ECLI:NL:RBROT:2025:2145

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
10-250155-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietpartij in Rotterdam met drie dodelijke slachtoffers en brandstichting in Erasmus MC

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 september 2023 in Rotterdam drie moorden heeft gepleegd. De verdachte heeft [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven beroofd door met een vuurwapen op hen te schieten. Daarnaast heeft hij brand gesticht in een woning en in het Erasmus Medisch Centrum, waarbij hij ook andere personen heeft bedreigd met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan drie moorden, twee keer brandstichting, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, afpersing en bedreiging. De feiten zijn als zeer ernstig beoordeeld, en de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij 40 slachtoffers en nabestaanden schadevergoeding hebben gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen van enkele benadeelde partijen toegewezen, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen of niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun families in overweging genomen bij het bepalen van de straf en de schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-250155-23
Datum uitspraak: 21 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1991,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsvrouw mr. M.S.M. Nolte en raadsman mr. J.P.D. Visser, advocaten te Leiden.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 27 januari, 28 januari, 29 januari en
30 januari 2025. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 21 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Kort samengevat wordt de verdachte verweten dat hij op 28 september 2023 in Rotterdam [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft vermoord, brand heeft gesticht in een woning aan het [adres] en in het onderwijscentrum van het Erasmus Medisch Centrum (hierna: Erasmus MC), drie vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad, [slachtoffer 4] heeft afgeperst en [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en anderen met een vuurwapen heeft bedreigd.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. W.D. van den Berg en M. van den Berg (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) jaar met aftrek van voorarrest;
  • terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. Hij ontkent een vuurwapen te hebben gericht op de personen die hij bedreigd heeft.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een vuurwapen heeft gericht op de lichamen van de aangeefsters.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de wettige bewijsmiddelen opgegeven met daarin de feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring is gebaseerd. Met deze opgave wordt volstaan, omdat de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 28 september 2023 te Rotterdam [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2009) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen (voorzien van een groene laser) op het lichaam en
ophet hoofd van die [slachtoffer 1] te schieten, als gevolg waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 28 september 2023 te Rotterdam [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen (voorzien van een groene laser) meermalen op het lichaam en het hoofd, van die [slachtoffer 2] te schieten, als gevolg waarvan die [slachtoffer 2] is overleden;
3.
hij op 28 september 2023 te Rotterdam [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen (voorzien van een groene laser) meermalen op het lichaam en
ophet hoofd van die [slachtoffer 3] te schieten, als gevolg waarvan die [slachtoffer 3] is overleden;
4.
hij op 28 september 2023 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan het [adres] door in die woning open vuur in aanraking te brengen met benzine, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de
aan dewoning aan het [adres] grenzende en de nabij die woning gelegen woningen en de in die woningen aanwezige goederen en- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten personen die zich in de
aan dewoning aan het [adres] grenzende en de nabij die woning gelegen woningen bevonden
,te duchten was;
5.
hij op 28 september 2023 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in het onderwijscentrum van het Erasmus Medisch Centrum, waar zich op dat moment een groot aantal personen bevond door molotovcocktails, te weten flessen gevuld met een brandbare vloeistof, met daaraan bevestigd een sterretje, , aan te steken en deze molotovcocktails vervolgens in het gebouw kapot te gooien, en door flessen gevuld met een brandbare stof in het reeds ontstane vuur (kapot) te gooien terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten andere delen van het gebouw van het Erasmus Medisch Centrum en het onderwijscentrum en/ de in voornoemde gebouwen aanwezige goederen, en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten personen die zich in en in de nabije omgeving van het onderwijscentrum enandere delen van het EMC bevonden
,te duchten was;
6.
hij op 28 september 2023 te Rotterdam wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een revolver, van het merk Nagant, type 1895, kaliber 7.62 zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en
- een pistool, van het merk Glock, type 17 gen 5, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- een pistool, van het merk Glock, type 19 gen 5, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool,
en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 7 kogelpatronen van het kaliber 7.62 welke geschikt zijn om met voornoemde revolver te worden verschoten en
- 40 kogelpatronen van het kaliber 9 mm welke geschikt zijn om met de voornoemde Glock 17 en Glock 19 te worden verschoten
,voorhanden heeft gehad;
7.
hij op 28 september 2023 te Rotterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een toegangspas die aan die [slachtoffer 4] of een derde toebehoorde, door
- een vuurwapen aan die [slachtoffer 4] te tonen en
- die [slachtoffer 4] de woorden toe te voegen "je pas of wil je dood';
8.
hij op 28 september 2023 te Rotterdam, [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een vuurwapen getoond aan en gericht op het lichaam van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en die andere personen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

Moord;

2.
moord;
3.
moord;

4.

eendaadse samenloop van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,

en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
5.
eendaadse samenloop van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
6.
meerdaadse samenloop van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
7.
afpersing;
8.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
7.2.1.
De gebeurtenissen op 28 september 2023
De verdachte is op 28 september 2023 naar de woning van zijn buren gegaan. Toen zijn veertienjarige buurmeisje [slachtoffer 1] de deur opende, heeft de verdachte op haar geschoten. De verdachte is teruggegaan naar zijn eigen woning en heeft daar brand gesticht. Daarna is hij weer naar de buurwoning gegaan. Hij heeft [slachtoffer 1] , die in de gang op de grond lag, in het gezicht geschoten en is de woning ingelopen op zoek naar zijn buurvrouw [slachtoffer 2] . Zij was in het souterrain en heeft daar op de vlucht voor de verdachte de deur van de slaapkamer dichtgehouden. De verdachte heeft twee keer door de deur heen geschoten en heeft haar daarbij in het hoofd geraakt. Terwijl ze naar de tuin probeerde te vluchten, is de verdachte de slaapkamer ingelopen en heeft daar nog zes keer geschoten. [slachtoffer 2] is door kogels geraakt in haar hals, buik, rug en arm en is ter plekke overleden. Haar dochter [slachtoffer 1] is later in het ziekenhuis aan haar verwondingen overleden.
De verdachte is vervolgens op zijn motor naar het Erasmus MC gegaan. Daar is hij naar het lokaal gegaan waar [slachtoffer 3] lesgaf. In het lokaal heeft de verdachte meerdere keren op hem geschoten, die door zes kogels is geraakt in zijn romp en zijn hoofd. Ook [slachtoffer 3] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
De verdachte is naar het onderwijscentrum van het Erasmus MC gegaan om ook daar brand te stichten. Hij heeft in het onderwijscentrum medewerkers met een vuurwapen bedreigd, omdat hij een pasje nodig had om de sprinklerinstallaties uit te zetten. Hij heeft studenten met een vuurwapen bedreigd toen zij het onderwijscentrum niet snel genoeg verlieten. Uiteindelijk heeft hij molotovcocktails aangestoken en vanaf een balustrade in het lager gelegen studiecentrum gegooid. Daar was een studente aanwezig, die vlakbij de brandhaard onder een tafel vluchtte en met het zich snel uitbreidende vuur zichzelf ternauwernood in veiligheid heeft kunnen brengen.
Veel mensen waren direct of indirect getuige van deze gebeurtenissen. In de woning aan het [adres] was een vriendinnetje van [slachtoffer 1] . Zij heeft van dichtbij meegemaakt hoe eerst [slachtoffer 1] en daarna haar moeder [slachtoffer 2] werd neergeschoten, terwijl er steeds meer rook het huis binnenkwam als gevolg van de brand in de woning van de verdachte. Omstanders hebben [slachtoffer 1] uit het huis gehaald en hebben haar eerste hulp verleend. Omwonenden en voorbijgangers hebben [slachtoffer 1] op straat zien liggen. In het Erasmus MC zijn studenten getuige geweest van het neerschieten van [slachtoffer 3] . Anderen waren aanwezig in het onderwijscentrum toen de verdachte dat in brand stak. Er was binnen het ziekenhuis ook op andere afdelingen veel paniek vanwege de brandstichting en berichten dat er geschoten zou zijn.
7.2.2.
Wat eraan vooraf ging
Toen de verdachte uit een gesprek met de Examencommissie opmaakte dat hij zijn artsendiploma niet zou krijgen, heeft hij een plan bedacht om wraak te nemen op iedereen die hem naar zijn overtuiging in de weg had gestaan bij zijn streven om arts te worden. Vanaf maart 2023 heeft hij de uitvoering van dit plan voorbereid. Hij heeft drie vuurwapens met bijbehorende munitie aangeschaft. Om zeker te weten dat de wapens functioneerden, heeft hij deze getest. Om ervoor te zorgen dat hij raak zou schieten heeft hij richtmiddelen aangeschaft, die hij ook heeft gebruikt. Om een grote brand te veroorzaken heeft hij benzine gekocht en daarmee molotovcocktails gemaakt. Hij heeft voorverkenningen in het Erasmus MC gedaan om uit te zoeken waar de sprinklerinstallaties zaten. Hij heeft zijn inschrijving aan de universiteit verlengd, zodat hij toegang zou houden tot de gebouwen van het Erasmus MC.
Op de dag zelf heeft de verdachte verdere voorbereidingen getroffen zodat zijn plan niet kon mislukken. Om tussentijdse opsporing te bemoeilijken heeft hij ’s ochtends zijn motor een paar straten van zijn huis gezet, om daarmee een dwaalspoor te creëren voor de politie bij de uitvoering van het tweede deel van zijn plan. Hij heeft van tevoren het rooster van [slachtoffer 3] bekeken en is rond 12 uur naar het Erasmus MC gegaan om te checken of hij er inderdaad was. Bij de uitvoering van zijn plan heeft de verdachte geen enkele aarzeling of twijfel laten zien. Hij is planmatig en doelbewust te werk gegaan.
7.2.3.
De gevolgen
De verdachte heeft koelbloedig een einde gemaakt aan de levens van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Zij hebben geen schijn van kans gehad om aan de verdachte te ontkomen. De verdachte heeft hen het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen.
De brand in zijn eigen woning veroorzaakte grote schade waardoor direct omwonenden voor langere tijd niet hun woning in konden. De brand in het Erasmus MC leidde tot grote schade aan het onderwijscentrum, waardoor dit langere tijd niet gebruikt kon worden.
De gevolgen van verdachtes handelen zijn na bijna anderhalf jaar nog dagelijks voelbaar voor de getroffen families, slachtoffers, het Erasmus MC en de stad Rotterdam. Ter zitting werd dit verwoord in de indrukwekkende en aangrijpende verklaringen die door of namens de nabestaanden, slachtoffers en andere betrokkenen zijn afgelegd. Het leed dat de verdachte heeft veroorzaakt is groot en velen zullen nog lang, soms een heel leven, geconfronteerd blijven met de gevolgen van het handelen van de verdachte.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportage Pieter Baan Centrum
De verdachte is, gespreid over twee periodes, in totaal gedurende 11 weken multidisciplinair onderzocht in het Pieter Baan Centrum (hierna ook: PBC) te Almere. De onderzoekers hebben hun bevindingen neergelegd in een uitvoerig rapport, gedateerd 25 september 2024 en ondertekend door psychiater [naam 1] en GZ-psycholoog [naam 2] . De psychiater en de psycholoog waren ter zitting aanwezig bij de bespreking van de ten laste gelegde feiten met de verdachte en hebben hun onderzoeksbevindingen nader toegelicht.
De PBC-deskundigen concluderen dat bij de verdachte sprake is van een stoornis in het autismespectrum, waardoor hij moeite heeft om adequaat af te stemmen in het contact met anderen en sociaal weinig aansluiting heeft. Hoewel hij, geholpen door een goede intelligentie, cognitief kan bedenken hoe de ander zich voelt, is de verdachte beperkt in staat om zich daadwerkelijk in anderen in te leven. Zijn zelfbeeld is kwetsbaar en hij is krenkbaar wanneer hij zich niet serieus genomen voelt. Bij oplopende stress is hij geneigd tot het rationaliseren, intellectualiseren en bagatelliseren van problemen. Passend bij de problematiek zijn de formele manier van spreken van de verdachte, zijn neiging om vast te houden aan structuur en regels, en zijn moeite om af te wijken van eigen plannen.
Sinds 2021 kampte de verdachte met fors oplopende stress door studieproblemen en een tijdelijke schorsing van de opleiding. Hij werd toenemend boos en achterdochtig, ging fors alcohol gebruiken om zijn emoties te dempen en ontwikkelde depressieve klachten. Ook kwam hij meermalen met de politie in aanraking vanwege overlast en werd hij vanwege dierenmishandeling veroordeeld tot een taakstraf. In maart 2023 kwam daar de mogelijke onthouding van zijn diploma door de examencommissie bij. De verdachte ervoer de wereld in toenemende mate als onwerkelijk en onecht, en voerde over de ontstane situatie interne discussies met een “partitie” in zijn hoofd. Dergelijke gevoelens van vervreemding kunnen volgens de onderzoekers als een (op zichzelf niet pathologische) vorm van zelfbescherming worden beschouwd. Zij bereikten door de duur en intensiteit bij de verdachte uiteindelijk wel het niveau een depersonalisatiestoornis. De onderzoekers merken op dat een dergelijke stoornis geen oorzakelijke verklaring vormt voor agressief-handelend gedrag, maar vooral de mate van psychische overbelasting markeert. De verdachte ontwikkelde overwaardige ideeën ten aanzien van de personen die hij verantwoordelijk hield voor het mislopen van zijn diploma, onder wie [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . Denkbaar is volgens de onderzoekers dat de verdachte daarbij de grenzen van de realiteit deels uit het oog verloor, maar (psychotisch) waandenken kan niet worden onderbouwd. De verdachte maakt geen melding van opdrachtgevende stemmen in zijn hoofd en ervoer de partitie nadrukkelijk als een onderdeel van zichzelf, waarbij híj de controle had. Wat de verdachte op de zitting verklaarde over zijn verhouding tot de partitie past volgens de deskundigen in het door hen geobserveerde beeld van zijn psychische problematiek.
Samengevat zien de onderzoekers een man met aangeboren structurele beperkingen vanuit de autismespectrumstoornis, wiens psychische draagkracht lange tijd fors is overschreden. Zij menen dat hij daardoor bij het plannen én het plegen van de ten laste gelegde feiten beperkt is geweest in zijn keuzevrijheid. Uitgaand van vijf gradaties wordt op grond daarvan geadviseerd om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Zonder behandeling taxeren de onderzoekers het risico op gewelddadige recidive als matig. De kans op ernstig letsel bij gewelddadige recidive wordt hoog ingeschat. De verdachte is nog steeds boos en gefrustreerd over het niet-verkrijgen van zijn artsendiploma. Hij kampt met structurele psychische beperkingen, heeft geen sociaal netwerk om op terug te vallen en heeft ook geen alternatief plan voor de toekomst. Om deze redenen wordt geadviseerd tot terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Mate van toerekening aan de verdachte
De diagnostische conclusies in het PBC-rapport zijn tot stand gekomen op basis van een uitgebreid, zorgvuldig onderzoek. Ze zijn inzichtelijk onderbouwd en door de rapporteurs ter zitting toegelicht. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat bij de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een psychische stoornis, zoals bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Op basis van de rapportage acht de rechtbank aannemelijk dat de stoornis in verband staat met de bewezenverklaarde feiten. Dit betekent echter niet, althans niet zonder meer, dat het handelen van de verdachte ook niet verwijtbaar moet worden geacht. Ten aanzien van de mate waarin de bewezen feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend, overweegt de rechtbank het volgende.
In zijn arrest van 17 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1295) heeft de Hoge Raad een beoordelingskader gegeven voor de beoordeling door de strafrechter van de mate van toerekenbaarheid van een strafbaar feit wanneer bij een verdachte sprake is van een psychische stoornis ten tijde van het plegen hiervan. Kort gezegd spitst deze beoordeling zich toe op twee vragen: 1) kon de verdachte onder invloed van de stoornis de wederrechtelijkheid van zijn daad begrijpen, en 2) was hij ook in staat om in overeenstemming met dit begrip te handelen?
In deze zaak spitst de beoordeling zich toe op het tweede aspect. Dát de verdachte zich bewust was van de wederrechtelijkheid en ook van de strafbaarheid van zijn handelen, valt niet alleen af te leiden uit de door hem afgelegde verklaringen over zijn ‘interne worsteling’ met het door hem voorgenomen plan, maar blijkt ook uit de voorzorgsmaatregelen die hij had genomen om dit plan zo volledig mogelijk te kunnen uitvoeren zonder hierin tussentijds (door de politie) te worden gestopt. In de diagnostische bevindingen bij het PBC-onderzoek staat het inzicht van de verdachte in de wederrechtelijkheid van zijn handelen evenmin ter discussie, ook wanneer rekening wordt gehouden met de oplopende stress in de maanden vóór 28 september 2023 en zijn overwaardige gedachten over de verantwoordelijkheid van potentiële slachtoffers voor het mislopen van zijn diploma.
De beoordeling van de vraag in hoeverre de verdachte door de bij hem vastgestelde stoornis werd beperkt in het vermogen om zijn gedrag te controleren, is in deze zaak complex. Naast relevante beperkingen vanuit de stoornis, moeten in deze beoordeling ook compenserende vaardigheden van de verdachte worden betrokken die hem jarenlang in staat stelden om met deze beperkingen en zonder ernstige incidenten een universitaire studie geneeskunde te volgen en zelfstandig te functioneren. Verder is van belang om na te gaan of mogelijk ook andere factoren, min of meer los van de stoornis, van invloed kunnen zijn geweest bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Anders geformuleerd is daarmee de vraag aan de orde wat een zorgvuldig voorbereide wraakactie in het geval van de verdachte onderscheidt van een
pathologisch bepaaldewanhoopsdaad.
De rechtbank overweegt dat verdachtes reeds lang bestaande wens om arts te worden en zijn vasthoudendheid om dit te verwezenlijken, als zodanig niet als pathologisch kunnen worden beschouwd. Dat deze wens meer existentieel kan worden gezien in het licht van de ontwikkeling van een eigen identiteit, neemt immers niet weg dat de verdachte in staat is gebleken om het volledige curriculum van de geneeskunde opleiding te doorlopen. Zijn contactuele beperkingen en zijn gebrekkige inzicht hierin worden wel zichtbaar bij de opgelopen studievertraging en verdachtes frustratie hierover, waarbij naar zijn overtuiging meerdere docenten tegen hem samenspanden om de opleiding voortijdig af te breken. Desondanks was hij steeds in staat om deze frustraties te overwinnen en de benodigde toetsen alsnog te halen.
In het PBC-rapport worden meerdere aanwijzingen benoemd voor oplopende stress en woedegevoelens bij de verdachte in de maanden vóór 28 september 2023, waardoor hij gaandeweg psychisch overbelast raakte. Rond maart 2023 ontstonden volgens de verdachte de eerste contouren van een radicaal plan om wraak te nemen voor het mislopen van zijn diploma. Daarbij valt op dat het uiteindelijk de verdachte zelf is geweest die het contact met de Examencommissie over zijn afstuderen min of meer eenzijdig heeft afgebroken. Tegenover de PBC-onderzoekers verklaarde de verdachte hierover dat hij extreem boos was en geen hoop meer had dat het nog goed zou komen: “Ik had er ook zin in, het slechte einde. Ik was het zat.” De verdachte begon voorbereidingen te treffen voor de uitvoering van zijn plan, dat geleidelijk meer vaste vorm kreeg. Hij schafte wapens en richtapparatuur aan, ondernam verkenningen rondom de sprinklerinstallatie in het Erasmus MC en verbrak zijn toch al schaarse contacten met de buitenwereld. Hulpverlening vanuit het wijkteam werd door de verdachte afgehouden en kwam daardoor niet van de grond. Volgens de verdachte stelde hij de uitvoering van zijn plan meerdere malen uit, omdat niet aan alle randvoorwaarden was voldaan. Ook zenuwen speelden daarbij naar eigen zeggen een rol. Uiteindelijk forceerde de verdachte voor zichzelf een deadline door zijn huur niet meer te betalen, wat resulteerde in de aankondiging van een gedwongen uithuiszetting per 3 oktober 2023.
Bij de uitvoering van het beraamde plan op 28 september 2023 valt op dat de verdachte zijn missie tot in detail had voorbereid en ook actief maatregelen had genomen om te voorkomen dat hij voortijdig bij de uitvoering hiervan zou worden gedwarsboomd. Ook nam hij voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat er door hem niet beoogde slachtoffers zouden vallen. Op camerabeelden is te zien hoe de verdachte tot het laatst toe, kort voor de brandstichting in het studiecentrum, studenten en medewerkers naar de uitgang van het ziekenhuis dirigeert, al dan niet onder bedreiging met een vuurwapen.
Hoewel verdachtes psychische problematiek onmiskenbaar een rol heeft gespeeld bij zijn geleidelijk oplopende - maar op zichzelf ook voorstelbare - frustratie over het mislopen van zijn diploma, kan bij de mate van toerekenbaarheid van de bewezenverklaarde feiten naar het oordeel van de rechtbank niet voorbij worden gegaan aan de langdurige, nauwgezette planning en organisatie waarmee de verdachte zijn missie heeft uitgevoerd. De verdachte voelde zich diep gekrenkt en wilde daarbij een daad stellen. Hij heeft die daad uitvoerig overdacht en voorbereid, hield voortdurend controle in de uitvoering ervan en was zich ook zeer bewust van de verschrikkelijke gevolgen. Anders dan de PBC-rapporteurs concludeert de rechtbank daarom dat de bewezen feiten in enigszins verminderde mate aan de verdachte moeten worden toegerekend.
7.4.2.
Op te leggen straf
Moord en brandstichting behoren tot de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwet kent. Ook wanneer rekening wordt gehouden met de rol van verdachtes psychische problematiek, doet alleen een levenslange gevangenisstraf recht aan het immense leed dat door deze feiten is veroorzaakt. De rechtbank ziet vanuit het oogpunt van vergelding, algemene preventie en beveiliging van de samenleving op dit moment geen ruimte om voor te sorteren op een mogelijke terugkeer van de verdachte in de samenleving. Omdat naar geldend recht de oplegging van een tbs-maatregel niet mogelijk is in combinatie met een levenslange straf, [1] kan de rechtbank in het kader van dit vonnis geen verdere beslissingen nemen ten aanzien van het door de deskundigen geadviseerde behandeltraject.
Met betrekking tot de door de officier van justitie gevorderde tbs-maatregel merkt de rechtbank het volgende op. De officier van justitie heeft betoogd dat de maatschappij met de oplegging van een tbs-maatregel het best wordt beschermd tegen recidive door de verdachte op lange termijn. De rechtbank onderkent dat de tbs-maatregel primair tot doel heeft om de samenleving te beveiligen tegen delictgevaar bij veroordeelden met een psychische stoornis. Direct daarachteraan moet echter ook het doel van behandeling en resocialisatie binnen de uitvoering van deze maatregel in aanmerking worden genomen. De psychiater van het Pieter Baan Centrum heeft op een vraag van de rechtbank ter terechtzitting toegelicht dat over het recidiverisico en over de noodzaak en uitvoerbaarheid van een tbs-behandeling na ommekomst van een zeer langdurige detentie, in dit stadium van de procedure geen betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan. Bij de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 30 jaar zou de verdachte in beginsel na 28 jaar, vanaf het moment dat hij in aanmerking zou komen voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI), [2] worden overgeplaatst naar een tbs-kliniek. De verdachte is tegen die tijd een man op leeftijd en situatieve omstandigheden die bij de huidige delicten een belangrijke rol hebben gespeeld, zoals de droom om arts te worden, zullen niet hetzelfde zijn.
Om de kans op een succesvol resocialisatietraject zo groot mogelijk te maken, adviseren de PBC-rapporteurs om de tbs-behandeling al geruime tijd eerder te starten en deels gelijktijdig met de op te leggen gevangenisstraf te realiseren - in lijn met de zogeheten Fokkensregeling die tot 2011 van kracht was. [3] Dit zou binnen de huidige regelgeving bijvoorbeeld mogelijk zijn op basis van een daartoe strekkend advies van de rechtbank aan de minister. [4] Ook met een dergelijk advies zou het behandeltraject echter ernstig worden bemoeilijkt door de geldende verlofregeling voor tbs-gestelden, op grond waarvan de minister niet eerder dan op de VI-datum - dus na 28 jaar - verlof kan toekennen. [5] De meerwaarde van een voortvarende tbs-behandeling naast een gevangenisstraf van 30 jaar is daardoor beperkt. Het alternatief, een veel lagere gevangenisstraf in combinatie met tbs, acht de rechtbank niet verenigbaar met de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de per saldo ondergeschikte rol daarbij van verdachtes psychische problematiek. Tegen deze achtergrond prevaleert naar het oordeel van de rechtbank op dit moment het belang van de levenslange gevangenisstraf.
De rechtbank benadrukt dat met de oplegging van een levenslange gevangenisstraf als uitgangspunt geldt dat een veroordeelde de rest van zijn leven in detentie zal moeten doorbrengen. Dat betekent echter niet dat hem daarmee elk perspectief op resocialisatie bij voorbaat mag worden ontnomen. Waar vergelding en leedtoevoeging op dit moment centraal staan bij het opleggen van de zwaarste straf die ons wetboek kent, kan dit door tijdsverloop of door ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van een veroordeelde op enig moment veranderen. Bij de tenuitvoerlegging van de straf dient daarom, met het oog op het verdragsrechtelijk beschermde verbod op inhumane detentie, [6] aandacht te bestaan voor belemmerende factoren die aan een mogelijk resocialisatietraject op lange termijn in de weg zouden kunnen staan. Daarbij dient periodiek te worden beoordeeld of bij een veroordeelde mogelijk sprake is van psychische problematiek en of aanleiding bestaat voor enige vorm van (klinische) behandeling. [7] Naast vermindering van het recidiverisico kunnen bijvoorbeeld de beperking van detentieschade en de vraag hoe een veroordeelde zich als dader ook zelf leert verhouden tot de door hem gepleegde misdrijven, onderdeel zijn van deze beoordeling.
Een levenslanggestrafte kan, zoals elke veroordeelde, in de loop van zijn detentie een gratieverzoek indienen wanneer hij meent dat met voorzetting van de straf in redelijkheid geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel meer wordt gediend. In dat kader worden de rechtbank en het openbaar ministerie om een advies gevraagd, waarna de minister op het verzoek beslist. Gratiëring van (levens-)langgestraften komt in de praktijk zeer sporadisch voor, maar in theorie kan op ieder moment van het detentietraject door de minister gratie worden verleend. Met de instelling van het Adviescollege Levenslanggestraften in 2017 voorziet het Nederlandse systeem in een ambtshalve gratieprocedure, waarin na een detentieperiode van 25 jaar een onderzoek wordt gestart naar de mogelijkheden tot een gefaseerde terugkeer van de veroordeelde in de samenleving. Daarbij wordt ook de visie van slachtoffers en nabestaanden nadrukkelijk betrokken. De procedure voorziet bovendien in een nieuwe klinische observatie in het Pieter Baan Centrum, waarbij eventuele psychische problematiek van de veroordeelde en mogelijk hieruit voortvloeiend delictgevaar opnieuw worden beoordeeld. Naar aanleiding van dit onderzoek adviseert het Adviescollege de minister. De minister neemt op basis van dit advies uiterlijk na 28 jaar een beslissing. [8] Dát gratie wordt verleend (en op welk moment, onder welke voorwaarden) staat geenszins vast en is sterk afhankelijk van de bevindingen bij het onderzoek.
Voor zover in het kader van de aan de verdachte op te leggen levenslange gevangenisstraf op termijn mogelijkheden worden gezien voor een stapsgewijze resocialisatie, kunnen de bevindingen bij het huidige en bij het toekomstige PBC-onderzoek (alsnog) aanleiding zijn voor (verdere) behandeling, al dan niet met overplaatsing naar een tbs-kliniek (artikel 6.2.8 Sv). [9] De ambtshalve gratieprocedure bij levenslanggestraften kent aldus belangrijke waarborgen om te voorkomen dat een veroordeelde zonder noodzakelijke behandeling en zonder bewerking van relevante risicofactoren kan terugkeren in de samenleving. In zoverre zal ook bij de levenslange gevangenisstraf, net als bij de tbs-maatregel, het vizier voor de verdachte op enig moment weer gericht worden op het onderzoeken van mogelijkheden tot een terugkeer in de maatschappij, zoals ook door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens wordt verlangd. [10] De rechtbank ziet echter in het kader van dit vonnis thans geen aanleiding en geen aanknopingspunten om vooruit te lopen op de mogelijkheid van een dergelijk traject.

8.In beslag genomen voorwerpen

Onder de verdachte zijn in beslag genomen een laptop, een papieren tasje, een smartphone (Ulefone), een EMC toegangspas, een kettingzaag, een veiligheidsvest, een helm en een geluidsdemper gehoorbescherming. Deze voorwerpen worden verbeurd verklaard, omdat de bewezenverklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan of voorbereid.
Onder de verdachte zijn verder in beslag genomen een vuurwapen Nagant, een vuurwapen Glock 17 met richtmiddel, een vuurwapen Glock 19 met richtmiddel en munitie. Deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en de bewezenverklaarde feiten met behulp van voornoemde voorwerpen zijn begaan.
De kleding van de verdachte is in beslag genomen. De rechtbank zal een last geven tot teruggave aan de verdachte van een vest, een hoodie, een broek en onderbroek, Lowa schoenen, sokken en een hemd.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.
Inleiding
In totaal hebben 40 slachtoffers en nabestaanden als benadeelde partij een vordering tot vergoeding van materiële schade en/of immateriële schade ingediend.
De rechtbank is bij de beoordeling van de vorderingen gebonden aan wettelijke kaders en jurisprudentie. Binnen die kaders toetst de rechtbank of aan de strenge criteria voor toewijzing van schadevergoeding is voldaan en stelt de hoogte van de schadevergoeding vast. Uit de toelichtingen op de vorderingen blijkt dat de bewezenverklaarde feiten veel leed en verdriet hebben veroorzaakt. Hoewel een schadevergoeding dit leed en verdriet mogelijk in enige mate kan verzachten betekent het niet-toewijzen van de vordering tot schadevergoeding niet dat er geen leed of verdriet is, maar dat niet wordt voldaan aan de criteria om voor een vergoeding hiervan via de strafrechter in aanmerking te komen.
9.2.
Ontvankelijkheid
9.2.1.
Standpunt verdediging
Omdat de rechtbank heeft bepaald dat de vorderingen uiterlijk drie maanden voor de inhoudelijke behandeling ingediend moesten worden, moeten de vorderingen die na het verstrijken van die termijn zijn ingestuurd niet-ontvankelijk worden verklaard.
9.2.2.
Beoordeling
Om het indienen van de vorderingen te stroomlijnen en zoveel mogelijk te verzekeren dat een inhoudelijk debat over de vorderingen kon plaatsvinden heeft de rechtbank beslist dat de vorderingen uiterlijk 27 oktober 2024 ingediend moesten worden. Deze termijnstelling door de rechtbank heeft niet tot gevolg dat het wettelijke stelsel, waarbij vorderingen tot het requisitoir van de officier van justitie kunnen worden ingediend, niet meer van toepassing is. De door de rechtbank gestelde termijn voor het indienen van de vorderingen is dan ook geen fatale termijn. Wel kan een benadeelde partij niet-ontvankelijk zijn wanneer diens vordering complex is en de verdediging door het tijdstip van indienen onvoldoende tijd heeft gehad om zich hiertegen te verweren.
9.3.
Vorderingen van de benadeelde partijen en standpunt verdediging
Alle benadeelde partijen hebben de rechtbank verzocht om de schadevergoeding die wordt toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. In het geval dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, heeft de verdediging verzocht te bepalen dat de gijzeling wordt beperkt tot 1 dag.
De rechtbank heeft kennis genomen van het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de ingediende vorderingen.
In de onderstaande tabel zijn de vorderingen opgenomen en het standpunt van de verdediging ten aanzien van die vorderingen.
Benadeelde partij
Gevorderd immaterieel
Verdediging
Gevorderd materieel
Verdediging
1. [benadeelde partij 1]
a € 17.500,00 affectieschade
a niet betwist
b € 5.000,00 toekomstige schade
b betwist
2. [benadeelde partij 2]
a € 17.500,00 affectieschade
a niet betwist
b € 5.000,00 toekomstige schade
b betwist
3. [benadeelde partij 3]
a € 20.000,00 affectieschade
a niet betwist
b € 5.000,00 toekomstige schade
b betwist
4. [benadeelde partij 4]
n.v.t.
a € 29.198,11 kosten lijkbezorging
b € 711.637,00 derving levensonderhoud
c € 2.836,42 kosten ter vaststelling schade
d € 5.000,00 toekomstige schade
a matigen
b, c, d betwist
5. [benadeelde partij 5]
a € 10.0000,00 schokschade
a betwist
b € 5.000,00 toekomstige schade
b betwist
6. [benadeelde partij 6]
a € 9.000,00
smartengeld
a betwist
b € 33,26 reiskosten
c € 288,34 verlies aan verdienvermogen
d € 1.668,17 kosten zonder nut (huurwoning)
b, c, d betwist
7. [benadeelde partij 7]
a € 7.500,00
smartengeld
a betwist
n.v.t.
8. [benadeelde partij 8]
a € 3.000,00
smartengeld
a betwist
n.v.t.
9. [benadeelde partij 9]
a € 20.000,00
smartengeld
a betwist
n.v.t.
10. [benadeelde partij 10]
a € 15.000,00 schokschade
a betwist
n.v.t.
11. [benadeelde partij 11]
a € 15.000,00 schokschade
a betwist
n.v.t.
12. [benadeelde partij 12]
a € 7.500,00 smartengeld
a betwist
n.v.t.
13. [benadeelde partij 13]
Geen bedrag genoemd
betwist
n.v.t.
14. [benadeelde partij 14]
n.v.t
a € 132.830,57 schade door brand
b € 61.040,10 faciliteren nazorg
c € 211.107,91 extra inzet van personeel
d € 7.496,01 herdenkingsmonumenten
a, b, c, d betwist
15. [benadeelde partij 15]
a € 10.000,00 smartengeld
a betwist
b € 26.000,00 studievertraging
b betwist
16. [benadeelde partij 16]
a € 20.000,00 +
€ 17.500,00 affectieschade
b € 30.000,00 immateriële schade
a niet betwist, betwist
b betwist
c € 9.339,00 derving levensonderhoud
d € 2.117,50 kosten ter vaststelling schade
c, d betwist
17. [benadeelde partij 17]
a € 20.000,00 +
€ 17.500,00 affectieschade
b € 30.000,00 immateriële schade
a niet betwist, betwist
b betwist
c € 19.992,00 derving levensonderhoud
c betwist
18. [benadeelde partij 18]
a € 20.000,00 +
€ 17.500,00 affectieschade
b € 30.000,00 immateriële schade
a niet betwist, betwist
b betwist
c € 54.442,00 derving levensonderhoud
c betwist
19. [benadeelde partij 19]
a € 20.000,00 affectieschade
b € 40.000,00
schokschade
c € 100.000,00
smartengeld (oogmerk)
a niet betwist
b, c betwist
d € 9.484,00 verhuis- en inrichtingskosten
e
1) € 2.125,20 reiskosten kinderen
2) € 792,00 reiskosten [benadeelde partij 28]
f € 385,00 eigen risico
g € 62.585,00 verlies aan verdienvermogen
h € 5.000,00 toekomstige kosten
d, e, f, g, h betwist
20. [benadeelde partij 20]
a € 35.000,00 schokschade
a matigen
b € 223,75 rouwboeket
c € 38,94 trui
d € 21,50 rouwboeket school
e € 119,99 reparatie iPhone
f € 20.275,00 studievertraging
b betwist
c niet betwist
d, e, f betwist
21. [benadeelde partij 21]
a. € 20.000,00 schokschade
a betwist
b € 385,00 eigen risico
b betwist
22. [benadeelde partij 22]
a € 17.500,00 affectieschade
b € 25.000,00 schokschade
a niet betwist
b betwist
n.v.t.
23. [benadeelde partij 23]
a € 17.500,00 affectieschade
b € 25.000,00 schokschade
a betwist
b betwist
c € 15.487,77 kosten lijkbezorging
c matigen
24. [benadeelde partij 24]
a € 17.500,00 affectieschade
a betwist
25. [benadeelde partij 25]
a € 17.500,00 affectieschade
b € 60.000,00 schokschade
a niet betwist
b betwist
c € 523,01 eigen risico en zorgkosten
c niet betwist
26. [benadeelde partij 26]
a € 17.500,00 affectie-, subs. schokschade
a betwist
b € 839,49 eigen risico en zorgkosten
b betwist
27. [benadeelde partij 27]
a € 20.000,00 schokschade
a betwist
b € 385,00 eigen risico
c € 1.381,05 verlies aan verdienvermogen
d € 9.484,00 verhuis- en inrichtingskosten
e
1) € 2.125,20 reiskosten kinderen,
2) € 792,00 reiskosten [benadeelde partij 28]
f € 1.450,68 reiskosten werk
g € 5.000,00 toekomstige schade
b, c, d, e, f, g betwist
28. [benadeelde partij 28]
a € 10.000,00 schokschade
a betwist
n.v.t.
29. [benadeelde partij 29]
a € 30.000,00
schokschade
a betwist
n.v.t.
30. [benadeelde partij 30]
a € 15.000,00 schokschade
a betwist
b € 5.000,00 toekomstige schade
b betwist
31. [benadeelde partij 31]
a € 15.000,00 schokschade
a betwist
b € 5.000,00 toekomstige schade
b betwist
32. [benadeelde partij 32]
a € 15.000,00 schokschade
a betwist
n.v.t.
33. [benadeelde partij 33]
a € 20.000,00 schokschade
a betwist
b € 10.000,00 toekomstige schade
b betwist
34. [benadeelde partij 34]
a € 15.000,00 schokschade
a betwist
n.v.t.
35. [benadeelde partij 35]
a € 15.000,00 schokschade
a betwist
b € 385,00 eigen risico
c € 89,76 reiskosten
b, c betwist
36. [benadeelde partij 36]
a € 20.000,00 schokschade
a betwist
b € 10.000,00 toekomstige schade
b betwist
37. [benadeelde partij 37]
a € 5.000,00 smartengeld
a betwist
b € 5.390,93
c € 5.000,00 toekomstige schade
b, c betwist
38. [benadeelde partij 38]
a € 10.000,00 schokschade
a betwist
n.v.t.
39. [benadeelde partij 39]
a € 10.000,00 schokschade
a betwist
n.v.t.
40. [benadeelde partij 40]
a € 6.500,00
schokschade
a betwist
n.v.t.
9.4.
Algemene uitgangspunten
9.4.1.
Affectieschade bij overlijden
Affectieschade is immateriële schade als gevolg van het overlijden van een naaste. Op grond van artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) hebben kinderen en ouders recht op vergoeding van affectieschade door de persoon die aansprakelijk is voor het overlijden van hun ouder respectievelijk kind.
Indien iemand niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4 aanhef en a tot en met f BW
gespecificeerde categorieën valt, kan een beroep gedaan worden op de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 6:108 lid 4 aanhef en onder g BW. Op grond van deze bepaling hebben personen die in een zodanig nauwe en persoonlijke relatie staan tot de overledene dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naaste moeten worden aangemerkt, ook recht op vergoeding van affectieschade. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het de bedoeling van de wetgever was dat die bepaling niet lichtvaardig zal worden toegepast.
Broers en zussen van een overledene komen op grond van de wet niet voor vergoeding van affectieschade in aanmerking, tenzij zij op grond van de hardheidsclausule als naaste moeten worden aangemerkt. Dit is het geval als zij in een nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan. Het bestaan van een nauwe persoonlijke relatie tussen broers en/of zussen moet blijken uit een hechte affectieve relatie, waarbij niet de formele, maar de feitelijke verhouding beslissend is. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer broers en zussen in een bepaalde zorgrelatie tot elkaar stonden of wanneer zij, als volwassenen, een langdurige gemeenschappelijke huishouding voerden. Of van een hechte affectieve relatie sprake is, zal hierna - voor zover aan de orde - in de beoordeling per benadeelde worden bezien.
In de politiek wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om ook broers en zussen recht op vergoeding van affectieschade te geven. Bij de beoordeling van de verzoeken tot vergoeding van affectieschade van broers en zussen zal hier in deze zaak niet op worden vooruitgelopen. Op dit moment is het niet zeker dat een dergelijk voorstel door het parlement zal worden aangenomen en zal leiden tot wijziging van de wet op dit punt.
9.4.2.
Schokschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (het secundaire
slachtoffer) zijn onder meer:
(i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde
onrechtmatige daad en
(ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en
(iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Aan de hand van onder meer deze gezichtspunten moet de rechter van geval tot geval
beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid. Hierbij geldt dat niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid toch worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Ten aanzien van de relatie tussen het primaire en het secundaire slachtoffer heeft de Hoge Raad overwogen dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Een schadevergoeding kan worden toegekend als de emotionele schok heeft geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is en in voldoende mate objectiveerbaar.
Ten aanzien van het gezichtspunt onder (i) wordt verwezen naar paragraaf 7.2 van dit vonnis. Wat betreft de gezichtspunten (ii) en (iii) en de vraag of er geestelijk letsel is dat voor vergoeding in aanmerking komt, zal hierna in de beoordeling per benadeelde worden ingegaan.
9.4.3.
Berekening gederfd levensonderhoud
De Letselschaderaad heeft in 2015 een richtlijn geformuleerd met een nieuw rekenmodel voor de vaststelling van de vergoeding voor derving van levensonderhoud. De Letselschade Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade is van toepassing op alle overlijdensschadezaken waarin de datum van overlijden is gelegen op of na 12 februari 2015. In het rekenmodel wordt het netto gezinsinkomen zonder overlijden als uitgangspunt genomen en verminderd met een vastgesteld percentage (weggevallen normatieve uitgaven, vastgesteld door het NIBUD) dat afhankelijk is van het aantal gezinsleden en de leeftijd van de kinderen zonder overlijden. Vervolgens wordt het netto gezinsinkomen met overlijden verminderd met eventuele andere weggevallen uitgaven en verhoogd met eventuele bijgekomen uitgaven. Het verschil tussen de uitkomst van de eerste en de tweede stap vormt de jaarschade. In 2020 is deze richtlijn herzien. In de rechtspraak is algemeen aanvaard dat een berekening op grond van het rekenmodel dat in de richtlijn vastligt tot een juiste berekening van de derving van het levensonderhoud leidt wanneer de juiste gegevens zijn ingevoerd.
9.5.
Beoordeling
9.5.1.
Toekomstige schade
Meerdere benadeelden vorderen vergoeding van een bedrag aan toekomstige schade. Schade die nog niet is geleden komt alleen voor vergoeding in aanmerking als concreet wordt onderbouwd dat de gevorderde schade in de toekomst daadwerkelijk zal worden geleden. Is niet voldoende onderbouwd dat kosten in de toekomst daadwerkelijk zullen worden gemaakt, dan zal de vordering tot vergoeding van die schade worden afgewezen omdat onvoldoende kan worden vastgesteld dat in de toekomst schade geleden zal worden.
9.5.2.
Begroting van de schade
Wanneer de schade door de rechtbank op een bepaald bedrag wordt begroot, wordt het resterende deel van de vordering in beginsel afgewezen. Wanneer de omvang van de schade niet in het kader van deze procedure kan worden begroot omdat nadere bewijslevering nodig is, dan is de benadeelde in (het resterende deel van) de vordering niet-ontvankelijk en kan de vordering bij de civiele rechter worden aangebracht. De behandeling van de vordering levert in dat geval een onevenredige belasting van het strafgeding op.
9.5.3.
Vorderingen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] (benadeelden 1, 2 en 3)
De vorderingen tot vergoeding van affectieschade van de ouders en de meerderjarige thuiswonende dochter van [slachtoffer 3] worden toegewezen conform de tabel opgenomen in het Besluit vergoeding affectieschade.
De toekomstige schade is niet onderbouwd en wordt daarom afgewezen.
9.5.4.
Vordering [benadeelde partij 4] (benadeelde 4)
Materiële schade (kosten van lijkbezorging)
De benadeelde vordert de kosten van de begrafenis van haar partner [slachtoffer 3] . Deze kosten komen op grond van artikel 6:108 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde kosten houden rechtstreeks verband met de uitvaart van het slachtoffer. De verdediging heeft de kosten voor het graf en de NRC-advertentie betwist en heeft daarnaast aangevoerd dat de kosten van de receptie gematigd moeten worden. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van het slachtoffer. [slachtoffer 3] had een omvangrijk netwerk en stond midden in het leven. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
Materiële schade (vergoeding van gederfd levensonderhoud)
De benadeelde vordert daarnaast op grond van artikel 6:108 lid 1 BW vergoeding van gederfd levensonderhoud en de kosten tot vaststelling daarvan.
De verdediging heeft aangevoerd dat zij onvoldoende in de gelegenheid is geweest om zich ten volle te verweren tegen dit deel van de vordering, omdat bij de verdediging de vereiste deskundigheid hiervoor ontbreekt evenals financiële middelen om deze deskundigheid in te schakelen. Dit verweer wordt verworpen. Uit de stukken blijkt niet dat door de verdediging is geprobeerd een eigen deskundige in te schakelen om de vordering te beoordelen of dat bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging voor een ter zake kundige civielrechtelijke advocaat is aangevraagd en dat die aanvraag is afgewezen. De vordering is ruim vier maanden voor de inhoudelijke behandeling ingediend, zodat de verdediging voldoende tijd had om de berekening inhoudelijk te beoordelen en haar standpunt daarover te bepalen.
De gegevens die aan de berekening gederfd levensonderhoud ten grondslag liggen zijn door de benadeelde overgelegd. De berekening is gemaakt volgens de eerdergenoemde richtlijn en van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan. Er is een eenvoudige berekening gemaakt op basis waarvan een minimale claim is ingediend, waarbij geen rekening is gehouden met bijvoorbeeld toekomstige salarisverhogingen. De verdediging heeft op een aantal punten verweer gevoerd, waarop namens de benadeelde schriftelijk is gereageerd. Het verweer leidt niet tot de conclusie dat de uitkomst van de berekening onjuist zou zijn.
De rechtbank acht de posten gederfd levensonderhoud en de kosten tot vaststelling daarvan (inclusief aanvullende kosten) voor toewijzing vatbaar.
De toekomstige schade is niet onderbouwd en wordt daarom afgewezen.
9.5.5.
Vordering [benadeelde partij 5] (benadeelde 5)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde is geconfronteerd met het lichaam van haar overleden broer, [slachtoffer 3] . Het nieuws in de media en het letsel dat zij bij haar broer heeft gezien maken dat de benadeelde een beeld heeft van de wijze waarop haar broer is vermoord. De benadeelde heeft met medische stukken onderbouwd dat sprake is van ernstig geestelijk letsel in de vorm van PTSS waarvoor zij langere tijd is behandeld. De hoogte van de vergoeding voor schokschade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 7.500,=. Het resterende deel van de vordering wordt afgewezen.
De toekomstige schade is niet onderbouwd en wordt daarom afgewezen.
9.5.6.
Vordering [benadeelde partij 6] (benadeelde 6)
Immateriële schade (smartengeld)
De benadeelde was in het onderwijscentrum van het Erasmus MC. De verdachte heeft een vuurwapen op haar gericht. De benadeelde heeft als gevolg van deze gebeurtenis geestelijk letsel opgelopen waarvoor zij in behandeling is. Rekening houdend met bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 3.000,=. Bij het bepalen van de hoogte van dit bedrag is door de rechtbank geen rekening gehouden met het bedrag dat is uitgekeerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Voor het overige deel wordt de vordering afgewezen.
Materiële schade
De benadeelde heeft vergoeding van reiskosten en huurbetalingen gevorderd. Deze kosten zijn geen rechtstreekse schade van het strafbare feit. De benadeelde is niet-ontvankelijk in dit deel van haar vordering.
De kosten van het verlies aan verdienvermogen zijn onvoldoende onderbouwd. Uit de onderbouwing blijkt onvoldoende dat de benadeelde de gestelde uren niet heeft gewerkt en dat werken niet mogelijk was als gevolg van het strafbare feit. Nadere bewijslevering van de gestelde schade levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde is niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering.
9.5.7.
Vordering [benadeelde partij 7] (benadeelde 7)
Immateriële schade (smartengeld)
De benadeelde was in het onderwijscentrum van het Erasmus MC. De verdachte heeft een vuurwapen op haar gericht toen zij op zoek was naar een uitgang. De aard en de ernst van de normschending zijn dusdanig dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Rekening houdend met bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 3.000,=. Het resterende deel van de vordering wordt afgewezen.
9.5.8.
Vordering [benadeelde partij 8] (benadeelde 8)
Immateriële schade (smartengeld)
De benadeelde was aan het werk op de afdeling hematologie van het Erasmus MC waar de verdachte op zoek was naar een toegangspas om de sprinklerinstallatie uit de zetten. De verdachte heeft een vuurwapen op haar gericht. De aard en de ernst van de normschending zijn dusdanig dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Rekening houdend met bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 3.000,=.
9.5.9.
Vordering [benadeelde partij 9] (benadeelde 9)
Immateriële schade (smartengeld)
De benadeelde was in het onderwijscentrum van het Erasmus MC toen de verdachte daar brand stichtte. Zij is onder een tafel gedoken om zichzelf te beschermen. Zij is daar onder vandaan gekomen toen het vuur te dichtbij kwam. De benadeelde heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij als gevolg hiervan geestelijk letsel heeft opgelopen. Rekening houdend met bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 7.500,=. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
9.5.10.
Vordering [benadeelde partij 10] (benadeelde 10)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde was aanwezig in het klaslokaal waar [slachtoffer 3] is doodgeschoten. In het lokaal was een les Praktische Klinische Vaardigheden bezig, waarvoor een veilige lesomgeving was gecreëerd. Het lokaal was om die reden van de buitenwereld afgeschermd. De aard en de ernst van het handelen en de gevolgen daarvan, en de directe confrontatie van de benadeelde met het handelen van de verdachte brachten bij benadeelde een hevige schok teweeg. Hierdoor levert dit handelen ook jegens de benadeelde een onrechtmatige daad op, ondanks het ontbreken van een nauwe en affectieve relatie met het slachtoffer.
Er zijn geanonimiseerde medische stukken overgelegd ter onderbouwing van het geestelijk letsel. De rechtbank kan niet vaststellen dat de medische stukken betrekking hebben op de benadeelde, zodat niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde ernstig geestelijk letsel heeft opgelopen. De verklaring van de advocaat dat dit het geval is, is onvoldoende. De benadeelde alsnog de gelegenheid geven niet-geanonimiseerde stukken over te leggen levert in deze zaak een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde is niet-ontvankelijk in de vordering en zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.11.
Vordering [benadeelde partij 11] (benadeelde 11)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde was in het klaslokaal waar [slachtoffer 3] is doodgeschoten. Het lokaal was van de buitenwereld afgeschermd omdat studenten een les hadden waarbij zij lichamelijk onderzoek op elkaar oefenden. Deze les vereist een veilige leeromgeving. De aard en de ernst van het handelen en de gevolgen daarvan en de directe confrontatie van de benadeelde met het handelen van de verdachte brachten bij de benadeelde een hevige schok teweeg. Hierdoor levert dit handelen ook jegens de benadeelde een onrechtmatige daad op, ondanks het ontbreken van een nauwe en affectieve relatie met het slachtoffer. De benadeelde heeft als gevolg hiervan ernstig geestelijk letsel opgelopen. De hoogte van de vergoeding voor schokschade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 7.500,=. Het resterende deel van de vordering wordt afgewezen.
9.5.12.
Vordering [benadeelde partij 12] (benadeelde 12)
Immateriële schade (smartengeld)
De benadeelde was in het onderwijscentrum van het Erasmus MC en is door de verdachte bedreigd met een vuurwapen. Hetgeen door de benadeelde is gesteld is onvoldoende om vast te stellen welke gevolgen deze bedreiging voor haar heeft gehad. Nadere bewijslevering door de benadeelde levert een onevenredige belasting op voor het strafgeding. Zij wordt in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard en zij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.13.
Vordering [benadeelde partij 13] (benadeelde 13)
De vordering van de benadeelde wordt afgewezen omdat er geen schadebedrag staat in het formulier dat hij heeft ingediend, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat er schade is.
9.5.14.
Vordering [benadeelde partij 14] (benadeelde 14)
Materiële schade
De benadeelde heeft op 20 december 2024 een vordering ingediend tot vergoeding van schade door brand, faciliteren van nazorg, extra inzet van personeel en herdenkings-monumenten tot een totaal bedrag van € 412.474,59. Door het moment van indienen van de vordering heeft de verdediging onvoldoende tijd gehad om verweer te voeren tegen de complexe vordering. De rechtbank is van oordeel dat het deel van de vordering dat ziet op vergoeding van het eigen risico van de brandverzekering van € 100.000,= desondanks toewijsbaar is. Dit deel van de vordering is eenvoudig van aard en de geraamde schade aan het onderwijscentrum is zo groot dat voldoende is komen vast te staan dat het eigen risico voldaan zal moeten worden. Voor het overige is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van rechtstreekse schade. Het geven van gelegenheid tot een nadere onderbouwing is een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde wordt in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
9.5.15.
Vordering [benadeelde partij 15] (benadeelde 15)
De benadeelde was in het studiecentrum aanwezig. De benadeelde is niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat zij de door haar gestelde schade niet heeft onderbouwd. Het geven van gelegenheid tot een nadere onderbouwing is een onevenredige belasting van het strafgeding. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.16.
Vordering [benadeelde partij 16] , [benadeelde partij 17] en [benadeelde partij 18] (benadeelden 16, 17 en 18)
Immateriële schade (affectieschade)
De benadeelden zijn de kinderen van [slachtoffer 2] en de broer en zussen van [slachtoffer 1] . De vorderingen tot vergoeding van affectieschade vanwege het overlijden van hun moeder worden toegewezen conform de tabel opgenomen in het Besluit vergoeding affectieschade.
De benadeelden worden in het deel van de vorderingen dat ziet op vergoeding van affectieschade vanwege het overlijden van hun zus niet-ontvankelijk verklaard. Onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een dusdanig nauwe en persoonlijke relatie dat zij op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid als naaste in de zin van de wet moeten worden aangemerkt. Nadere bewijslevering van de aard van de relatie met hun zus levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade (smartengeld/schokschade)
Daarnaast vorderen zij vergoeding van immateriële schade als bedoeld in artikel 6:106 BW op grond van een aantasting in de persoon op andere wijze in de vorm van schokschade, dan wel vanwege een ontwikkelingsbreuk, dan wel omdat de verdachte het oogmerk had hen immateriële schade toe te brengen.
Uit het dossier en wat op de zitting is besproken is niet komen vast te staan dat de verdachte het oogmerk had de benadeelden geestelijk letsel toe te brengen. Het oogmerkcriterium biedt geen grond voor vergoeding van immateriële schade.
Op grond van de overgelegde medische stukken kan niet worden vastgesteld dat de benadeelden ernstig geestelijk letsel hebben opgelopen als gevolg van een confrontatie met de jegens hun moeder en zus gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Nadere bewijslevering levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Dit geldt ook voor de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding omdat benadeelden in hun ontwikkeling worden bedreigd door de dood van hun moeder. Onvoldoende is onderbouwd dat het handelen van de verdachte daardoor een onrechtmatige daad jegens de benadeelden oplevert. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade (vergoeding voor gederfd levensonderhoud)
De vorderingen tot vergoeding van kosten voor derving van levensonderhoud zullen worden toegewezen, inclusief de gevorderde kosten ter vaststelling van deze schade. De berekening van de schade is gemaakt volgens de eerder genoemde richtlijn van de Letselschaderaad, waarbij een minimale claim is ingediend en is uitgegaan van gelijkblijvende inkomsten. De informatie waarmee gerekend is, is overgelegd. De berekening is inzichtelijk en relatief eenvoudig van aard doordat geen rekening is gehouden met toekomstige onzekere factoren zoals salarisontwikkelingen.
Het verweer van de verdediging dat zij onvoldoende in de gelegenheid is geweest zich ten volle te verweren tegen dit deel van de vordering omdat bij de verdediging de vereiste deskundigheid hiervoor ontbreekt, wordt verworpen. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat zij onder 9.5.4 heeft overwogen.
9.5.17.
Vordering [benadeelde partij 19] (benadeelde 19)
Immateriële schade (affectieschade en schokschade)
De benadeelde is de vader van [slachtoffer 1] . De vordering tot vergoeding van affectieschade wordt toegewezen conform de tabel opgenomen in het Besluit vergoeding affectieschade.
Daarnaast vordert de benadeelde vergoeding van schokschade. Uit de door de benadeelde overgelegde huisartsgegevens kan niet worden opgemaakt dat sprake is van ernstig geestelijk letsel. Hij heeft een aantal keren contact gehad met de huisarts, maar de beschreven klachten zijn onvoldoende om zonder meer ernstig geestelijk letsel vast te kunnen stellen. Door de huisarts is geen diagnose gesteld en er lijkt geen behandeling voor de klachten te zijn geweest. De behandeling die in gezinsverband bij Youz wordt gevolgd lijkt zich vooral te richten op rouwverwerking. Nadere bewijslevering van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde is in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk en kan dit slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade (smartengeld – oogmerkcriterium)
Het deel van de vordering dat betrekking heeft op immateriële schade omdat de verdachte het oogmerk had aan de benadeelde schade toe te brengen, is eveneens niet-ontvankelijk. Vanwege het late moment waarop dit deel van de vordering is ingediend is de verdediging onvoldoende in de gelegenheid geweest hiertegen verweer te voeren. Het geven van gelegenheid tot een nadere bespreking van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
Omdat de vordering tot schokschade niet-ontvankelijk is, is ook de vordering tot vergoeding van daarmee samenhangende materiële schade niet-ontvankelijk. Dit geldt ook voor de gevorderde verhuiskosten en reiskosten van het gezin. Door of namens de benadeelde is niet onderbouwd waarom het handelen van de verdachte een onrechtmatige daad oplevert tegen het gezin. Behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde is ook in dit deel van de vordering is niet-ontvankelijk en kan dit slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De toekomstige schade is niet onderbouwd en wordt daarom afgewezen.
9.5.18.
Vordering [benadeelde partij 20] (benadeelde 20)
De moeder van de minderjarige [benadeelde partij 20] heeft een vordering ingediend ter zake van de door haar dochter geleden schade.
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde was een goede vriendin van [slachtoffer 1] en was in de woning aan het [adres] direct getuige van de bewezen feiten. Daarbij vreesde zij ook voor haar eigen leven. Zij werd in de woning en later nogmaals in het ziekenhuis geconfronteerd met het ernstig verwonde lichaam van [slachtoffer 1] . Uit de meegezonden medische stukken blijkt dat de benadeelde in therapie is gegaan nadat bij haar PTSS is vastgesteld. Door de verdediging is niet betwist dat sprake is van schokschade. Deze schade wordt, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op toegekende vergoedingen in soortgelijke gevallen, naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 15.000,=. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
Materiële schade
De kosten van de trui zijn door de verdediging niet betwist en zullen worden toegewezen.
De kosten voor rouwbloemen komen niet als rechtstreekse schade voor vergoeding in aanmerking. Met betrekking tot de reparatie van de telefoon ontbreekt een nadere onderbouwing en kan de rechtbank evenmin vaststellen dat de gestelde schade het rechtstreeks gevolg is van de bewezen feiten. De vordering tot vergoeding van deze kosten zal worden afgewezen.
De kosten voor studievertraging zien op mogelijk toekomstige schade. Of deze schade daadwerkelijk zal optreden en wat de omvang daarvan zal zijn, kan op dit moment niet worden vastgesteld, zodat de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
9.5.19.
Vordering [benadeelde partij 21] (benadeelde 21)
De moeder van de [benadeelde partij 20] heeft voor zichzelf een vordering tot vergoeding van schade ingediend.
Immateriële schade (schokschade) en materiële schade
De benadeelde werd kort na het schietincident bij de woning van [slachtoffer 2] geconfronteerd met haar dochter, die hevig in paniek en met bebloede kleding uit de woning was gevlucht. De benadeelde heeft ook de schotverwondingen aan het lichaam van [slachtoffer 1] gezien. De benadeelde was niet zelf getuige van de schietpartij en stond naar het oordeel van de rechtbank ook niet in een zodanig nauwe relatie tot de vriendin van haar dochter, dat op basis daarvan of van andere aangevoerde omstandigheden aanspraak bestaat op vergoeding van schokschade. De vordering tot vergoeding van schokschade en de hiermee samenhangende materiële schade wordt afgewezen.
9.5.20.
Vordering [benadeelde partij 22] (benadeelde 22)
Immateriële schade (affectieschade en schokschade)
De benadeelde is de moeder van [slachtoffer 2] en de oma van [slachtoffer 1] en haar vordering tot vergoeding van affectieschade wordt toegewezen conform de tabel opgenomen in het Besluit vergoeding affectieschade.
De benadeelde is kort na de misdrijven geconfronteerd met de levenloze lichamen van haar dochter en kleindochter en hun verwondingen. Ze heeft hen geïdentificeerd en afgelegd. Uit het bij de vordering overgelegde huisartsenjournaal blijkt dat zij in de maanden daarna veel bezig was met hun gewelddadige dood en kalmerende medicatie gebruikte. Vanwege het vermoeden van een trauma is zij in maart 2024 doorverwezen voor verdere behandeling binnen de GGZ waarbij zij op een wachtlijst is geplaatst. Niet duidelijk is of inmiddels verdere diagnostiek en behandeling heeft plaatsgevonden. Niet vastgesteld kan worden dat voldaan is aan het vereiste dat sprake is van geestelijk letsel dat naar aard, duur en/of gevolgen ernstig is. Nadere bewijslevering met betrekking tot het geestelijk letsel levert een onevenredige belasting van het strafgeding op zodat de benadeelde in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
9.5.21.
Vordering [benadeelde partij 23] (benadeelde 23)
De benadeelde is de zus van [slachtoffer 2] en de tante van [slachtoffer 1] .
Materiële schade (kosten van lijkbezorging)
De vordering met betrekking tot de kosten van lijkbezorging, inclusief de nagezonden aanvullende kosten, wordt toegewezen. Deze kosten komen op grond van artikel 6:108 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde kosten houden rechtstreeks verband met de uitvaart van de slachtoffers en zijn in overeenstemming met hun omstandigheden.
De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding tot matiging van het toe te wijzen bedrag.
Immateriële schade (affectieschade en schokschade)
De benadeelde wordt in het deel van de vordering dat ziet op vergoeding van affectieschade vanwege het overlijden van haar zus niet-ontvankelijk verklaard. Onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een dusdanig nauwe en persoonlijke relatie dat zij op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid als naaste in de zin van de wet moet worden aangemerkt. Nadere bewijslevering van de aard van de relatie met haar zus levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde is geconfronteerd met de levenloze lichamen van haar zus en haar nichtje en hun verwondingen, kort nadat zij door de verdachte waren neergeschoten. Ze heeft hen samen met haar moeder geïdentificeerd en afgelegd. Uit de overgelegde medische stukken blijkt dat de benadeelde is gediagnosticeerd met PTSS en hiervoor therapie volgt. Voldoende is onderbouwd dat dit letsel het gevolg is van een schok door de confrontatie met de gevolgen van het handelen van de verdachte. Daarmee bestaat aanspraak op schokschade. Deze schade wordt, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergoedingen in min of meer vergelijkbare gevallen, door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 12.500,=. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt voor het overige afgewezen.
9.5.22.
Vordering [benadeelde partij 24] (benadeelde 24)
Immateriële schade (affectieschade)
De benadeelde is de broer van [slachtoffer 2] en de oom van [slachtoffer 1] en wordt in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard. Onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een dusdanig nauwe en persoonlijke relatie dat hij op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid als naaste in de zin van de wet moet worden aangemerkt. Nadere bewijslevering van de aard van zijn relatie met zijn zus levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
9.5.23.
Vordering [benadeelde partij 25] (benadeelde 25)
Immateriële schade (affectieschade en schokschade) en materiële schade
De benadeelde is de vader van [slachtoffer 2] en de opa van [slachtoffer 1] en zijn vordering tot vergoeding van affectieschade wordt toegewezen conform de tabel opgenomen in het Besluit vergoeding affectieschade.
De benadeelde is via verschillende media geconfronteerd met de gewelddadige gebeurtenissen aan het [adres] , waarbij zijn dochter en kleindochter om het leven zijn gekomen. Hij heeft beelden gezien van hun bebloede lichamen. De benadeelde is gediagnosticeerd met PTSS en kreeg daarvoor traumabehandeling. Rekening houdend met de omstandigheden waaronder de benadeelde met de gepleegde misdrijven is geconfronteerd, de separate toekenning van affectieschade en gelet op vergoedingen in min of meer vergelijkbare gevallen, ziet de rechtbank aanleiding om naar billijkheid de schokschade vast te stellen op een bedrag van € 10.000,=. De hiermee samenhangende vordering tot vergoeding van materiële schade zal eveneens worden toegewezen. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
9.5.24.
Vordering [benadeelde partij 26] (benadeelde 26)
Immateriële schade (affectieschade, subsidiair schokschade) en materiële schade
De benadeelde is de stiefmoeder van [slachtoffer 2] en de stiefoma van [slachtoffer 1] . Zij wordt in het deel van de vordering dat ziet op vergoeding van affectieschade vanwege het overlijden van haar stiefdochter [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard. [slachtoffer 2] was al meerderjarig toen de benadeelde een relatie kreeg met haar vader. De benadeelde heeft geen bijzondere zorg gedragen voor [slachtoffer 2] . Onvoldoende is onderbouwd dat desondanks sprake is van een dusdanig nauwe en persoonlijke relatie dat de benadeelde op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid als naaste in de zin van de wet moet worden aangemerkt. Nadere bewijslevering van de aard van haar relatie met [slachtoffer 2] levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De subsidiaire vordering tot vergoeding van schokschade en de hiermee samenhangende materiële schade wordt ook niet-ontvankelijk verklaard en kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Uit de door de benadeelde overgelegde gegevens kan niet worden opgemaakt dat sprake is van ernstig geestelijk letsel. Uit de gegevens blijkt dat er klachten zijn vanwege het overlijden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , maar niet blijkt dat deze klachten het gevolg zijn van een confrontatie met de strafbare feiten of de gevolgen daarvan. Dit is ook niet op andere wijze onderbouwd. Nadere bewijslevering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
9.5.25.
Vordering [benadeelde partij 27] (benadeelde 27)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde is de huidige partner van de vader van [slachtoffer 1] . De benadeelde wordt in de vordering tot vergoeding van schokschade en de daaruit voortvloeiende inkomensschade niet-ontvankelijk verklaard. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde psychische klachten heeft, maar dit is onvoldoende om vast te stellen dat er sprake is van ernstig geestelijk letsel dat het gevolg is van een schok door de confrontatie met het strafbare feit of de gevolgen daarvan. Nadere bewijslevering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade
De vordering tot vergoeding van verhuiskosten en reiskosten wordt afgewezen omdat er wettelijk geen grond is waarop deze kosten vergoed kunnen worden. De verdachte heeft niet onrechtmatig gehandeld tegenover de benadeelde.
De toekomstige schade is niet onderbouwd en wordt daarom afgewezen.
9.5.26.
Vordering [benadeelde partij 28] (benadeelde 28)
De moeder van de minderjarige [benadeelde partij 28] heeft zich namens haar dochter in het strafproces gevoegd.
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde is geconfronteerd met [slachtoffer 1] terwijl zij in de kist lag. Haar overlijden en de gevolgen daarvan hebben veel indruk op haar gemaakt en zij volgt daarvoor traumatherapie. De rechtbank is van oordeel dat de band met [slachtoffer 1] en de wijze van confrontatie met haar overlijden geen ruimte bieden voor de toekenning van schokschade. De vordering zal daarom worden afgewezen.
9.5.27.
Vordering [benadeelde partij 29] (benadeelde 29)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde is de zus van de vader van [slachtoffer 1] . De benadeelde is kort na de bewezen feiten in het ziekenhuis geconfronteerd met de verwondingen van haar nichtje [slachtoffer 1] , die op dat moment vocht voor haar leven, en later in het mortuarium met het lichaam van [slachtoffer 2] . Uit de door de benadeelde overgelegde (medische) gegevens blijkt onvoldoende dat sprake is van ernstig geestelijk letsel en dat de benadeelde daarvoor is behandeld. Nadere bewijslevering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde zal in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.28.
Vordering [benadeelde partij 30] (benadeelde 30)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde was een buurvrouw en een vriendin van [slachtoffer 2] . Zij werd kort na de bewezenverklaarde feiten geconfronteerd met het bebloede lichaam van [slachtoffer 1] . Uit de overgelegde medische gegevens kan niet worden opgemaakt dat sprake is van ernstig geestelijk letsel en dat zij daarvoor is behandeld. Dit is ook niet op andere wijze onderbouwd. Nadere bewijslevering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde zal in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De toekomstige schade is niet onderbouwd en wordt daarom afgewezen.
9.5.29.
Vordering [benadeelde partij 31] (benadeelde 31)
De benadeelde is minderjarig en heeft een advocaat gemachtigd om namens hem een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Omdat de benadeelde minderjarig is had de vordering voor hem moeten worden ingediend door zijn wettelijk vertegenwoordiger. Omdat dit niet is gebeurd wordt hij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Uit de stukken blijkt dat de benadeelde schade heeft geleden en dat de verdachte daarvoor aansprakelijk is. De benadeelde is een buurjongen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en is kort na de bewezenverklaarde feiten geconfronteerd met het bebloede lichaam van [slachtoffer 1] met wie hij bevriend was. De gebeurtenissen hebben tot ernstige klachten geleid, waarbij de diagnose PTSS is gesteld. De benadeelde heeft daarvoor gedurende langere tijd traumabehandeling gehad. Er is dan ook sprake van ernstig geestelijk letsel. Gelet op vergoedingen in min of meer vergelijkbare gevallen, stelt de rechtbank de schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,=. De rechtbank zal aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen ter zake van de schade die de benadeelde heeft geleden.
9.5.30.
Vordering [benadeelde partij 32] (benadeelde 32)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde is een nicht van [slachtoffer 2] . Zij woonde om de hoek bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en had goed en dagelijks contact met hen. De benadeelde kwam direct na de schietpartij ter plaatse en heeft [slachtoffer 1] bewegingloos en onder het bloed op straat zien liggen. In het mortuarium is de benadeelde geconfronteerd met het letsel van haar nicht. Als gevolg van de confrontatie met de gevolgen van de schietpartij zijn de overbelastings- en traumaklachten waar de benadeelde al mee kampte, verergerd. De benadeelde heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij kampt met complexe PTSS en dat zij vanwege de verergerde klachten is doorverwezen voor specialistische behandeling. Daarmee is voldoende onderbouwd dat sprake is van ernstig geestelijk letsel dat het gevolg is van de confrontatie met de gevolgen van de schietpartij. Dat de benadeelde daarvóór al psychische klachten had, maakt niet dat de schade niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De omvang van de schade wordt naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 7.500,=. Het resterende deel van de vordering wordt afgewezen.
9.5.31.
Vordering [benadeelde partij 33] (benadeelde 33)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde is een buurman van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en ging vriendschappelijk met hen om. Hij kwam kort na de schietpartij ter plaatse en heeft [slachtoffer 1] gewond en onder het bloed in de woning zien liggen. Samen met anderen heeft hij [slachtoffer 1] uit de woning getild en op de stoep voor de woning neergelegd. De benadeelde vordert vergoeding van schokschade. Hij heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij geruime tijd na de schietpartij, op 25 juli 2024, met depressieve en PTSS-klachten door de huisarts is verwezen naar een psycholoog. Uit de medische informatie blijkt weliswaar dat klachten zijn ontstaan na de schietpartij, maar ook dat de benadeelde nadien andere traumatische gebeurtenissen heeft meegemaakt (relatiebreuk en een bijna-auto-ongeluk) waardoor psychische klachten zijn ontstaan dan wel zijn verergerd. Onvoldoende is onderbouwd dat bij de benadeelde sprake is van ernstig geestelijk letsel dat het gevolg is van de confrontatie met de gevolgen van de schietpartij. Nadere bewijslevering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De toekomstige schade is niet onderbouwd en wordt afgewezen.
9.5.32.
Vordering [benadeelde partij 34] (benadeelde 34)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde is een buurman van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Hij kwam kort na de schietpartij ter plaatse en heeft samen met anderen hulp verleend aan [slachtoffer 1] , onder meer door zijn trui onder haar hoofd te leggen. Hij heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij succesvol een kortdurende traumaverwerkingstherapie heeft gevolgd. Hiermee is onvoldoende onderbouwd dat bij de benadeelde sprake is van ernstig geestelijk letsel. De vordering zal worden afgewezen.
9.5.33.
Vordering [benadeelde partij 35] (benadeelde 35)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde is een buurman van de verdachte en had nauw contact met [slachtoffer 2] . Op de dag van de schietpartij is hij vanuit zijn woning naar buiten gegaan vanwege rook en knallen die hij hoorde bij de woning van de verdachte. Hij zag [slachtoffer 1] bewegingloos en gewond in de deuropening van haar woning liggen. Hij heeft geholpen om haar uit de woning te halen. De benadeelde vordert vergoeding van schokschade. Hij heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zich tot een psycholoog heeft gewend omdat sinds de schietpartij negatieve gevoelens bij de benadeelde de overhand hebben. Bij de benadeelde is door de psycholoog een eenmalige lichte depressieve stoornis geconstateerd. Deze stoornis kwalificeert niet als ernstig geestelijk letsel zodat de vordering zal worden afgewezen. Dit geldt ook voor de samenhangende vordering tot het vergoeden van de kosten van eigen risico en zorg.
9.5.34.
Vordering [benadeelde partij 36] (benadeelde 36)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde liep langs de woningen van de verdachte en [slachtoffer 2] , toen hij een knal of explosie hoorde, gevolgd door rook die hij uit een van de woningen zag komen. Hij zag een ernstig gewond meisje in de hal van een van de woningen liggen. Samen met anderen heeft hij haar uit de woning de woning gehaald. De benadeelde vordert vergoeding van schokschade. De benadeelde kende het slachtoffer niet. De benadeelde heeft de schietpartij niet gezien, maar is wel direct daarna geconfronteerd met de gevolgen daarvan. Deze confrontatie is bij het ontbreken van een nauwe relatie, onvoldoende om in aanmerking komt voor vergoeding van schokschade. De vordering wordt afgewezen.
De toekomstige schade is niet onderbouwd en wordt afgewezen.
9.5.35.
Vordering [benadeelde partij 37] (benadeelde 37)
Immateriële schade (smartengeld) en materiële schade (vergoeding brandschade)
De benadeelde was een bovenbuurvrouw van de verdachte. Haar woning was drie maanden onbewoonbaar door de brand in de woning van de verdachte. Zij vordert vergoeding van materiële schade, in de vorm van kosten voor inboedel en herinrichting, kleding, huur van de maand januari 2024, reiskosten en schoonmaakkosten. Daarnaast vordert de benadeelde vergoeding van immateriële schade.
Onvoldoende is onderbouwd dat zij ook in januari 2024 niet in de woning heeft kunnen verblijven en de huur die maand zonder nut zou hebben betaald. Ten aanzien van de gevorderde reiskosten geldt dat onvoldoende is gebleken dat deze kosten het rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde zal in deze onderdelen van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze onderdelen van de vordering kan zij slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gesteld en onvoldoende weersproken is dat de benadeelde schade heeft geleden in de vorm van kosten voor de aanschaf van inboedel en herinrichting van haar woning, en kleding die door rook dan wel roetschade onbruikbaar is geworden. De stukken die de benadeelde heeft overgelegd ter onderbouwing van dit deel van haar vordering zijn echter onvoldoende om de hoogte daarvan te kunnen vaststellen. Het bedrag aan inrichtings- en stofferingskosten zal naar billijkheid worden vastgesteld op het bedrag dat de gemeente Rotterdam kort na de brandstichting als lening aan de benadeelde heeft verstrekt, te weten € 2.606,=. De benadeelde heeft roetvlekken in haar woning moeten verwijderen en heeft kosten gemaakt om een gespecialiseerd bureau de brandschade in kaart te laten brengen. Deze kosten kunnen tot een bedrag van € 353,48 worden toegewezen. De schade aan kleding wordt naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 1.000,=.
Uit de medische stukken die Evertsz ter onderbouwing van haar immateriële schade heeft overgelegd kan een verband tussen het bij de benadeelde geconstateerde geestelijk letsel en het bewezenverklaarde feit onvoldoende worden afgeleid. De stukken zijn deels ongedateerd en er wordt gesproken over traumatische ervaringen en ‘meerdere heftige events’. Echter, de woning van de benadeelde is door de brandstichting enige tijd onbewoonbaar geworden en de benadeelde heeft toegelicht dat zij zich sinds de brandstichting onveilig, erg emotioneel, somber en verdrietig voelt en dat het verlies van haar persoonlijke spullen haar erg heeft geraakt. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, is een vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 2.000,= billijk. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
De toekomstige schade is niet onderbouwd en wordt afgewezen.
9.5.36.
Vordering [benadeelde partij 38] (benadeelde 38)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde werkte op de dag van de schietpartij samen met collega’s op het [adres] aan de waterleiding. Hij zag dat er brand was in een woning en heeft samen met zijn collega’s een meisje dat op de grond lag en onder het bloed zat, uit de woning getild en op straat gelegd. Vervolgens is hij bij het meisje gebleven tot de politie en de ambulance arriveerden. De benadeelde vordert vergoeding van schokschade. De benadeelde kende het meisje niet. Hij heeft ook de schietpartij niet gezien, maar is wel kort daarna geconfronteerd met de gevolgen daarvan. Deze wijze van confrontatie is bij het ontbreken van een nauwe relatie, onvoldoende om te komen tot het oordeel dat de benadeelde in aanmerking komt voor vergoeding van schokschade. De vordering wordt afgewezen.
9.5.37.
Vordering [benadeelde partij 39] (benadeelde 39)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde werkte op de dag van de schietpartij samen met collega’s op het [adres] aan de waterleiding. Hij zag dat er brand was in een woning en heeft samen met zijn collega’s een meisje dat op de grond lag en onder het bloed zat, uit de woning getild en op straat gelegd. De benadeelde is bij dat meisje gebleven tot de politie en ambulance arriveerden. Hij vordert vergoeding van schokschade. De benadeelde kende het meisje niet. Ook heeft hij de schietpartij niet gezien, maar is wel kort daarna geconfronteerd met de gevolgen daarvan. Deze wijze van confrontatie is bij het ontbreken van een nauwe relatie, onvoldoende om te komen tot het oordeel dat de benadeelde in aanmerking komt voor vergoeding van schokschade. De vordering wordt afgewezen.
9.5.38.
Vordering [benadeelde partij 40] (benadeelde 40)
Immateriële schade (schokschade)
De benadeelde is een buurvrouw van [slachtoffer 2] . Zij had naar eigen zeggen goed, maar oppervlakkig contact met haar. Op de dag van de schietpartij heeft zij gezien dat [slachtoffer 1] uit de woning werd gedragen en op de stoep voor de woning van de benadeelde werd neergelegd. De benadeelde vordert vergoeding van schokschade. Niet is gebleken dat tussen de benadeelde en het slachtoffer een nauwe relatie heeft bestaan. De benadeelde heeft de schietpartij niet gezien, maar is daarna vanaf een afstand geconfronteerd met de gevolgen daarvan. Deze wijze van confrontatie is bij het ontbreken van een nauwe relatie, onvoldoende voor vergoeding van schokschade. De vordering wordt afgewezen.
9.6.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelden partijen de schadevergoedingen betalen zoals weergegeven in de hieronder opgenomen tabel in de kolom Hoofdsom. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over de toegewezen bedragen vanaf 28 september 2023. Ook wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. De gijzeling wordt per opgelegde schadevergoedingsmaatregel bepaald op één dag.
Benadeelde partij
Hoofdsom
Immateriële schade
Materiële schade
Schadevergoedings-
maatregel
1 [benadeelde partij 1]
€ 17.500,00
€ 17.500,00
€ 17.500,00
2 [benadeelde partij 2]
€ 17.500,00
€ 17.500,00
€ 17.500,00
3 [benadeelde partij 3]
€ 20.000,00
€ 20.000,00
€ 20.000,00
4 [benadeelde partij 4]
€ 743.671,53
€ 743.671,53
€ 743.671,53
5 [benadeelde partij 5]
€ 7.500,00
€ 7.500,00
€ 7.500,00
6 [benadeelde partij 6]
€ 3.000,00
€ 3.000,00
€ 3.000,00
7 [benadeelde partij 7]
€ 3.000,00
€ 3.000,00
€ 3.000,00
8 [benadeelde partij 8]
€ 3.000,00
€ 3.000,00
€ 3.000,00
9 [benadeelde partij 9]
€ 7.500,00
€ 7.500,00
€ 7.500,00
11 [benadeelde partij 11]
€ 7.500,00
€ 7.500,00
€ 7.500,00
14 [benadeelde partij 14]
€ 100.000,00
€ 100.000,00
€ 100.000,00
16 [benadeelde partij 16]
€ 21.456,50
€ 20.000,00
€ 11.456,50
€ 21.456,50
17 [benadeelde partij 17]
€ 39.992,00
€ 20.000,00
€ 19.992,00
€ 39.992,00
18 [benadeelde partij 18]
€ 74.442,00
€ 20.000,00
€ 54.442,00
€ 74.442,00
19 [benadeelde partij 19]
€ 20.000,00
€ 20.000,00
€ 20.000,00
20 [benadeelde partij 20]
€ 15.038,94
€ 15.000,00
€ 38,94
€ 15.038,94
22 [benadeelde partij 22]
€ 17.500,00
€ 17.500,00
€ 17.500,00
23 [benadeelde partij 23]
€ 27.987,77
€ 12.500,00
€ 15.487,77
€ 27.987,77
25 [benadeelde partij 25]
€ 28.023,01
€ 27.500,00
€ 523,01
€ 28.023,01
31 [benadeelde partij 31]
niet-ontvankelijk
€ 5.000,00
€ 5.000,00
32 [benadeelde partij 32]
€ 7.500,00
€ 7.500,00
€ 7.500,00
37 [benadeelde partij 37]
€ 5.959,48
€ 2.000,00
€ 3.959,48
€ 5.959,48

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 55, 57, 157, 285, 289 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
levenslange gevangenisstraf;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 2, 3, 4 en 5: laptop, papieren tasje, smartphone (Ulefone), EMC toegangspas, kettingzaag, veiligheidsvest, helm en een geluidsdemper gehoorbescherming;
- verklaart onttrokken aan het verkeer: vuurwapen Nagant, vuurwapen Glock 17 met richtmiddel, vuurwapen Glock 19 met richtmiddel en munitie;
- gelast de teruggave aan verdachte van: de kleding van de verdachte zoals beschreven in hoofdstuk 8;
Benadeelde partijen 10, 12, 15, 24, 26, 29, 30 en 33
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen; bepaalt dat de vorderingen kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Benadeelde partij 31
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen het bedrag zoals genoemd in de kolom ‘schadevergoedingsmaatregel’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel;
bepaalt dat indien volledig verhaal van het bedrag zoals genoemd in de kolom ‘schadevergoedingsmaatregel’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; de toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Benadeelde partijen 13, 21, 28, 34, 35, 36, 38, 39 en 40
wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Benadeelde partijen 1, 2, 3, 4, 5, 19, 27, 30, 33 en 37
wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen voor zover deze zien op toekomstige schade;
Benadeelde partijen 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 11, 25 en 32
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting de in de kolom ‘hoofdsom’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel vermelde bedragen te betalen aan de aan die bedragen gekoppelde benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vorderingen voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte bij elke toegewezen vordering de maatregel van schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen te betalen de bedragen zoals genoemd in de kolom ‘schadevergoedingsmaatregel’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, per schadevergoedingsmaatregel gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; de toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Benadeelde partijen 14, 16, 17, 18, 19 en 22
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting de in de kolom ‘hoofdsom’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel vermelde bedragen te betalen aan de aan die bedragen gekoppelde benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in hun vorderingen; bepaalt dat dit deel van de vorderingen slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte bij elke toegewezen vordering de maatregel van schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen te betalen de bedragen zoals genoemd in de kolom ‘schadevergoedingsmaatregel’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, per schadevergoedingsmaatregel gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; de toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Benadeelde partij 6
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting het in de kolom ‘hoofdsom’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel vermelde bedrag te betalen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de gevorderde immateriële schade voor het overige;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op materiële schade;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen het bedrag zoals genoemd in de kolom ‘schadevergoedingsmaatregel’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; de toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Benadeelde partij 20
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting het in de kolom ‘hoofdsom’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel vermelde bedrag te betalen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op materiele schade in de vorm van studievertraging; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af de vordering voor het overige;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen het bedrag zoals genoemd in de kolom ‘schadevergoedingsmaatregel’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; de toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Benadeelde partij 23
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting het in de kolom ‘hoofdsom’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel vermelde bedrag te betalen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade in de vorm van affectieschade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af de vordering voor het overige;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen het bedrag zoals genoemd in de kolom ‘schadevergoedingsmaatregel’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; de toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Benadeelde partij 27
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade en materiële schade in de vorm van inkomensschade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af de vordering voor het overige;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Benadeelde partij 37
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting het in de kolom ‘hoofdsom’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel vermelde bedrag te betalen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op materiële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af de vordering voor het overige;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen het bedrag zoals genoemd in de kolom ‘schadevergoedingsmaatregel’ van de in paragraaf 9.6 opgenomen tabel, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; de toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. W.J. de Veld en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 21 februari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 28 september 2023 te Rotterdam [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2009) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen (voorzien van een groene laser, in elk geval een richtmiddel) (meermalen) op het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] te schieten, als gevolg waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2
hij op of omstreeks 28 september 2023 te Rotterdam [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen (voorzien van een groene laser, in elk geval een richtmiddel) (meermalen) op het lichaam en/of het hoofd, van die [slachtoffer 2] te schieten, als gevolg waarvan die [slachtoffer 2] is overleden;
3
hij op of omstreeks 28 september 2023 te Rotterdam [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen (voorzien van een groene laser, in elk geval een richtmiddel) (meermalen) op het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer 3] te schieten, als gevolg waarvan die [slachtoffer 3] is overleden;
4
hij op of omstreeks 28 september 2023 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan het [adres] door in die woning open vuur in aanraking te brengen met benzine, in elk geval een brandbare vloeistof, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning aan het [adres] en/of de aangrenzende en/of de nabij die woning gelegen woning(en) en/of gebouw(en) en/of de in die woningen aanwezige goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten personen die zich in en/of in de omgeving van de woning aan het [adres] en/of de aangrenzende en/of de nabij die woning gelegen woning(en) en/of gebouw(en) bevonden, te duchten was
5
hij op of omstreeks 28 september 2023 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in het onderwijscentrum van het Erasmus Medisch Centrum, waar zich op dat moment een groot aantal, althans meerdere, personen bevond(en) door molotovcocktails, te weten flessen gevuld met een brandbare vloeistof, met daaraan bevestigd een lont en/of een sterretje, althans een stuk vuurwerk en/of brandbaar stuk stof, aan te steken en deze molotovcocktails vervolgens in het gebouw kapot te gooien, en/of door flessen gevuld met een brandbare stof in het reeds ontstane vuur (kapot) te gooien terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten (andere delen van) het gebouw van het Erasmus Medisch Centrum en/of het onderwijscentrum en/of de in voornoemde gebouwen aanwezige goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten personen die zich in en/of in de nabije omgeving van het onderwijscentrum en/of (andere delen van) het EMC bevonden te duchten was
6
hij op of omstreeks 28 september 2023 te Rotterdam (een) wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een revolver, van het merk Nagant, type 1895, kaliber 7.62 zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en/of
- een pistool, van het merk Glock, type 17 gen 5, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of
- een pistool, van het merk Glock, type 19 gen 5, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 7 kogelpatronen van het kaliber 7.62 welke geschikt zijn om met voornoemde revolver te worden verschoten en/of
- 40 kogelpatronen van het kaliber 9 mm welke geschikt zijn om met de voornoemde Glock 17 en/of Glock 19 te worden verschoten voorhanden heeft gehad;
7
hij op of omstreeks 28 september 2023 te Rotterdam met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een toegangspas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 4] en/of een derde toebehoorde(n), door
- een vuurwapen aan die [slachtoffer 4] te tonen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 4] de woorden toe te voegen "je pas of wil je dood', althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
8
hij op of omstreeks 28 september 2023 te Rotterdam, [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of een of meer andere en/of nog onbekende perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een vuurwapen getoond aan en/of gericht op het lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of die andere en/of (nog onbekende) perso(o)n(en) en/of
- met zijn vuurwapen een of meerdere ke(e)r(en) in de lucht geschoten.

Voetnoten

1.HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496.
2.Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen),
4.Artikel 37b lid 2 Sr.
5.Artikel 2 lid 5 Verlofregeling tbs luidt: Indien de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde voor de datum voorwaardelijke invrijheidstelling in een FPC is geplaatst, wordt een machtiging niet verleend voor genoemde datum.
6.EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk), EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10 (Murray/the Netherlands) en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325.
7.HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185. Zie ook: W.F. van Hattum, Terugkeer van levenslang gestraften in de vrije samenleving. In:
8.De regering heeft aangekondigd te werken aan een wettelijke regeling, waarin de strafrechter bij deze beoordeling mogelijk in de toekomst een meer centrale rol krijgt (brief van 8 juni 2022, Kamerstukken II 2021/22, 29 279 nr. 718 en commissiedebat van 1 oktober 2024, Kamerstukken II 2023/24, 29 279 nr. 875).
9.Zie ook: Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, 4 november 2024, 24/40133/TF.
10.E.E. Nauta,