Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 29 november 2024, met bijlagen;
- het antwoord, met bijlagen;
- de mail met het aanvullende antwoord van [gedaagde] , met bijlagen;
- de brief van Maasdelta, met bijlagen.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Maasdelta Groep en een gedaagde, die zelf procedeert. De zaak betreft de voortzetting van een huurovereenkomst voor een woning die voorheen op naam stond van de overleden partner van de gedaagde. De gedaagde, die samen met zijn vier minderjarige kinderen in de woning verblijft, heeft verzocht om de huur voort te zetten na het overlijden van zijn partner. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde recht heeft op voortzetting van de huur op basis van artikel 7:268 lid 2 BW, omdat hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding had met de overleden huurder. De rechter heeft de belangen van de minderjarige kinderen zwaar laten meewegen, in overeenstemming met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De vordering van Maasdelta om de gedaagde te veroordelen tot ontruiming van de woning is afgewezen, terwijl de gedaagde wel is veroordeeld tot betaling van huur voor de woning. De rechter heeft ook de proceskosten verdeeld, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde de huur voor de woning aan [adres 2] moet betalen vanaf 1 november 2024.