bruto. Uit de e-mailwisseling kan worden opgemaakt dat partijen het niet zozeer oneens zijn over de vraag of er tantième aan [verzoeker] verschuldigd is, maar enkel over de vraag wat de hoogte daarvan moet zijn. Zoals eerder al is geoordeeld gaat de kantonrechter er vanuit dat [persoon 4] namens Bolidt sprak, nu zij haar e-mails vanuit een Bolidt-e-mailadres verzond. Niet betwist is daarnaast dat zij op dat moment HR-manager bij Bolidt was. Dat [persoon 4] (uitsluitend) met haar BCC pet op sprak, is door Bolidt in ieder geval niet aangetoond, laat staan dat gebleken is dat [verzoeker] dat heeft moeten begrijpen.
4.64.
Voor wat betreft het jaar 2016 heeft [verzoeker] naar het oordeel van de kantonrechter geen recht op tantième. [verzoeker] is in dat jaar gedurende ongeveer negen maanden ziek geweest en heeft dus maar beperkt arbeid verricht. Van een concrete toezegging vanuit Bolidt waaruit volgt dat [verzoeker] voor dat jaar recht heeft op tantième is voorts, anders dan dat dit door [verzoeker] in zijn e-mail van 13 februari 2022 wordt gesteld, niet gebleken. [35] Dit geldt ook voor de jaren 2021 en 2022. Bijkomende omstandigheid is daarbij voor wat betreft het jaar 2022 ook nog dat [verzoeker] vanaf 22 april 2022, en voor de rest van dat jaar, ziek was.
4.65.
Bolidt heeft ook nog aangevoerd dat zij over de jaren 2020 en 2021 überhaupt geen tantième mocht uitkeren, omdat zij in die jaren gebruik heeft gemaakt van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid. Afgezien van het feit dat Bolidt deze stelling in het geheel niet heeft onderbouwd, blijft staan dat Bolidt in ieder geval wel aan [verzoeker] een tantième-uitkering heeft toegezegd over 2020. Dit verweer van Bolidt treft dan ook geen doel.
4.66.
Voor wat betreft de hoogte van de toe te kennen tantième geldt dat vast staat dat er door partijen (vooraf) geen duidelijke berekeningswijze is afgesproken. Bolidt heeft weliswaar de berekeningswijze van [verzoeker] betwist, maar heeft zelf ook geen inzicht gegeven in de wijze waarop zij de tantième van [verzoeker] over de jaren 2005 tot en met 2015 (of van zijn collega’s in vergelijkbare functies) dan wel heeft berekend.
4.67.
De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om Bolidt alsnog in de gelegenheid te stellen toe te lichten, en zo nodig met stukken te onderbouwen, hoe de tantième van [verzoeker] (en zijn collega’s) over de jaren tot en met 2015 werd berekend en tot welke uitkomst dat dan volgens haar voor de jaren 2017 tot en met 2020 in geval van [verzoeker] zou moeten leiden. Vervolgens zal [verzoeker] nog de gelegenheid krijgen om daarop schriftelijk te reageren.
4.68.
Iedere beslissing op dit punt wordt dan ook aangehouden. Dit geldt ook voor wat betreft de door [verzoeker] over de tantième gevorderde wettelijke verhoging en rente en de proceskosten in de hoofdzaak.
Tegenverzoek van Bolidt tot terugbetaling van hetgeen teveel is betaald
4.69.
Bij wijze van tegenverzoek heeft Bolidt verzocht [verzoeker] te veroordelen om alles wat uit hoofde van het vonnis in kort geding van 26 april 2023 (te veel) aan [verzoeker] is betaald terug te betalen aan Bolidt.
4.70.
De kantonrechter constateert dat hetgeen in deze beschikking over de loondoorbetalingsverplichting is geoordeeld in grote lijnen overeenkomt met hetgeen in het kort geding vonnis van 26 april 2023 in combinatie met de tussenbeschikking in de bodemzaak van 30 juni 2023 bij wijze van voorlopige voorziening is beslist. Welke betalingen Bolidt sinds deze uitspraken precies aan [verzoeker] heeft voldaan, heeft Bolidt voor de kantonrechter niet inzichtelijk gemaakt. Daarbij komt dat [verzoeker] er op heeft gewezen dat Bolidt na de beschikking van 30 juni 2023 kennelijk heeft besloten geen enkel bedrag meer aan hem te betalen omdat zij van mening was dat ze in de maanden daarvoor teveel had betaald en zij deze bedragen met elkaar heeft verrekend.
4.71.
Voor zover (ook na deze verrekeningen) nog steeds geldt dat Bolidt uit hoofde van het kort geding vonnis van 26 april 2023 meer heeft betaald dan waartoe zij op grond van deze beschikking gehouden is ten aanzien van de loondoorbetalingsverplichting, mag Bolidt deze te veel betaalde bedragen verrekenen met hetgeen zij uit hoofde van haar loondoorbetalingsverplichting nog aan [verzoeker] verschuldigd is.
Geen reden om de zaak aan te houden in afwachting volledige inzage ex artikel 843a Rv
4.72.
Omdat geoordeeld wordt dat er nog een arbeidsovereenkomst tussen Bolidt en [verzoeker] bestaat, komt de kantonrechter nu toe aan de beoordeling van het ontbindingsverzoek van Bolidt.
4.73.
Bolidt heeft uitdrukkelijk verzocht om pas op het (voorwaardelijke) ontbindingsverzoek te beslissen nadat de rechtbank heeft beslist op het verzoek tot inzage ex artikel 843a (oud) Rv en, indien het verzoek van Bolidt wordt toegewezen, nadat Bolidt ook daadwerkelijk inzage heeft gehad in de gegevens op de gegevensdragers, die onderwerp vormen van het art. 843a (oud) Rv verzoek De kantonrechter is van oordeel dat voor aanhouding van de beslissing op het ontbindingsverzoek geen aanleiding bestaat. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
4.74.
Vaststaat dat partijen op de zittingen van 5 april 2024 en 11 december 2024 afspraken met elkaar hebben gemaakt en dat zij tezamen met DigiJuris uitvoering zijn gaan geven aan die afspraken. Daarbij zijn door DigiJuris de data van een viertal gegevensdragers leesbaar en gereed gemaakt voor het doorzoeken middels de gegeven zoektermen. Vervolgens is ook een (eerste) zoekslag gedaan en hebben de advocaten van partijen (een eerste) inzage gehad in de data. Hierbij is onder meer geconstateerd dat de gegevensdragers (die zich op de pallet met (onder meer) de persoonlijke eigendommen van [verzoeker] bevonden) back-ups bevatten van systemen en mappenstructuren van Bolidt. Deze data zijn ook al vrijgegeven aan Bolidt en Bolidt heeft toegang gehad tot die gegevens. Op het verzoek tot inzage ex artikel 843a (oud) Rv hoeft nu dan ook niet meer beslist te worden en Bolidt heeft dus (in ieder geval voor wat betreft een groot deel) al inzicht verkregen in de data op de gegevensdragers.
4.75.
Volgens Bolidt is de inzage bij DigiJuris echter nog niet afgerond en moeten ook nog alle e-mails en chatberichten die op basis van de zoektermen zijn geselecteerd door DigiJuris worden ingezien en vrijgegeven. Daarnaast wijst Bolidt erop dat uit de reeds vrijgegeven data is gebleken dat er op de gegevensdragers allerlei zeer vertrouwelijke bedrijfsgegevens zijn aangetroffen, waaronder technische detailtekeningen, margeoverzichten, omzetgegevens en overzichten van klanten. De screenshots van de mappenstructuren en de documenten onder deze mappenstructuren zijn door Bolidt nog niet overgelegd omdat Bolidt deze bedrijfsgevoelige gegevens naar eigen zeggen niet in handen van [verzoeker] wil laten vallen. Bolidt heeft ten aanzien daarvan, voor zover noodzakelijk, nog wel een bewijsaanbod gedaan maar wenst met de kantonrechter dan eerst nog graag te bespreken hoe de kantonrechter zich kan vergewissen van aard en omvang van de betreffende bedrijfsdata, zonder [verzoeker] te voorzien van een kopie. Volgens Bolidt zijn de gegevens op de gegevensdragers van belang ter onderbouwing van haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten. Zij verwijt [verzoeker] namelijk dat hij onrechtmatig bedrijfsdata heeft gekopieerd/toegeëigend.
4.76.
[verzoeker] heeft de stelling van Bolidt dat op de gegevensdragers allerlei zeer vertrouwelijke bedrijfsgegevens zijn aangetroffen, betwist en deze stelling is door Bolidt, hoewel zij daartoe na de mondelinge behandeling van 27 januari 2025 nog wel de gelegenheid heeft gehad, niet onderbouwd. Het feit dat Bolidt deze gegevens niet direct heeft willen overleggen is een omstandigheid die voor haar eigen rekening en risico komt en de kantonrechter ziet daarin geen reden Bolidt nogmaals in de gelegenheid te stellen deze gegevens te overleggen. Het ontbindingsverzoek is namelijk al op 29 februari 2024 bij de rechtbank binnengekomen en inmiddels is er alweer meer dan een jaar verstreken. Onwenselijk is dan ook om de beslissing op dit verzoek nog verder aan te houden. Daarbij komt dat door [verzoeker] reeds was erkend dat hij in de periode 2001-2014 back-ups van bestanden van Bolidt/BCC heeft gemaakt en deze vaststaande omstandigheid wordt dus ook al meegewogen bij de boordeling van het ontbindingsverzoek van Bolidt. Het belang van Bolidt bij het inzien van alle e-mail en chatberichten die op basis van de zoektermen zijn geselecteerd heeft Bolidt naar het oordeel van de kantonrechter daarnaast onvoldoende aangetoond. Bolidt heeft niet (expliciet) gesteld dat [verzoeker] bedrijfsgevoelige informatie met derden heeft gedeeld of op andere wijze naar buiten heeft gebracht en evenmin heeft zij toegelicht welke informatie zij in die e-mail- en chatberichten verwacht aan te treffen. Niet in de laatste plaats acht de kantonrechter van belang dat Bolidt op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zij – en zo ja welke – schade geleden heeft doordat [verzoeker] vóór 2014 de back-ups heeft gemaakt en op eigen gegevensdragers heeft opgeslagen. Daarbij is tevens van belang dat [verzoeker] heeft toegelicht dat hij de eerste jaren in de VS altijd vanuit huis werkte, dat zijn woning tevens als kantoor diende en dat daardoor werk en privé vaak door elkaar liepen, waardoor verklaarbaar is dat [verzoeker] voor het maken van back-ups eigen gegevensdragers gebruikte. Die uitleg van [verzoeker] wijst naar het oordeel van de kantonrechter niet op kwader trouw van zijn kant.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
4.77.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Er is namelijk voldaan aan de voorwaarden voor opzegging en er geldt geen opzegverbod (artikel 7:671b lid 2 BW).
Dit wordt hierna nader toegelicht.
Er is geen sprake van verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker]
4.78.
Een voorwaarde voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW).
4.79.
Bolidt stelt primair dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] , waardoor het niet redelijk is om de arbeidsovereenkomst voort te laten duren (artikel 7:669 lid 3 onder e BW).
4.80.
Bolidt verwijt [verzoeker] concreet een viertal gedragingen. Daarbij heeft zij in de eerste plaats benoemd dat [verzoeker] in een zakelijke en juridische discussie over het al dan niet bestaan van een arbeidsovereenkomst heeft gedreigd een oplossing te forceren door bepaalde informatie aan de bevoegde overheidsinstanties in de Verenigde Staten te openbaren. In de tweede plaats verwijt Bolidt [verzoeker] dat hij [persoon 3] tijdens het openen van de container op 12 juli 2023 voor ‘vuile NSB’er’ heeft uitgemaakt. Daarnaast verwijt Bolidt [verzoeker] in de derde plaats het uit eigen naam en door zijn (destijds) vrouw [persoon 1]
(hierna: [persoon 1] ) verzenden van diverse e-mails naar verschillende personen binnen Bolidt, waarin Bolidt wordt weggezet als ‘rotte vis’, en het nalaten van [verzoeker] om ervoor te zorgen dat [persoon 1] geen bedreigingen meer naar (werknemers van) Bolidt zendt en zich niet meer negatief uitlaat over Bolidt. Tot slot verwijt Bolidt [verzoeker] het zonder toestemming, en in strijd met zijn geheimhoudingsverplichtingen, de Wet bescherming bedrijfsgeheimen en algemene betamelijkheidsnormen, toe-eigenen van bedrijfsgevoelige gegevens.
4.81.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Bolidt genoemde gedragingen, zowel ieder afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, geen verwijtbaar handelen op, althans niet zodanig dat de arbeidsovereenkomst op grond daarvan dient te eindigen. Het verzoek van Bolidt wordt op de primaire grondslag dan ook afgewezen.
4.82.
Ten aanzien van het eerste verwijt geldt dat [verzoeker] gemotiveerd heeft betwist dat hij Bolidt door middel van de brief van zijn gemachtigde van 16 december 2022 heeft gechanteerd door een oplossing te forceren door te dreigen bepaalde informatie aan bevoegde instanties in de Verenigde Staten te openbaren. Naar het oordeel van de kantonrechter wordt in de brief van mr. Roza [36] weliswaar ferme taal geuit, hetgeen niet ongebruikelijk is tussen advocaten onderling (in het heetst van de strijd), maar kan van bedreiging of chantage niet gesproken worden.
4.82.1.
Uit de brief van mr. Roza volgt dat zij terugkomt op een gesprek dat die week tussen partijen heeft plaatsgevonden. Zij stelt dat zij Bolidt in dat gesprek heeft laten weten dat [verzoeker] er in de afgelopen jaren bekend mee is geworden dat de Bolidt-deksystemen onder andere niet aan de IMO-normen voldoen. Volgens mr. Roza heeft [verzoeker] deze kwestie meermaals bij Bolidt aangekaart, maar is daar door Bolidt niets mee gedaan. Mr. Roza stelt vervolgens dat als deze kwestie niet wordt rechtgezet, dit [verzoeker] geen andere keus laat dan deze schending van de wet te melden bij de daartoe bevoegde overheidsinstanties. De kantonrechter leest hierin echter niet dat mr. Roza als voorwaarde voor het niet-openbaar maken van de gegevens stelt dat partijen een schikking onder de door [verzoeker] gewenste voorwaarden sluiten. Hierbij wordt ook van belang geacht dat mr. Roza haar brief afsluit met de zin dat zij het door Bolidt gedane voorstel nog zou voorleggen aan [verzoeker] en daarop bij Bolidt nog terug zou komen. Voor zover, zoals door Bolidt wordt gesteld, juist is dat [verzoeker] de hiervoor genoemde ‘misstanden’ niet eerder heeft aangekaart bij Bolidt en deze misstanden, anders dan in de brief wordt gesteld, die week ook geen onderwerp van gesprek zijn geweest, had het voorts voor de hand gelegen dat Bolidt (de gemachtigde van) [verzoeker] eerder al zou hebben gewezen op de onjuistheid van deze stelling in haar brief. Niet gebleken is echter dat daarvan sprake is geweest.
4.82.2.
Ook het door mr. Roza in haar brief ingenomen standpunt dat in geval Bolidt [verzoeker] ontslaat en Bolidt kwesties rond dit ontslag tracht voor te leggen aan de rechtbank in Florida naar Amerikaans recht, Bolidt tegenvorderingen tegemoet kan zien, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet als bedreiging of chantage worden aangemerkt en levert ook geen verwijtbaar handelen op.
4.83.
[verzoeker] heeft erkend dat zijn emoties op 11 juli 2023 hoog zijn opgelopen en dat hij [persoon 3] die dag heeft beledigd. Hoewel [verzoeker] daarmee de grens van het toelaatbare heeft overschreden en hem daarvan een verwijt te maken valt, leidt dit gedrag naar het oordeel van de kantonrechter niet tot de conclusie dat sprake is van verwijtbaar handelen, zodanig dat van Bolidt niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst nog langer in stand te houden.
4.83.1.
In dit verband wordt van belang geacht dat [verzoeker] uitgebreid heeft toegelicht dat bij hem, gelet op al hetgeen zich tussen partijen tot dan toe al had voorgedaan, de emoties hoog waren opgelopen en hij die dag naar eigen zeggen ook nog voor het eerst werd geconfronteerd met de door Bolidt (bij monde van [persoon 3] ) geuite stelling dat er discussie bestond over de eigendom van de externe harde schijven. De door [verzoeker] richting [persoon 3] gedane uitlating moet dan ook worden bezien in het licht van deze emoties en is (hoewel nog steeds onbehoorlijk) wel enigszins begrijpelijk.
4.83.2.
Dat sprake is geweest van een plotselinge emotie wordt daarnaast onderschreven door de excuses die door [verzoeker] direct na de belediging al aan [persoon 3] zijn aangeboden. Uit de e-mail van mr. Roza van 12 juli 2023 [37] volgt ook dat [verzoeker] zelf is geschrokken van zijn uitlatingen en dat hij direct zijn excuses heeft aangeboden. Daarnaast is door hem toegezegd dat dit niet meer zou gebeuren. Bolidt heeft hier vervolgens ook geen directe consequenties aan verbonden.
4.84.
De door [verzoeker] en zijn (inmiddels ex-) vrouw [persoon 1] in de maanden juni en juli 2023 verzonden e-mailberichten aan (medewerkers van) Bolidt, alsook het door [persoon 1] begin februari 2024 op de Facebookpagina van Bolidt geplaatste bericht, leiden naar het oordeel van de kantonrechter evenmin tot het oordeel dat sprake is geweest van verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] in die zin dat dit tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou moeten leiden.
4.84.1.
In dit verband wordt er in de eerste plaats op gewezen dat hoewel begrijpelijk is dat Bolidt niet gediend was van dergelijke berichten, de toon en bewoordingen in de
e-mailberichten van [verzoeker] zelf (hoewel met de nodige emoties geschreven) aanmerkelijk gematigder waren dan in de e-mailberichten van [persoon 1] . [verzoeker] maakt in zijn e-mailberichten van 21 en 22 juni 2023 [38] weliswaar verwijten aan het adres van Bolidt, hetgeen hem vrij stond, maar deze verwijten kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet als dreigementen of beledigingen worden aangemerkt. Door [verzoeker] is daarnaast gesteld en ook onderbouwd dat hij tot aan 20 juni 2023 gewoon op normale en beleefde toon richting Bolidt heeft gecommuniceerd over de omstandigheid dat (naar eigen zeggen van [verzoeker] ) een pallet met zijn privé-eigendommen, zonder zijn voorafgaande toestemming, door Bolidt op transport naar Nederland is gezet geadresseerd aan [persoon 3] . [39]
4.84.2.
De kantonrechter is daarnaast van oordeel dat hoewel [persoon 1] met haar
e-mailberichten en haar bericht op Facebook, wel de grens van het toelaatbare heeft overschreden, deze gedragingen niet aan [verzoeker] kunnen worden toegerekend.
4.84.3.
In dit verband wordt erop gewezen dat het bij verwijtbaar handelen of nalaten in beginsel moet gaan om de daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer zelf. Onder omstandigheden kan echter ook betekenis toekomen aan gedrag van derden, bijvoorbeeld indien de werknemer weet van misdragingen van deze derde, daaraan heeft meegewerkt of dat gedrag heeft uitgelokt. Daarvan is in dit geval echter niet, althans onvoldoende, gebleken. [40]
4.84.4.
[verzoeker] heeft namelijk betwist dat hij [persoon 1] heeft aangemoedigd dan wel aangespoord om haar uitlatingen te doen. Ook betwist hij er vooraf (en dus eerder dan het verzenden van deze berichten) bekend mee te zijn geweest dat [persoon 1] dergelijke uitlatingen zou gaan doen. Dat dit anders is geweest, is door Bolidt ook niet aangetoond.
4.84.5.
Daarbij komt dat uit diverse e-mailberichten van [verzoeker] (en zijn gemachtigde) volgt dat hij zich meermaals expliciet van de uitlatingen van [persoon 1] heeft gedistantieerd. Zo schrijft [verzoeker] in zijn e-mail van 4 juli 2023 [41] aan [persoon 3] dat hij zich volledig distantieert van de e-mailberichten van [persoon 1] , dat zij hem niet vertegenwoordigt en dat die e-mailberichten ook niet namens hem zijn verstuurd. Ook schrijft [verzoeker] dat zowel mr. Roza als hijzelf [persoon 1] meermaals nadrukkelijk hebben verzocht geen e-mailberichten meer te sturen naar Bolidt, maar dat [persoon 1] een eigen persoon is met een eigen wil en dat zij haar e-mailberichten ook buiten weten van [verzoeker] om heeft verstuurd. [verzoeker] adviseert Bolidt daarbij ook het e-mailadres van [persoon 1] te blokkeren indien zij geen berichten meer van haar wil ontvangen. Ook ten aanzien van het bericht op Facebook heeft [verzoeker] zich (via zijn gemachtigde) uitdrukkelijk gedistantieerd. [42]
4.85.
Ook het door Bolidt gestelde onrechtmatig toe-eigenen van bedrijfsgevoelige gegevens van Bolidt, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van verwijtbaar handelen van [verzoeker] dat zodanig is dat van Bolidt niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.85.1.
Als erkend staat vast dat [verzoeker] in de periode van 2001 tot en met 2014 back-ups van bedrijfsgegevens van BCC/Bolidt heeft gemaakt, welke back-ups door hem zijn opgeslagen op gegevensdragers. Volgens [verzoeker] betroffen dit bedrijfsgegevens waar hij de toegang toe had en die noodzakelijk waren voor de uitoefening van zijn functie. Daarbij wordt door [verzoeker] betwist dat het om zeer bedrijfsgevoelige informatie ging. Het maken van back-ups was volgens [verzoeker] tot en met 2014 nodig. Vanaf 2014 werd er gewerkt met een nieuw systeem en diende [verzoeker] de data van BCC/Bolidt in het systeem van Bolidt te incorporeren. [verzoeker] maakte tot en met 2014 een back-up op zijn eigen gegevensdragers. [verzoeker] was er niet mee bekend dat dit niet was toegestaan en volgens [verzoeker] was Bolidt bovendien op de hoogte van het feit dat [verzoeker] back-ups op zijn eigen gegevensdragers maakte.
4.85.2.
Ook indien juist is dat het maken van back-ups niet perse noodzakelijk was, alsook dat Bolidt van het maken van deze back-ups op de eigen gegevensdrager van [verzoeker] niet op de hoogte was, is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken van verwijtbaar handelen van [verzoeker] in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder e BW. In dit verband wordt allereerst van belang geacht dat niet is gebleken dat de door [verzoeker] gemaakte back-ups zeer bedrijfsgevoelige informatie bevatte. Het voorgaande is door Bolidt weliswaar gesteld maar is door [verzoeker] betwist en door Bolidt ook niet onderbouwd. Ook is niet komen vast te staan dat voor [verzoeker] (vooraf) kenbaar was dat het hem niet was toegestaan dergelijke back-ups te maken, bijvoorbeeld doordat dit volgt uit binnen Bolidt geldende reglementen of protocollen.
4.85.3.
Daarbij komt dat niet is gebleken dat er na 2014 nog data zijn geüpload of gedownload op de gegevensdragers [43] en evenmin dat [verzoeker] na 2014 nog iets met deze gegevens heeft gedaan. Gesteld noch gebleken is daarnaast dat [verzoeker] deze bedrijfsgegevens met derden heeft gedeeld en ook is niet gebleken dat [verzoeker] met het maken van deze back-ups op enigerlei wijze schade aan Bolidt heeft toegebracht. Anders dan in de door Bolidt aangehaalde jurisprudentie was de arbeidsverhouding tussen partijen in de periode van 2001 tot en met 2014 bovendien nog goed en bestond er op dat moment voor partijen geen enkele aanleiding om te denken dat de arbeidsovereenkomst binnen afzienbare termijn tot een einde zou komen. Dat [verzoeker] ten tijde van het maken van de back-ups op enigerlei wijze verkeerde bedoelingen had, is voor de kantonrechter dan ook niet aannemelijk geworden, zoals hiervoor ook al in rechtsoverweging 4.76 vermeld.
De arbeidsverhouding tussen partijen is ernstig en duurzaam verstoord
4.86.
Bolidt stelt subsidiair dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding waardoor het niet redelijk is als zij de arbeidsovereenkomst moet laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 onder g BW). Dat is een redelijke grond als de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam is verstoord. De kantonrechter is van oordeel dat hiervan onmiskenbaar sprake is. Dit baseert de kantonrechter op het volgende.
4.87.
Bolidt heeft gesteld dat zij geen enkel vertrouwen meer heeft in een succesvolle samenwerking met [verzoeker] . Hoewel [verzoeker] erkent dat de arbeidsrelatie ‘enigszins verstoord’ is geraakt, betwist hij dat de ontslaggrond verstoorde arbeidsverhouding voldragen is en hij concludeert tot afwijzing van het ontbindingsverzoek op deze grond.
4.88.
De kantonrechter stelt vast dat de arbeidsrelatie tussen partijen sinds medio 2022 verstoord is geraakt en sindsdien is er geen verbetering opgetreden. In plaats daarvan zijn de verhoudingen tussen partijen in de loop der tijd alleen maar verder verslechterd. Partijen hebben al diverse gerechtelijke procedures tegen elkaar gevoerd en hebben ook in de onderhavige procedure over en weer tal van (tegen)verzoeken ingediend. Uit alle sinds 2022 tussen partijen (en ook tussen hun gemachtigden) gevoerde correspondentie volgt bovendien dat partijen op vrijwel alle punten lijnrecht tegenover elkaar staan en dat er over en weer veel wantrouwen tussen hen bestaat. Vast staat daarnaast dat alle tussen partijen ontstane geschillen grote impact op [verzoeker] en zijn gezondheid hebben gehad, (naar hij zelf stelt) tot ziekenhuisopnames aan toe. Ook mediation heeft niet geleid tot een oplossing.
4.89.
Voor een vruchtbare samenwerking is het noodzakelijk dat partijen op één lijn zitten en dat er wederzijds vertrouwen is. Daarnaast is een goede samenwerking met collega’s van essentieel belang. Op basis van hetgeen door partijen naar voren is gebracht concludeert de kantonrechter dat het wederzijds vertrouwen en een goede basis voor een verdere vruchtbare samenwerking volledig ontbreekt en dat inmiddels van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding sprake is.
4.90.
Ook uit het optreden van partijen bij de mondelinge behandeling is meer dan duidelijk geworden dat inmiddels een onomkeerbare vertrouwensbreuk tussen partijen is ontstaan. Zowel Bolidt als [verzoeker] menen dat over en weer ongefundeerde beschuldigingen worden geuit en wat door de ene partij wordt aangevoerd wordt door de andere partij (met verwijten) weersproken. Partijen lijken niet meer tot een constructieve dialoog in staat en kijken volstrekt anders tegen zaken aan. Bovendien geldt dat ook in geval juist is dat Bolidt van het ontstaan van de verstoring van de arbeidsverhouding een verwijt kan worden gemaakt, dit op zichzelf niet aan een ontbinding op de g-grond in de weg staat. [44]
4.91.
De slotsom is dan ook dat sprake is van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie en dat het verzoek van Bolidt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op die grond wordt toegewezen.
[verzoeker] kan niet worden herplaatst
4.92.
Voor ontbinding is verder vereist dat [verzoeker] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW).
Aan die eis is voldaan. Naast dat Bolidt heeft gesteld dat er geen herplaatsingsmogelijkheden voor [verzoeker] binnen Bolidt zijn, ligt het gelet op de ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding ook niet in de rede om [verzoeker] nog te herplaatsen.
Er geldt geen opzegverbod
4.93.
Nog een vereiste voor ontbinding is dat er geen opzegverbod geldt waardoor ontbinding niet is toegestaan. Aan die eis is ook voldaan. [verzoeker] was weliswaar arbeidsongeschikt maar heeft zich per 2 januari 2025 weer hersteld gemeld.
De arbeidsovereenkomst eindigt op 1 augustus 2025
4.94.
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 1 augustus 2025 (artikel 7:671b lid 9 BW). Zoals hiervoor al is geoordeeld is van verwijtbaar handelen van [verzoeker] niet gebleken, laat staan van ernstige verwijtbaarheid. De arbeidsovereenkomst moet dan ook worden ontbonden met inachtneming van de geldende opzegtermijn van 4 maanden (artikel 7:672 lid 2 sub d BW). Bij het bepalen van de einddatum wordt daarnaast toepassing gegeven aan de in artikel 7:671b lid 9 onder a BW genoemde – hierna nog te bespreken – bijzondere omstandigheid dat naar het oordeel van de kantonrechter de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Bolidt, waardoor bij het vaststellen van het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst eindigt geen rekening wordt gehouden met de duur van deze procedure.
4.95.
Het voorgaande leidt ertoe dat de door Bolidt verzochte verklaring voor recht, inhoudende dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat het einde van de arbeidsovereenkomst moet worden bepaald op het vroegst mogelijke tijdstip, wordt afgewezen. Het tegenverzoek van [verzoeker] , inhoudende om bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor [verzoeker] geldende opzegtermijn van 4 maanden zonder aftrek van de proceduretijd, ligt wel voor toewijzing gereed.
Bolidt moet een transitievergoeding betalen
4.96.
[verzoeker] heeft aanspraak gemaakt op de transitievergoeding. [verzoeker] heeft naar het oordeel van de kantonrechter recht op een transitievergoeding omdat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] (artikel 7:673 lid 1 en lid 7 BW). Op basis van het loon van € 23.718,73 bruto per maand (zijnde het bruto-equivalent van het hiervoor vastgestelde nettoloon van
€ 12.598,94) [45] te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en de duur van de arbeidsovereenkomst is de hoogte van de transitievergoeding € 234.127,27 bruto. Dit bedrag moet Bolidt aan [verzoeker] betalen.
4.97.
De tantième is niet meegenomen bij de berekening van de transitievergoeding. Wat voor de toepassing van artikel 7:673 lid 2 BW wordt verstaan onder ‘loon’ volgt uit het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding. In artikel 3 lid 1 sub c van dit besluit is bepaald dat overeengekomen variabele looncomponenten, verschuldigd in de drie jaar voor het einde van de arbeidsovereenkomst gedeeld door 36, onder het loonbegrip van de transitievergoeding vallen. Niet gebleken is echter dat Bolidt over de jaren 2022 tot en met 2024 tantième aan [verzoeker] verschuldigd was, zodat alleen al om die reden de tantième niet dient te worden meegenomen bij de berekening van de transitievergoeding. Afgezien van het feit dat [verzoeker] in deze jaren (grotendeels) ziek was en geen arbeid heeft verricht, is ook niet gebleken van enige toezegging vanuit Bolidt waaruit volgt dat zij over die jaren tantième aan [verzoeker] verschuldigd is.
4.98.
Het voorgaande leidt er toe dat de door Bolidt verzochte verklaring voor recht dat Bolidt aan [verzoeker] geen wettelijke transitievergoeding verschuldigd is, wordt afgewezen. Ook het verzoek van Bolidt om in geval van toekenning van de transitievergoeding te bepalen dat deze pas verschuldigd is vanaf het moment dat er een uitspraak bestaat waarin geoordeeld is dat er tussen Bolidt en [verzoeker] een arbeidsovereenkomst bestaat en die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, wordt afgewezen. Dit zal hierna bij het onderdeel “De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad” nog nader worden toegelicht.
4.99.
De door [verzoeker] verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a BW).
Bolidt moet een billijke vergoeding betalen
4.100. De kantonrechter kent aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe. Een billijke vergoeding kan namelijk worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 onder c BW). Dat is hier het geval. Hierna wordt uitgelegd op grond van welke overwegingen de kantonrechter tot deze conclusie gekomen is.
4.101. [verzoeker] is sinds 1998 bij Bolidt in dienst. Geoordeeld is door de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen, ook na het vertrek van Bolidt naar Miami, is blijven voortduren. Dit gelet op de omstandigheid dat van een beëindiging van het dienstverband met Bolidt niet is gebleken, BCC in feite niet als een zelfstandig functionerende entiteit kan worden aangemerkt en uit diverse gedragingen van Bolidt is gebleken dat zij zich ook na 2001 als werkgever van [verzoeker] is blijven gedragen. Gelet op deze gedragingen van Bolidt volgt de kantonrechter Bolidt dan ook niet in haar stelling dat zij zelf jaren in de veronderstelling heeft verkeerd dat zij niet de werkgever van [verzoeker] was.
4.102. Niet in geschil is dat de verhouding tussen partijen vanaf 1998, en ook na 2001, altijd goed was en dat [verzoeker] naar volle tevredenheid van Bolidt functioneerde. Dit volgt in de eerste plaats uit de omstandigheid dat [verzoeker] in de loop der jaren diverse functiewijzigingen met forse loonsverhogingen heeft gekregen. Vast staat daarnaast dat hij over de jaren 2005 tot en met 2015 jaarlijks een tantième uitgekeerd heeft gekregen voor zijn goede functioneren. Uit opgave van [verzoeker] [46] blijkt dat het daarbij gaat om een totaal bedrag van
€ 725.250,- over genoemde jaren, waarbij over de jaren 2011 en 2012 een tantième is uitgekeerd van € 110.000,- bruto per jaar. Ook is door de kantonrechter geoordeeld dat Bolidt over de jaren 2017 tot en met 2020 aanspraak heeft op tantième omdat uit diverse uitlatingen van Bolidt is gebleken dat ook zij van mening was dat [verzoeker] daarop recht had en van een concrete toezegging daartoe gesproken kan worden. Weliswaar waren partijen het nog niet eens waren over de hoogte van de uit te keren tantième, maar vast stond wel dát [verzoeker] recht had (en nog steeds heeft) op deze tantième. Bolidt is met de betaling van de tantième over deze jaren, ondanks meerdere verzoeken van [verzoeker] en gedane toezegging vanuit Bolidt daartoe, echter in gebreke gebleven. Door dit laakbaar handelen van Bolidt, zijn naar het oordeel van de kantonrechter al de eerste scheuren in de arbeidsrelatie ontstaan.
4.103. Nadat [verzoeker] op 20 juli 2022 uiteindelijk voor het eerst bij monde van zijn gemachtigde aanspraak had gemaakt op de achterstallige tantième, is Bolidt zich, in strijd met haar gedragingen tot dan toe, bovendien plotseling op het standpunt gaan stellen dat er geen arbeidsovereenkomst meer tussen partijen bestond. Doordat Bolidt allereerst heeft verzuimd om tot uitbetaling van de tantième over te gaan en zij zich vervolgens ook nog op het standpunt heeft gesteld dat zij geen werkgever was van [verzoeker] en zij in het geheel geen tantième aan [verzoeker] verschuldigd was, heeft Bolidt de verhoudingen tussen partijen naar het oordeel van de kantonrechter nog meer op scherp gezet.
4.104. Vaststaat daarnaast dat [verzoeker] vanaf 25 april 2022 ziek was en dat Bolidt, hoewel zij als werkgever van [verzoeker] had te gelden, heeft nagelaten een deugdelijk re-integratietraject op te starten. [verzoeker] heeft namelijk pas voor het eerst op 5 juli 2023 een bedrijfsarts bezocht. Daarnaast is ook door het UWV geoordeeld dat Bolidt onvoldoende aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. [47] Uit de beslissing van het UWV van 17 oktober 2024 [48] blijkt dat op die grond aanleiding was voor verlenging van de loonbetalingsplicht van Bolidt, maar omdat UWV verzuimd heeft om de werkgever daarover vóór het einde van de wachttijd te informeren, kon het UWV geen loonsanctie meer opleggen. Duidelijk is derhalve dat Bolidt ernstig tekort geschoten is in haar wettelijke verplichtingen voortvloeiend uit de Wet verbetering poortwachter. Aangenomen kan daarnaast worden dat dit handelen/nalaten van Bolidt het herstel van [verzoeker] , alsook de arbeidsrelatie van partijen, bepaald niet ten goede is gekomen.
4.105. Vervolgens heeft Bolidt naar het oordeel van de kantonrechter alleen nog maar verder escalerend gehandeld. Zo heeft Bolidt eind 2022 aan [verzoeker] weliswaar een bedrag ter zake van achterstallige tantième aangeboden, zij het dat daarbij als voorwaarde werd gesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen tot een einde zou komen. Dit terwijl [verzoeker] op dat moment arbeidsongeschikt was en hij simpelweg recht had op reeds eerder aan hem toegezegde tantièmes. Daar bovenop kwam ten slotte ook nog de brief van 1 februari 2023 van BCC waarbij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] werd opgezegd per maart 2023 en de uitbetaling van het loon per diezelfde datum werd gestaakt. Ten aanzien van de door BCC aan haar opzegging ten grondslag gelegde reden, te weten dat [verzoeker] zonder instemming van Bolidt en op eigen houtje had besloten om terug te keren naar Nederland om bij haar zijn werkzaamheden voort te zetten, is door de kantonrechter eerder al geoordeeld dat dit niet strookte met de gedragingen van Bolidt en dus ook niet is komen vast te staan.
4.106. De kantonrechter is van oordeel dat het ernstig verwijtbaar handelen van Bolidt ertoe heeft geleid dat de arbeidsverhouding tussen partijen dusdanig ernstig en duurzaam is verstoord, dat verdere samenwerking tussen Bolidt en [verzoeker] niet meer mogelijk is.
De hoogte van de billijke vergoeding
4.107. De Hoge Raad heeft uitgangspunten gegeven voor het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding [49] . De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval. Daarbij kan in aanmerking worden genomen hoelang de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd als het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever wordt weggedacht. Ook mag rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag en de vraag of de werknemer aanspraak heeft op een transitievergoeding. Bij het vaststellen van een billijke vergoeding gaat het er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar gedrag van werkgever, maar de billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter. De kantonrechter vindt in dit geval alles afwegend, een billijke vergoeding van
€ 150.000,- bruto passend. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.108. Ten aanzien van de te verwachten duur van het dienstverband, het ernstig verwijtbaar handelen van Bolidt daarbij weggedacht, stelt de kantonrechter voorop dat [verzoeker] er tot aan medio 2022 nog geen rekening mee behoefte te houden dat de arbeidsovereenkomst door Bolidt zou worden beëindigd. De arbeidsrelatie was tot dan toe nog (redelijk) goed, [verzoeker] functioneerde naar tevredenheid van Bolidt en [verzoeker] was al gedurende 24 jaar bij Bolidt in dienst. De arbeidsovereenkomst zou vanuit die optiek dus nog wel enige tijd hebben kunnen voortduren. Aan de andere kant acht de kantonrechter het niet geheel ondenkbaar dat [verzoeker] , gelet op zijn leeftijd en de duur van zijn dienstverband, nog eens een overstap zou maken naar een andere werkgever. Van belang is daarnaast dat [verzoeker] vanaf 25 april 2022 ziek was en dat niet uit te sluiten valt dat, het ernstig verwijtbaar handelen van Bolidt weggedacht, het dienstverband anders ook na twee jaar ziekte tot een einde zou zijn gekomen.
4.109. De kantonrechter acht het daarnaast aannemelijk dat [verzoeker] binnen afzienbare tijd na het einde van het dienstverband een vergelijkbare functie met een (enigszins) vergelijkbaar salaris zal kunnen vinden. De omstandigheden op de arbeidsmarkt zijn gunstig en [verzoeker] heeft veel werkervaring, kennis en kunde. Daarnaast is [verzoeker] inmiddels weer arbeidsgeschikt en zal ook zijn leeftijd geen (grote) belemmering moeten vormen bij het vinden van een andere baan.
4.110. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding zal de kantonrechter daarom uitgaan van de inkomensschade over een periode van een half jaar, waarbij wordt uitgegaan van een maandloon van € 23.718,73 bruto te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en de tantième buiten beschouwing wordt gelaten. Ook wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat [verzoeker] recht heeft op een relatief hoge transitievergoeding. Die transitievergoeding is mede bedoeld als compensatie voor het verlies van de baan en geldt ter overbrugging van de periode tussen twee banen. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding houdt de kantonrechter tevens rekening met het feit dat de ontbinding op langer termijn wordt uitgesproken en dat [verzoeker] zich in de tussentijd kan oriënteren op zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt. De kantonrechter kan zich voorstellen dat [verzoeker] zich daar de afgelopen tijd minder goed toe heeft kunnen zetten, gezien alle onzekerheden en onduidelijkheden rond de onderhavige procedure, maar met deze uitspraak is (in ieder geval op dit moment) de nodige duidelijkheid verschaft. Alles afwegend ziet de kantonrechter aanleiding om aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen van – afgerond - € 150.000,- bruto.
4.111. De wettelijke rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen vanaf één maand na het einde van de arbeidsovereenkomst tot de dag van volledige betaling.
Termijn intrekken verzoek
4.112. Bolidt krijgt tot en met 14 april 2025 om het verzoek in te trekken omdat een billijke vergoeding wordt toegekend (artikel 7:686a lid 6 BW).
Bolidt kan geen rechten meer ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding
4.113. [verzoeker] heeft voor het geval dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en er sprake is van een geldig concurrentie- en relatiebeding verzocht om te bepalen dat het concurrentie- en relatiebeding geheel dan wel gedeeltelijk wordt vernietigd, dan wel een vergoeding vast te stellen voor de duur van de beperking door het concurrentiebeding.
4.114. Bolidt heeft ter zitting van 27 januari 2025 naar voren gebracht dat er volgens haar een concurrentie-en relatiebeding geldt. In geval de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, kan zij echter akkoord gaan met een gedeeltelijke vernietiging van het concurrentie- en relatiebeding, in die zin dat deze per 3 maart 2025 niet meer geldt.
4.115. Omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Bolidt, kan Bolidt ingevolge het bepaalde in artikel 7:653 lid 4 BW geen rechten meer ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding. Aan de vernietiging daarvan wordt dan ook niet toegekomen.
4.116. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van [verzoeker] wordt toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Bolidt aan het tussen partijen overeengekomen non-concurrentie- en relatiebeding geen rechten meer kan ontlenen, nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van Bolidt als bedoeld in artikel 7:653 lid 4 BW.
Verklaring voor recht loon tijdens arbeidsongeschiktheid
4.117. [verzoeker] heeft bij wijze van tegenverzoek in de ontbindingsprocedure voorts nog verzocht om een verklaring voor recht dat hij tijdens arbeidsongeschiktheid recht heeft op 100% van zijn laatst verdiende loon, dan wel een in goede justitie te bepalen percentage.
4.118. Hetgeen in de rechtsoverwegingen 4.46 tot en met 4.50 is geoordeeld leidt tot de conclusie dat de door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht slechts ten dele wordt toegewezen. Het verzoek van [verzoeker] wordt namelijk toegewezen in die zin dat [verzoeker] gedurende het eerste ziektejaar recht heeft op 100% van zijn laatstverdiende loon en gedurende het tweede ziektejaar op 70% van het maximum premieloon.
Wettelijke rente en wettelijke verhoging over hetgeen Bolidt aan loon te weinig heeft betaald
4.119. [verzoeker] heeft ook nog verzocht voor recht te verklaren dat hij tijdens arbeidsongeschiktheid recht heeft op 100% van zijn laatst verdiende loon en dat voor zover Bolidt uit hoofde van haar loondoorbetalingsverplichting minder aan hem heeft betaald, het te weinig betaalde bedrag te verhogen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van voldoening.
4.120. Voor de kantonrechter is onduidelijk welke loonbetalingen door Bolidt sinds maart 2023 tot op heden precies zijn gedaan, aangezien partijen daarin onvoldoende inzicht hebben gegeven. Het voorgaande neemt niet weg dat de vordering van [verzoeker] in zoverre toewijsbaar is dat voor zover Bolidt uit hoofde van haar loondoorbetalingsverplichting over deze periode minder heeft betaald dan waartoe zij op grond van deze beschikking gehouden is, zij daarover de wettelijke rente en de wettelijke verhoging verschuldigd is. In de omstandigheden ziet de kantonrechter echter wel aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 15%.
Bolidt moet de proceskosten in de ontbindingsprocedure betalen
4.121. De proceskosten komen voor rekening van Bolidt omdat zij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. De kantonrechter begroot de kosten die Bolidt aan [verzoeker] moet betalen op
€ 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal
€ 1.221,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.
4.122. Als Bolidt het verzoek intrekt, moet zij ook de hiervoor genoemde proceskosten van [verzoeker] betalen.
4.123. Voor toekenning van een volledige proceskostenvergoeding, zoals door [verzoeker] bij wijze van tegenverzoek is verzocht, ziet de kantonrechter geen aanleiding. Voor een volledige proceskostenvergoeding moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad
worden voldaan aan de maatstaf voor misbruik van procesbevoegdheid. [50] Hoofdregel is dat een forfaitair bedrag aan proceskosten wordt toegekend en niet de werkelijke proceskosten die vaak hoger zijn. Geen grond wordt gezien om in afwijking van deze hoofdregel in dit geval Bolidt te veroordelen tot betaling van de werkelijke proceskosten van [verzoeker] ten belope van € 156.561,30. Slechts in buitengewone omstandigheden bestaat er ruimte voor een vergoeding van de volledige kosten, waarbij gedacht moet worden aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Hiermee dient terughoudend te worden omgegaan. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen van Bolidt.
Incidenteel verzoek ex artikel 223 Rv
4.124. Bolidt heeft bij wijze van incident verzocht om te oordelen dat zij ontheven wordt uit haar verplichting tot uitvoering van het op 26 april 2023 gegeven vonnis van de rechtbank Rotterdam, onder zaaknummer 10394026 VV EXPL 23-15, althans haar van deze verplichting te ontheffen voor zover dat vonnis Bolidt verplicht aan [verzoeker] meer loon te betalen dan € 2.774,41 bruto per vier weken, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
4.125. Op grond van artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening treft voor de duur van het geding, mits de vordering samenhangt met de hoofdvordering.
4.126. Omdat in deze beschikking al een finale beslissing wordt gegeven met betrekking tot de loondoorbetalingsverplichting van Bolidt, is er geen reden (meer) om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening voor de loondoorbetaling te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding en het geding eindigt, voor wat betreft de loondoorbetalingsverplichting van Bolidt, met deze beschikking. Het incidentele verzoek wordt daarom afgewezen.
4.127. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
4.128. Bolidt heeft verzocht – mocht zij veroordeeld worden tot enige betaling – deze veroordeling vanwege het restitutierisico niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.129. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en (zonder de voorwaarde van zekerheidsstelling) ten uitvoer kan worden gelegd. Daarbij blijft de kans van slagen van een eventueel hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
4.130. De rechter kan van dit uitgangspunt afwijken wanneer het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand lopende die hogere voorziening zwaarder weegt dan het belang dat degene die de veroordeling heeft verkregen, erbij heeft om die direct ten uitvoer te kunnen leggen. [51] Als de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de wederpartij bij de tenuitvoerlegging in beginsel gegeven.
4.131. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Bolidt niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er omstandigheden zijn die meebrengen dat haar belang bij behoud van de situatie, zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] bij de tenuitvoerlegging van de beschikking. Omdat de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van [verzoeker] bij de tenuitvoerlegging in beginsel gegeven. Het door Bolidt gesteld restitutierisico weegt daar niet tegenop. Daarbij komt dat door Bolidt bijvoorbeeld ook niet is gesteld dat zij niet in staat is om de vordering te voldoen dan wel dat er aan haar kant een noodtoestand zal ontstaan als gevolg van invordering. De kantonrechter zal dit verweer van Bolidt dus passeren.
4.132. Deze beschikking wordt dus, voor zover het eindbeslissingen betreffen, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van de (tegen)verzoeken in de hoofdzaak
5.1.
verklaart voor recht dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen Bolidt en [verzoeker] ;
5.2.
veroordeelt Bolidt tot doorbetaling van het loon aan [verzoeker] over de periode van
1 maart 2023 tot aan de datum waarop het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd, waarbij Bolidt over de periode van 1 maart 2023 tot en met 24 april 2023 gehouden is tot betaling van het (bruto-equivalent van het) bedrag van € 12.598,94 netto per maand te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, zij over de periode 25 april 2023 tot en met 24 april 2024 gehouden is tot betaling van het bedrag van € 3.605,32 bruto per vier weken, zij over de periode
van 25 april 2024 tot en met 1 januari 2025 geen loon verschuldigd is aan [verzoeker] en zij over de periode van 2 januari 2025 tot en met 31 juli 2025 gehouden is tot betaling van het (bruto-equivalent van het) bedrag van € 12.598,94 netto per maand te vermeerderen met 8% vakantietoeslag;
5.3.
bepaalt dat voor zover Bolidt (ook na eventueel door haar reeds tot op heden doorgevoerde verrekeningen) uit hoofde van het kort geding vonnis van 26 april 2023 meer heeft betaald dan waartoe zij bij deze beschikking voor wat betreft haar loondoorbetalingsverplichting is veroordeeld, Bolidt deze te veel betaalde bedragen mag verrekenen met hetgeen zij uit hoofde van haar loondoorbetalingsverplichting nog aan [verzoeker] verschuldigd is;
5.4.
verklaart de hiervoor genoemde beslissingen in de hoofdzaak uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
stelt Bolidt voor wat betreft de achterstallige tantième over de jaren 2017 tot en met 2020 in de gelegenheid om schriftelijk toe te lichten, en met stukken te onderbouwen, op welke wijze de tantième van [verzoeker] (en zijn collega’s) over de jaren tot en met 2015 werd berekend en tot welke uitkomst dat dan volgens haar voor de jaren 2017 tot en met 2020 in geval van [verzoeker] zou moeten leiden;
5.6.
bepaalt dat Bolidt die schriftelijke reactie met onderliggende stukken uiterlijk op
30 april 2025ter griffie moet indienen, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de gemachtigde van [verzoeker] ;
5.7.
bepaalt tevens dat [verzoeker] binnen een nader te noemen termijn schriftelijk mag reageren op de nadere reactie van Bolidt, alvorens eindbeschikking gewezen zal worden ten aanzien van de tantième;
5.8.
houdt iedere beslissing voor wat betreft de achterstallige tantième (alsook de daarover verzochte wettelijke verhoging en wettelijke rente) en de proceskosten in de hoofdzaak aan;
ten aanzien van het ontbindingsverzoek van Bolidt en de tegenverzoeken van [verzoeker]
5.9.
stelt Bolidt
tot en met maandag 14 april 2025 om 12.00 uurin de gelegenheid om het ontbindingsverzoek in te trekken door een schriftelijke mededeling aan de griffie, onder gelijktijdige toezending van die mededeling aan de gemachtigde van [verzoeker] ;
als Bolidt het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
5.10.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2025;
5.11.
veroordeelt Bolidt om aan [verzoeker] een transitievergoeding van € 234.127,27 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 1 september 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
5.12.
veroordeelt Bolidt om aan [verzoeker] een billijke vergoeding van € 150.000,- bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2025 tot de dag van volledige betaling;
5.13.
verklaart voor recht dat Bolidt aan het tussen partijen overeengekomen non-concurrentie- en relatiebeding geen rechten meer kan ontlenen, nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van Bolidt als bedoeld in artikel 7:653 lid 4 BW;
5.14.
veroordeelt Bolidt in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker] worden begroot op
€ 1.221,-;
5.15.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.16.
wijst al het andere af.
Als Bolidt het verzoek binnen de termijn intrekt:
5.17.
veroordeelt Bolidt in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker] worden begroot op
€ 1.221,-;
5.18.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.19.
wijst al het andere af.
in beide gevallen:
5.20.
verklaart voor recht dat [verzoeker] tijdens arbeidsongeschiktheid gedurende het eerste ziektejaar recht heeft op 100% doorbetaling van zijn laatstverdiende loon en gedurende het tweede ziektejaar op 70% van het maximum premieloon;
5.21.
veroordeelt Bolidt om, voor zover zij uit hoofde van haar loondoorbetalingsverplichting over de periode van maart 2023 tot en met heden minder heeft betaald dan waartoe zij uit hoofde van deze beschikking gehouden is (zie rechtsoverweging 5.2), aan [verzoeker] de wettelijke verhoging van 15% op grond van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente daarover te betalen vanaf de dag van opeisbaarheid van de respectievelijke bedragen tot de dag van algehele voldoening;
ten aanzien van het incidenteel verzoek ex artikel 223 Rv van Bolidt
5.22.
wijst het incidentele verzoek van Bolidt af;
5.23.
compenseert de proceskosten in het incident, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
495

Voetnoten

1.Productie 18 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
2.Productie 32 en 55 van [verzoeker]
3.Productie 4 bij verweerschrift ten aanzien van de ontbinding
4.Productie 3 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
5.Productie 37 van [verzoeker]
6.Productie 60 van [verzoeker]
7.Productie 19 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
8.Productie 21 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
9.Productie 6 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
10.Productie 22 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
11.Productie 32 en 55 van [verzoeker]
12.Productie 18 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
13.Productie 8 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
14.Productie 56 van [verzoeker]
15.Productie 30 van [verzoeker]
16.Productie 31 van [verzoeker]
17.Productie 11 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
18.Productie 12 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
19.Productie 10 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
20.Productie 14 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
21.Productie 14 bij verweerschrift in de hoofdzaak
22.Productie 47 van Bolidt
23.Productie 48 van Bolidt
24.Productie 2 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
25.Productie 5 bij verzoekschrift in de hoofdzaak en productie 37 van [verzoeker]
26.Productie 4 bij verweerschrift
27.Productie 9 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
28.Productie 5 bij verweerschrift in de hoofdzaak
29.HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:976
30.Producties 43, 44 en 45 van Bolidt
31.Productie 50 van [verzoeker]
32.Productie 2 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
33.Productie 14 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
34.Productie 14 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
35.Productie 14 bij verzoekschrift in de hoofdzaak
36.Productie 15 van Bolidt
37.Productie 19 van Bolidt
38.Productie 24 en 27 van Bolidt
39.Productie 5 bij het verweerschrift van [verzoeker] in de ontbindingskwestie
40.HR 7 november 1986, NJ 1987/379
41.Productie 33 van Bolidt
42.Productie 35 van Bolidt en productie 7 bij het verweerschrift van [verzoeker] in de ontbindingskwestie.
43.Productie 63 van [verzoeker]
44.HR 16 februari 2028, ECLI:NL:HR:2018:220
45.Verweerschrift ontbinding randnummer 3.48
46.Productie 26 bij verzoekschrift [verzoeker]
47.Productie 48 van [verzoeker]
48.Productie 50 van [verzoeker]
49.Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (
50.Zie onder meer HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233
51.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026