ECLI:NL:RBROT:2025:3997

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/5319
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd voor overtredingen van de Binnenvaartwet met betrekking tot bemanningseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en verweerder over een opgelegde boete van € 3.700,- wegens overtredingen van de Binnenvaartwet. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Dam, heeft bezwaar gemaakt tegen de boete die was opgelegd op basis van een controle op 11 juni 2022, waarbij werd vastgesteld dat er onvoldoende bemanning aan boord was van een duwboot met duwbakken. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. W.P. van Kooten-Vroeg in Weijen, heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 3.300,-. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2025 behandeld. Eiseres betoogde dat een van de bemanningsleden ten onrechte als volmatroos was aangemerkt, terwijl hij volgens haar de kwalificatie van schipper bezat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder terecht de bemanningseisen heeft toegepast zoals vastgelegd in de Binnenvaartwet en de bijbehorende regelgeving. De rechtbank concludeert dat de opgelegde boete van € 3.300,- terecht was, maar dat deze moest worden gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de boete verlaagd naar € 2.970,- en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft. Tevens is bepaald dat het betaalde griffierecht en proceskosten aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5319

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. W.P. van Kooten-Vroeg in Weijen).
met als derde-partij
[naam derde partij].

Inleiding

1. Met het besluit van 8 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 3.700,- vanwege twee overtredingen van bij of krachtens de Binnenvaartwet (Bvw) gestelde voorschriften.
1.1.
Met het besluit van 22 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, voor zover het de hoogte van de boete betreft. Verweerder heeft met het bestreden besluit het primaire besluit in zoverre herroepen en de boete vastgesteld op € 3.300,-. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [persoon A] , toezichthouder bij verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 11 juni 2022 hebben toezichthouders van verweerder een controle uitgevoerd aan boord van een zogenaamd hecht samenstel, bestaande uit de duwboot “ [naam vaartuig 1] ” en vrachtduwbakken “ [naam vaartuig 2] ” en “ [naam vaartuig 3] ”, dat in exploitatiewijze B voer op de vaarweg Maas-Waalkanaal te Heumen, zijnde een binnenwater als bedoeld in artikel 1 van de Bvw. De bevindingen van de toezichthouders zijn neergelegd in een Boeterapport Binnenvaart van 25 juni 2022 (het boeterapport). Op basis daarvan heeft verweerder met het primaire besluit twee boetes van € 3.000,- respectievelijk € 700,- (in totaal € 3.700,-) opgelegd.
2.1.
Verweerder heeft met het bestreden besluit het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard voor zover dat ziet op de hoogte van de boete van € 700,-. Verweerder heeft het bestreden besluit als volgt onderbouwd. De toezichthouders hebben geconstateerd dat tijdens de controle sprake was van een bemanningstekort. Zo blijkt uit het boeterapport dat tijdens de controle op basis van het vaartijdenboek, de dienstboekjes en vaarbewijzen is vastgesteld dat twee schippers, twee volmatrozen en één lichtmatroos aan boord waren, terwijl volgens de hier van toepassing zijnde linkerkolom van de tabel van bijlage 5.1 van de Binnenvaartregeling (Bvr) (hierna: bijlage 5.1) de bemanning ten minste moet bestaan uit twee schippers, één stuurman, één matroos, één lichtmatroos en een machinist of volmatroos. De vereiste matroos ontbreekt (feit 1). Daarnaast is vastgesteld dat de aanwezige volmatroos één niveau ondergekwalificeerd was ten opzichte van een stuurman (feit 2). Volgens verweerder levert dit twee overtredingen op van artikel 22, lid 7 en 9, van de Bvw, gelezen in samenhang met artikel 12, van het Binnenvaartbesluit (Bvb) en artikel 5.6, vierde lid, van de Bvr en bijlage 5.1. Verweerder dient eiseres voor deze overtredingen een boete op te leggen van € 3.000,-, respectievelijk € 300,- (in totaal € 3.300,-). Het bezwaar voor zover dat ziet op de hoogte van de tweede boete is daarmee gegrond. Ten onrechte is voor de onderkwalificering een boete van € 700,- opgelegd, dit had € 300,- moeten zijn.
Relevante wet- en regelgeving
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete van € 3.300,-. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De vereiste minimumbemanning
5. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte een boete is opgelegd. Daartoe betoogt zij dat [persoon B] ten onrechte niet als schipper, maar als volmatroos is aangemerkt. Omdat hij al op 6 juli 2021 het diploma met de kwalificatie schipper heeft behaald is daarmee aangetoond dat hij de bekwaamheid schipper als bedoeld in artikel 2.9, tweede lid, van de Bvv bezit. Om die reden is niet langer relevant of [persoon B] aan de eisen voor een stuurman voldoet en is niet van belang of hij over voldoende vaardagen beschikt. In dat verband stelt eiseres dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [persoon B] op zijn vroegst op 6 juli 2022 stuurman kon worden. Op 6 juli 2021 is hij volmatroos geworden, zodat aannemelijk is dat hij op de datum van controle al ruim 180 dagen vaartijd had. Dat sprake was van onvoldoende vaardagen voor de functie van stuurman is onjuist dan wel niet onderbouwd. Ook indien moet worden aangenomen dat [persoon B] niet de bekwaamheid van schipper bezit, betekent dat niet dat de vereiste matroos ontbrak, omdat de matroos vervangen mocht worden door een lichtmatroos en deze lichtmatroos vervangen mag worden door een deksman. De constatering dat er een matroos te weinig is, is dus onjuist en ten onrechte wordt daarvoor dan een boete opgelegd. Als er al een bemanningslid ontbrak zou dat een deksman zijn.
5.1.
In bijlage 5.1 is een tabel opgenomen waaruit blijkt in welke gevallen aan welke vereisten voor de minimumbemanning moet worden voldaan. Het hechte samenstel (duwboot met 2 duwbakken; exploitatiewijze B) valt in groep 4. In dat geval moet de minimumbemanning bestaan uit vijf personen met als meest gunstige variant een bemanning bestaande uit twee schippers, één stuurman die tevens de bekwaamheid van schipper heeft als bedoeld in artikel 2.9, tweede lid, van de Bvr, één matroos en één lichtmatroos (zie rechterkolom S2, de uitzondering met **, genoemd onder de tabel). Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) al eerder heeft overwogen [1] moet de tabel zo worden gelezen, dat alleen met de vijf bemanningsleden uit de rechterkolom onder S2 kan worden volstaan als de stuurman ook de bekwaamheid van schipper bezit.
Artikel 2.9 van de Bvr geeft een uitputtende lijst van certificaten of vrijstellingen die zijn vereist voor de bekwaamheid van schipper. Anders dan eiseres betoogt is de rechtbank van oordeel dat de wettelijke verplichting daarmee voldoende duidelijk is en niet in strijd kan worden geacht met het legaliteits- en lex-certa-beginsel.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de linkerkolom van bijlage 5.1 van toepassing geacht. Hoewel [persoon B] ten tijde van de controle in het bezit was van een diploma, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat op basis daarvan niet kan worden aangenomen dat hij de bekwaamheid van schipper bezat. Artikel 2.9 van de Bvr bevat immers een uitputtende lijst van certificaten of vrijstellingen die vereist zijn voor de bekwaamheid van schipper. Niet in geschil is dat [persoon B] niet beschikte over een vaarbewijs of vergelijkbaar document als bedoeld in voormeld artikel en dat hij in het dienstboekje als volmatroos stond ingeschreven. Omdat op grond van artikel 2.11, aanhef en onder b, van de Bvr de bekwaamheid voor een functie van niet schippers door middel van het dienstenboekje wordt aangetoond, is verweerder terecht van de vermelding in het dienstenboekje uitgegaan en heeft hij [persoon B] terecht als volmatroos aangemerkt. Dit geldt temeer omdat, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft toegelicht, uit het systeem van de Stichting Afvalstoffen & Vaardocumenten (SAB) is gebleken dat [persoon B] eerst op 1 november 2022 stuurman is geworden. Gelet op het vorenstaande stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat zes bemanningsleden waren vereist: twee schippers, één stuurman, één matroos, één lichtmatroos en één machinist/volmatroos.
5.3.
Onder verwijzing naar het boeterapport heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat op 11 juni 2022 vijf bemanningsleden aan boord waren: twee schippers, twee volmatrozen en één lichtmatroos. Hieruit concludeert verweerder terecht dat de vereiste schippers, de lichtmatroos en de machinist/volmatroos aan boord waren, maar dat de aanwezige volmatroos één niveau ondergekwalificeerd was ten opzichte van de vereiste stuurman en dat de vereiste matroos ontbrak. Daarmee is komen vast te staan dat sprake is van overtreding van artikel 22, lid 7 en 9, van de Bvw, gelezen in samenhang met artikel 12, van het Bvb en artikel 5.6, vierde lid, van de Bvr en bijlage 5.1. Het betoog van eiseres dat ten onrechte een boete is opgelegd wegens het ontbreken van een matroos omdat deze vervangen kan worden door een gekwalificeerde lichtmatroos slaagt niet. Dit laat immers onverlet dat een matroos ontbrak en deze niet was vervangen door een gekwalificeerde lichtmatroos. Ook het door eiseres ingenomen standpunt dat de lichtmatroos kan worden vervangen door een deksman volgt de rechtbank niet, omdat deze mogelijkheid niet geldt voor het in dit geval van toepassing zijnde deel van bijlage 5.1 (groep 4 met exploitatiewijze B). Nu de matroos noch de lichtmatroos daadwerkelijk is vervangen, heeft verweerder terecht een boete opgelegd voor het ontbreken van een matroos en de onderkwalificatie van de volmatroos. Op grond van bijlage 11.1 bij de Bvr heeft verweerder daarvoor in beginsel boetes op kunnen leggen van € 3.000,- en € 300,-.
Hoogte van de boete
6. Eiseres betoogt dat de boetes gematigd hadden moeten worden. Daartoe betoogt zij dat bemanningslid [persoon B] beschikte over een diploma Schipper Binnenvaart. Bovendien mocht ten aanzien van de matroos worden volstaan met een (gekwalificeerde) lichtmatroos en kon ten aanzien van de lichtmatroos worden volstaan met een deksman. Daarmee zijn de doelstellingen van veiligheid of bevordering van eerlijke concurrentie niet, dan wel in slechts beperkte mate geschonden.
6.1.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de bemanningseisen worden gesteld uit het oogpunt van de veiligheid van de scheepvaart. Hieruit volgt dat het gaat om een ernstige overtreding als niet wordt voldaan aan de bemanningseisen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat [persoon B] de kwalificaties van stuurman en schipper op 1 respectievelijk 11 november 2022 heeft gehaald geen aanleiding geeft voor matiging van de boete. Dit laat immers onverlet dat verweerder bij de handhaving dient uit te gaan van de bekwaamheid van de bemanning ten tijde van de controle en dat [persoon B] op dat moment nog niet beschikte over die kwalificaties. Er diende dus een zesde bemanningslid aan boord te zijn. De aanwezige bemanning voldeed daardoor niet aan de bemanningsvereisten. Daarbij heeft verweerder nog kunnen betrekken dat de wel aanwezige bemanning niet overgekwalificeerd was ten opzichte van de vereiste bemanning, aangezien deze functies precies waren vereist op grond van bijlage 5.1 van de Bvr. Uit de toepasselijke regelgeving kan bovendien niet worden afgeleid dat de aanwezigheid van bemanningsleden die overgekwalificeerd zouden zijn kunnen compenseren voor een ontbrekend bemanningslid wiens aanwezigheid verplicht is.
6.2.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat een boete van € 3.000,- voor het ontbreken van een matroos en een boete van € 300,- voor de onderkwalificatie met één niveau in dit geval passend en geboden is.
Overschrijding redelijke termijn
7. De rechtbank ziet op grond van de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024 [2] aanleiding te toetsen of er reden bestaat de boete te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.1.
Volgens vaste rechtspraak geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5% per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. [3]
7.2.
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 20 september 2022 met het uitbrengen van het voornemen. De redelijke termijn verstreek dus op 20 september 2024. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met ruim zes maanden overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de boete van € 3.300,- te matigen met 10% tot een bedrag van € 2.970,-.

Conclusie en gevolgen

8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder eiseres terecht een boete heeft opgelegd, maar dat het boetebedrag wordt verlaagd omdat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden.
8.1.
Omdat de rechtbank het boetebedrag verlaagt, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het primaire besluit in zoverre herroepen. De rechtbank neemt deze beslissing met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is dus gegrond.
8.2.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het betaalde griffierecht wordt vergoed. Voor de toerekening hiervan geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. In dit geval is de overschrijding volledig aan de rechtbank toe te rekenen. De rechtbank zal de Staat der Nederlanden opdragen dit bedrag te vergoeden.
8.3.
Nu het beroep gegrond is, wordt aan eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten toegekend. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de proceskosten vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor van 0,25 [4] ). Ook deze kosten dienen door [naam derde partij] te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
  • herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • stelt het boetebedrag vast op € 2.970,-;
  • bepaalt dat [naam derde partij] aan eiseres het betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt;
  • veroordeelt [naam derde partij] tot betaling van € 453,50 aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
26 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Binnenvaartwet
Artikel 22
Overeenkomstig bindende besluiten van instellingen van de Europese Gemeenschappen dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties worden bij ministeriële regeling regels gesteld voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van schepen met betrekking tot de vaartijden en bemanningssterkte, de uitrustingsstukken van binnenschepen en de hiermee verband houdende eisen.
In het belang van de veiligheid van de vaart kan de regeling, bedoeld in het eerste lid, aanvullende regels bevatten inzake:
a. De vaartijden van schepen;
b. de samenstelling van de minimumbemanning van in die regeling aan te wijzen soorten schepen en categorieën daarvan en bij te onderscheiden exploitatiewijzen, alsmede de aan bemanningsleden te stellen eisen;
[…]
7. De gezagvoerder of de werkgever zijn verplicht tot naleving van: a. het bepaalde krachtens het eerste en tweede lid, onderdelen a tot en met c; […]
9. Het is verboden te handelen in strijd met dit artikel.
Artikel 48
1. Onze Minister kan aan degene die handelt in strijd met de artikelen […] 22, […] een bestuurlijke boete opleggen. […]
4. Bij ministeriële regeling worden de boetebedragen voor de beboetbare feiten vastgesteld.
Binnenvaartregeling
Artikel 2.9
Dit artikel is van toepassing op de bemanningsleden van schepen als bedoeld in artikel 12 van het besluit, niet zijnde veerboten, varend op de in artikel 1.2 bedoelde binnenwateren, mits tijdens de vaart de Duits-Nederlandse grens op de Rijn bij het Spijksche Veer niet in de ene of de andere richting wordt overschreden.
Een schipper is:
a. in het bezit van een kwalificatiecertificaat schipper als bedoeld in artikel 11.01, eerste lid, van het Rsp of een krachtens artikel 20.03, eerste lid, van dat reglement geldig Rijnschipperspatent;
b. in het bezit van een vaarbewijs als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet;
c. in het bezit van een document als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de wet; of
d. krachtens artikel 31 van de wet vrijgesteld of ontheven van de verplichting in het bezit te zijn van een groot vaarbewijs als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, mits de aan de vrijstelling of ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen door hem worden nageleefd.
3. Een stuurman:
a. is in het bezit van een beperkt groot vaarbewijs;
b. voldoet aan de eisen van volmatroos, heeft als volmatroos ten minste 180 dagen vaartijd opgebouwd en is houder van een basiscertificaat marifonie, het beperkte certificaat maritieme radiocommunicatie of het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie zoals bedoeld in de Examenregeling frequentiegebruik 2008;
c. heeft ten minste 500 dagen werkervaring als kapitein als bedoeld in artikel 1 van de Wet zeevarenden, is houder van een competentieverklaring dekbemanningslid en is houder van een basiscertificaat marifonie, het beperkte certificaat maritieme radiocommunicatie of het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie zoals bedoeld in de Examenregeling frequentiegebruik 2008; of
d. is in het bezit van een kwalificatiecertificaat stuurman als bedoeld in artikel 3.02, eerste lid, onderdeel b, van het Rsp. […]
9. Een schipper mag ook de functies stuurman, volmatroos, matroos en deksman uitoefenen. Een stuurman mag ook de functies volmatroos, matroos en deksman uitoefenen. Een volmatroos mag ook de functies matroos en deksman uitoefenen. Een matroos mag ook de functie deksman uitoefenen.
Artikel 5.2
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
[…]
exploitatiewijze A1:exploitatiewijze waarbij de vaartijd van een schip per 24 uur, blijkens de op die periode betrekking hebbende aantekening in het vaartijdenboek, bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, ten hoogste 14 uur dan wel overeenkomstig artikel 5.4, eerste lid, 16 uur bedraagt;
exploitatiewijze A2:exploitatiewijze waarbij de vaartijd van een schip per 24 uur, blijkens de op die periode betrekking hebbende aantekening in het vaartijdenboek, bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, ten hoogste 18 uur bedraagt; […]
Artikel 5.6
1. De minimumbemanning van de navolgende categorieën van schepen wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 3.15 van het Rsp […]
b. Duwboten […]
4. De minimumbemanning van hechte samenstellen, schepen voor dagtochten, stoomschepen voor dagtochten, hotelschepen, veerboten en sleepschepen wordt onderscheidenlijk vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlagen 5.1 tot en met 5.6.
Bijlage 5.1Minimumbemanning van hechte samenstellen als bedoeld in artikel 5.6, vierde lid
[…]
3. Duwboot + 1 duwbak met L > 86 m of afmeting van het samenstel 86 m < L ≤ 116,5 m B ≤ 15 m
schipper
stuurman
volmatroos
matroos****
lichtmatroos
machinist of volmatroos
1 of
1
1
1
1
2***
1
1
1
2
1
1*
2
2*
2 of
1
2
2
1**
1
2
1
1
1
4. Duwboot + 2 duwbakken*
motorschip + 1 duwbak*
schipper
stuurman
volmatroos
matroos ****
lichtmatroos
machinist of volmatroos
1
1
1
1*
1
1
2*
2
2
1*
2
1
2*
2 of
1
2
1
2
1**
2
2 of
1
1
1
1
2
1**
1
1
[…]
Bijlage 11.1. als bedoeld in artikel 11.1
22 lid 9
22 lid 7 Bvw jo. 1.9 Bvr jo. 1.7 Bvr jo. 18.01, lid 1 en lid 3, Rsp
22 lid 7 Bvw jo. 5.4 lid 1 Bvr jo. 18.01, lid 1 en lid 3, Rsp
Als werkgever of gezagvoerder bij de exploitatiewijze A1, respectievelijk A2 de vaart niet gedurende acht, respectievelijk zes aaneengesloten uren onderbreken telkens binnen een periode van 24 uur.
€ 500,– voor elk uur of deel van een uur meer varen
2)
BVW 3.3.002
22 lid 9
22 lid 7 Bvw jo. 1.9 Bvr jo. 1.7 Bvr jo. 17.01, lid 1, Rsp jo. 19.03, lid 1, Rsp
22 lid 7 Bvw jo. 5.8 en 5.6 lid 4 Bvr jo. bijlage 5.1 Bvr
Als werkgever of gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimumbemanning aan boord te hebben op hechte samenstellen:
Voor elke schipper tekort
€ 5.000,–
2)
BVW 3.3.113
Voor elke stuurman tekort
€ 4.000,–
2)
BVW 3.3.114
Voor elke machinist of matroos motordrijver tekort
€ 4.000,–
2)
BVW 3.3.115
Voor elke volmatroos tekort
€ 3.500,–
2)
BVW 3.3.116
Voor elke matroos tekort
€ 3.000,–
2)
BVW 3.3.117
Voor elke lichtmatroos tekort
€ 2.500,–
2)
BVW 3.3.118

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2696 en vergelijk ook de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 18 januari 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:252.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4761.
3.Vergelijk ook het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191.
4.Daartoe verwijst de rechtbank naar arresten van de Hoge Raad van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526 en van 9 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:216.