ECLI:NL:RBROT:2025:14563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
ROT 23/665
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullende schadevergoeding HSL-Zuid en geluidoverlast in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning in Pijnacker, beroep ingesteld tegen een besluit van het Algemeen Bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4, dat een verzoek om aanvullende schadevergoeding wegens geluidoverlast heeft afgewezen. Eiser had eerder een verzoek ingediend voor schadevergoeding in verband met de aanleg van de HSL-Zuid, waar hij een schadevergoeding voor waardevermindering had ontvangen. Na een hoorzitting en advies van de adviescommissie, heeft verweerder het verzoek om aanvullende schadevergoeding toegewezen, maar eiser was het niet eens met de hoogte van de schadevergoeding en de peildatum die was gehanteerd. De rechtbank heeft de zaak op 14 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn echtgenote aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en verschillende deskundigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de peildatum voor de schadevergoeding niet de datum van het Tracébesluit was, maar de datum van de eindsituatie, namelijk 1 januari 2015. Eiser stelde dat de geluidoverlast hoger was dan door verweerder was vastgesteld en dat de WOZ-waarde niet representatief was voor de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder ten onrechte de WOZ-waarde als basis voor de schadevergoeding heeft genomen en dat er een nieuw besluit moet worden genomen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/665

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 december 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit Pijnacker, eiser

en
het Algemeen Bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4, verweerder, (gemachtigde: mr. H.X. Botter).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 2 januari 2014 een verzoek om aanvullende schadevergoeding ingediend bij verweerder. Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 31 maart 2022 (het primaire besluit) toegewezen. Met het bestreden besluit van 19 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft aanvullende gronden ingediend.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Verweerder heeft aanvullende stukken ingediend.
1.4.
Eiser heeft een reactie op de aanvullende stukken ingediend.
1.5.
Verweerder heeft een reactie ingediend.
1.6.
Eiser heeft een reactie ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn echtgenote, en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door [naam 1] (secretaris van het Schadevergoedingschap), [naam 2] (adviseur geluid bij [naam 5] adviseurs & ingenieurs), [naam 3] (senior adviseur geluid bij [naam 5] adviseurs & ingenieurs) en
[naam 4] (plaatsvervangend secretaris van het Schadevergoedingschap).

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser was ten tijde van de aanleg en ingebruikname van de HSL-Zuid, A16 en A4 (HSL-Zuid) eigenaar van een woning aan de [adres]. Eiser heeft de woning voor € 237.500,- verkocht in oktober 2012.
3. Op 25 april 2006 heeft eiser een verzoek om schadevergoeding ingediend vanwege de aanleg van de HSL-Zuid op grond van het Tracébesluit HSL-Zuid/A16/A4 (het Tracébesluit) van 15 april 1998, dat onherroepelijk is geworden op 6 september 1999. Bij besluit van 21 september 2007 is aan eiser een schadevergoeding wegens waardevermindering van zijn woning toegekend van € 5.500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2006. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
4. Bij brief van 2 januari 2014 heeft eiser verweerder verzocht om aanvullende schadevergoeding vanwege de aanleg van de HSL-Zuid.
5. Naar aanleiding van dit verzoek heeft op 16 september 2020 een hoorzitting bij de adviescommissie Schadevergoedingschap HSL-Zuid/A16/A4 (adviescommissie) plaatsgevonden. Op 20 december 2021 heeft de adviescommissie een definitief algemeen advies uitgebracht. Op 23 december 2021 heeft de adviescommissie een individueel advies voor eiser uitgebracht. De adviescommissie acht het aannemelijk dat sprake is van een hogere (extra) geluidbelasting dan waarmee op grond van het Tracébesluit rekening moest worden gehouden en dat deze (extra) geluidbelasting is verdisconteerd in de (ver)koopprijs van de woning bij de verkoop in oktober 2012. Volgens de adviescommissie is er voor eiser specifiek sprake geweest van verkoopschade. De geschatte waardevermindering van de woning per 1 januari 2015 (de gehanteerde peildatum) is 3 milieukwaliteitsmaat (MKM), uitgaande van een extra geluidbelasting ten opzichte van de geluidbelasting volgens het Tracébesluit. Voorts concludeert de adviescommissie dat eiser gedurende de periode van 1 juli 2011 tot 2 oktober 2012 te maken heeft gehad met een extra geluidbelasting van 3 MKM. De adviescommissie adviseert verweerder om aan eiser een aanvullende schadevergoeding toe te kennen.
6. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om aanvullende schadevergoeding van eiser toegekend en het advies van de adviescommissie gevolgd. Verweerder heeft beslist dat:
 een schadevergoeding wordt toegekend ter zake van de verkoopschade van de woning van eiser van € 6.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2014 tot aan de dag van betaling;
 een schadevergoeding wordt toegekend ter zake van de tijdelijke derving van het woongenot in de periode van 1 juli 2011 – 2 oktober 2012 een bedrag van € 450,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2014 tot aan de dag van betaling;
 een tegemoetkoming wordt toegekend in de door eiser redelijkerwijs gemaakte kosten van deskundigenbijstand van € 605,- (inclusief BTW).
7. Omdat eiser het niet eens is met het primaire besluit heeft hij bij verweerder bezwaar gemaakt. Op 14 oktober 2022 heeft de bezwarencommissie HSL-Zuid, A16 en A4 (bezwarencommissie) een hoorzitting gehouden. Op 29 november 2022 heeft de bezwarencommissie een advies uitgebracht.
De bezwarencommissie heeft allereerst vastgesteld dat de bij besluit van 21 september 2007 toegekende schadevergoeding onder meer is gebaseerd op een toename van de geluidbelasting van 44 MKM naar 50 MKM. Nadien is gebleken dat er sprake was van een hogere geluidbelasting, namelijk 53 MKM. Er was dus sprake van een hogere geluidbelasting van 3 MKM. Aan eiser is bij het primaire besluit een tegemoetkoming in de schade toegekend in de vorm van verkoopschade en een vergoeding voor de tijdelijke hinder tot aan het moment van levering. De bezwarencommissie is van mening dat hiermee tegemoet is gekomen aan de verkoopschade die eiser heeft geleden.
De bezwarencommissie heeft in navolging van de adviescommissie gesteld dat de peildatum in dit geval niet de datum is waarop het Tracébesluit onherroepelijk is geworden (6 september 1999), maar de datum van de eindsituatie, namelijk 1 januari 2015. Verder is de bezwarencommissie van mening dat de adviescommissie heeft mogen uitgaan van de WOZ-waarde op de peildatum. De bezwarencommissie heeft hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4193 verwezen, waarin de Afdeling in het kader van de aanleg van de Polderbaan bij de luchthaven Schiphol heeft geoordeeld dat voor de bepaling van de waarde van een woning in het economische verkeer mag worden gekozen voor een categoriale benadering door de schadevergoeding te relateren aan de WOZ-waarde.
De bezwarencommissie heeft geadviseerd het bezwaarschrift ontvankelijk maar ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten.
7.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar overeenkomstig het advies van de bezwarencommissie ongegrond verklaard.
Toetsingskader
8. Op 1 januari 2024 is de Tracéwet ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. De Tracéwet is in deze zaak desondanks van toepassing, omdat het Tracébesluit vastgesteld is vóór die datum. Dit volgt uit artikel IV, eerste en tweede lid, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten en artikel 4.17, eerste lid, onder d, van de Invoeringswet Omgevingsrecht.
9. Het wettelijk kader is vermeld in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Rechtsongelijkheid
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn specifieke situatie. Anders dan de andere bewoners had eiser concrete verhuisplannen. Als de overheid de burgers correct had geïnformeerd over de te verwachten geluidoverlast had eiser besloten om zijn woning al voor de start van de dienstregeling te verkopen.
10.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat aan het primaire besluit een algemeen advies en een individueel advies van de adviescommissie ten grondslag is gelegd. In het algemene advies zijn de algemene uitgangspunten en overwegingen van de adviezen van de adviescommissie opgenomen. In het individuele advies is de adviescommissie ingegaan op de specifieke situatie van eiser. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van rechtsongelijkheid en uit het individuele advies van de adviescommissie volgt voldoende dat er rekening is gehouden met de specifieke situatie van eiser.
Geluidoverlast
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een overschrijding van meer dan 3 MKM, waar verweerder van uit is gegaan. De toename van de geluidoverlast is, anders dan verweerder stelt, niet gering. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de piekgeluidbelasting vanwege de treinen op het traject terwijl dat type geluid juist bepalend is voor hoe een potentiële koper de geluidoverlast ervaart.
11.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 8 augustus 2023 en ter zitting toegelicht dat de door de adviescommissie ingeschakelde deskundige [naam 5] de geluidbelasting in de eindsituatie heeft berekend. Voor zover eiser stelt dat de overschrijding hoger is dan 3 MKM, waar verweerder op basis van het onderzoek van [naam 5] van is uitgegaan, deelt de rechtbank dat standpunt niet. De enkele stelling is daarvoor onvoldoende en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek van [naam 5] zodanige gebreken bevat dat verweerder hier niet van heeft mogen uitgaan.
11.2.
Ter zitting heeft verweerder verwezen naar pagina 6 van het algemeen advies. Daaruit volgt dat als uitgangspunten voor de beoordeling van de geluidhinder een vergelijking is gemaakt van de (gecumuleerde) te verwachten geluidbelasting van een woning met en zonder aanleg van de HSL-Zuid, de gecumuleerde geluidbelasting te weten het totaal van berekende geluidbelasting van spoor- en wegverkeer nabij een woning (uitgedrukt in MKM) en de maximale planologische invulling. Een toename van 1 MKM vanaf 50 MKM is niet hoorbaar en in dat geval is er geen sprake van een verslechtering van de geluidsituatie. Bij een toename van 2-3 MKM vanaf 50 MKM is er sprake van enige verslechtering en een geringe toename. Verder is nog toegelicht dat geluidemissies van bepaalde passages hoorbaar zijn. Een verdubbeling van het aantal treinen betekent niet dat er ook sprake is van een verdubbeling van het geluid. Gelet op deze toelichting kan de rechtbank het standpunt van verweerder volgen dat de toename van de geluidoverlast in zoverre als gering is aangemerkt.
11.3.
Ten aanzien van de vraag of voldoende rekening is gehouden met de piekgeluiden vanwege de treinen op het traject heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3160). De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat de MKM een gemiddelde waarde betreft waarbij, onder meer, rekening wordt gehouden met een hoog piekgeluidniveau van een hogesnelheidstrein. In zoverre is het standpunt van eiser dat de piekbelasting van de treinen niet is verdisconteerd in de MKM dan ook niet juist.
Peildatum
12. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een peildatum van 1 januari 2015. Naar zijn mening dient het moment van verkoop van zijn woning als uitgangspunt te worden genomen, zijnde oktober 2012.
12.1.
In het algemeen advies staat op pagina 19, paragraaf 5.3., het volgende: “(…)
In geval van schade als gevolg van een Tracébesluit geldt in beginsel als peildatum voor de beoordeling van (de omvang van) de schade de datum van de inwerkingtreding van het Tracébesluit. In dit geval valt deze datum samen met de datum van onherroepelijk worden van het Tracébesluit: 6 september 1999. Bij de onderhavige verzoeken gaat het om schade als gevolg van een hogere geluidbelasting in de eindsituatie in 2015 dan waarmee op grond van het TB reeds rekening moest worden gehouden. Het ligt daarmee in de rede om voor de beoordeling van de eventuele ('extra') schade uit te gaan van het jaar waarop de eindsituatie volgens het TB zou zijn bereikt te weten 2015, en daarmee van een peildatum 1 januari 2015. Naar aanleiding van klachten van omwonenden in 2011 is reeds in 2012 vastgesteld dat bij verschillende woningen langs het tracé de grenswaarden uit het TB substantieel werden overschreden. In de loop van 2013/2014 is door TNO/[naam 5] vastgesteld dat bij 633 woningen langs het tracé inmiddels sprake was van een dergelijke overschrijding, en daarmee in elk geval ook van een hogere geluidbelasting dan waarmee op grond van het TB al rekening moest worden gehouden. Gelet op deze gegevens acht de adviescommissie het redelijk om bij de beoordeling van de verzoeken om schadevergoeding er vanuit te gaan dat deze 'extra' geluidbelasting zich feitelijk al heeft gemanifesteerd sinds 1 juli 2011.(…)”
12.2.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de einddatum van 1 januari 2015 niet expliciet in het Tracébesluit is opgenomen. Verweerder heeft toegelicht dat hij op het moment dat de hogesnelheidslijn in gebruik werd genomen, klachten van omwonenden ontving. Naar aanleiding daarvan hebben er vervolgens verschillende onderzoeken plaatsgevonden. Uit die onderzoeken bleek dat er sprake was van een overschrijding van de bij het Tracébesluit vastgestelde grenswaarde. Als peildatum is daarom voor de evaluatiedatum van 1 januari 2015 gekozen.
12.3.
De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat als peildatum moet worden uitgegaan van de datum van de verkoop van zijn woning niet. Bij de beoordeling van schade wordt, zoals de adviescommissie heeft gesteld, in beginsel uitgegaan van de datum van de inwerkingtreding van het Tracébesluit, namelijk 6 september 1999. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat het in dit geval niet in de rede ligt om uit te gaan van die datum. De rechtbank stelt vast dat de einddatum van 1 januari 2015 niet in het Tracébesluit is opgenomen en uit het Tracébesluit kan evenmin worden afgeleid dat deze datum is bedoeld als datum waarop de eindsituatie zou zijn bereikt. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder de einddatum van 1 januari 2015 desalniettemin wel als peildatum heeft mogen kiezen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat het gebruik van de peildatum van
1 januari 2015 in plaats van 6 september 1999, te weten de datum waarop het Tracébesluit onherroepelijk is geworden, niet in het nadeel van eiser is nu voor de aanvullende vergoeding de waardedaling is begroot door een percentage te nemen van de (WOZ-)waarde van de woning en die waarde was in 2015 hoger dan in 1999. Indien wordt uitgegaan van de marktwaarde van de woning, wat eiser bepleit, dan geldt eveneens dat het niet in zijn nadeel is als wordt uitgegaan van 2015 in plaats van 1999. Verweerder is bij het bepalen van de peildatum verder uitgegaan van het slechtst mogelijke scenario wat de overschrijding van de geluidbelasting betreft. Uit het algemeen advies volgt dat het aantal hogesnelheidstreinen in de loop van de jaren steeds hoger werd en dat in 2015 de piek was bereikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval daarom kunnen kiezen voor de datum van 1 januari 2015 als peildatum, aangezien pas op dat moment de hogesnelheidslijn met een representatieve treinintensiteit in gebruik was genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
WOZ-waarde
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat de waardedaling onjuist is bepaald. Verweerder had naar de marktwaarde op het moment van de verkoop van de woning in 2012 moeten kijken en niet naar de WOZ-waarde drie jaar na verkoop. Verweerder heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de marktwaarde van de woning. Eiser heeft zelf onderzoek gedaan en is tot de conclusie gekomen dat de gemiddelde verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen € 263.312,- is en dat de referentiewoningen gemiddeld 158 dagen te koop stonden.
13.1.
Verweerder heeft de waarde van de woning van eiser vastgesteld op grond van de WOZ-waarde per 1 januari 2015. Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt dat de WOZ-waarde van de woning van eiser op 1 januari 2015 € 225.000,- bedroeg. Eiser heeft zijn woning in oktober 2012 verkocht voor € 237.500,-.
13.2.
Uit de overzichtsuitspraak planschade van de Afdeling van 6 augustus 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:3690) volgt uit rechtsoverwegingen 56 en 57 het volgende:
“(…)
56. In de regel komt bij een planschadetaxatie geen betekenis toe aan de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) vastgestelde waarde van een onroerende zaak, omdat die waarde op basis van de feitelijke situatie wordt vastgesteld, terwijl bij een planschadetaxatie bij indirecte planschade (waardevermindering door een planologische verandering op de gronden van derden) de voor de aanvrager meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden van het plangebied als uitgangspunt wordt genomen. Dat neemt niet weg dat de WOZ-waarde bij uitzondering van belang kan zijn voor een planschadetaxatie.(…)
57. Van het bestuursorgaan kan worden verlangd dat het zijn besluit van een nadere motivering voorziet in geval een aanzienlijk verschil tussen de WOZ-waarde en de taxatie in het kader van planschade bestaat (uitspraak van 16 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM7718).(…)”
13.3.
Alhoewel in dit geval strikt genomen geen sprake is van planschade als bedoeld in genoemde overzichtsuitspraak, ziet de rechtbank aanleiding om de hiervoor genoemde jurisprudentie te betrekken bij het oordeel, nu de daarin geschetste wijze waarop de planschade wordt bepaald wel vergelijkbaar is met de situatie in dit geval. Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtbank ook in dit geval de WOZ-waarde bij uitzondering van belang kan zijn voor het bepalen van de schade en dat een nadere motivering op zijn plaats is als er een aanzienlijk verschil bestaat tussen de WOZ-waarde en de taxatie. De woning van eiser is in 2012 verkocht voor een bedrag van € 237.500,- terwijl de WOZ waarde in 2015 - en dus drie jaar later - lager is. Naar het oordeel van de rechtbank is de daadwerkelijke (hogere) verkoopprijs van de woning van eiser een contra-indicatie die voor verweerder aanleiding had moeten zijn om in dit geval nader onderzoek te laten verrichten door de woning van eiser te laten taxeren door een taxateur. Het betoog van verweerder dat aan eiser de mogelijkheid is gegeven om te onderbouwen dat de taxatiewaarde van zijn woning aanzienlijk verschilt met de WOZ-waarde, maakt dat niet anders. Het is aan verweerder om de waarde in het economische verkeer op een representatieve wijze te bepalen. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018 (ECLI:NL:RV:2018:4193), leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit deze uitspraak volgt immers dat een categoriale benadering niet aan de orde is, als aannemelijk is gemaakt dat de WOZ-waarde niet representatief is voor de waarde in het economisch verkeer, zoals in onderhavige zaak het geval is gelet op voornoemde contra-indicatie. Nu eiser met de daadwerkelijke verkoopprijs van de woning in oktober 2012 aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde per 1 januari 2015 niet representatief is voor de waarde in het economisch verkeer, dient die waarde (alsnog) te worden vastgesteld. Het is dan ook aan verweerder om de woning van eiser te laten taxeren op de peildatum van 1 januari 2015. De beroepsgrond slaagt.
Dubbele woonlasten
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de langdurige leegstand van de woning door de vertraging in de verkoop van de woning. Eiser heeft de woning in april 2010 te koop gezet en deze is in oktober 2012 verkocht.
14.1.
Uit het advies van de bezwarencommissie, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, volgt dat de bezwarencommissie van mening is dat niet is gebleken dat sprake is van een causaal verband tussen de schade die eiser stelt te hebben geleden door de periode dat de woning van eiser te koop heeft gestaan en de hogere geluidbelasting als gevolg van de HSL. De bezwarencommissie is van mening dat uit de gegevens van de NVM volgt dat in de periode 2008-2013 sprake is geweest van een dalende trend van de huizenprijzen. Volgens de bezwarencommissie valt niet uit te sluiten dat de landelijke huizencrisis invloed heeft gehad op de verkoop van de woning van eiser. Dat eiser gedurende voornoemde periode dubbele woonlasten heeft gehad en kosten heeft gemaakt om de woning verkoop klaar te maken, is volgens de bezwarencommissie geen rechtstreeks gevolg van de hogere geluidbelasting van de HSL. Het is een situatie waarmee iedere verkoper van onroerend goed in Nederland in deze periode te maken heeft gehad.
14.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de langdurige leegstand van de woning van eiser en de overschrijding van de tijdelijke overschrijding van 3 MKM. Dat de media-aandacht en commotie over de ingebruikname van de HSL-Zuid ten tijde van de verkoop van de woning niet heeft bijgedragen aan een spoedige verkoop komt de rechtbank aannemelijk voor, maar dat betekent nog niet dat er daardoor sprake is van een rechtstreeks oorzakelijk verband. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de langdurige leegstand van de woning van eiser niet direct valt te relateren aan de tijdelijke overschrijding van de toegestane geluidbelasting met 3 MKM.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond nu verweerder ten onrechte de waarde van de woning van eiser heeft gebaseerd op de WOZ-waarde. Om deze reden wordt het bestreden besluit vernietigd. Dit betekent dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten door bijvoorbeeld een tussenuitspraak te doen, omdat verweerder voor een nieuw besluit een taxatie van de woning aan de [adres] met als peildatum 1 januari 2015 dient te laten verrichten.
16. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,00 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, voorzitter, en mr. J. Fransen en mr. R. Kegge, leden, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 22 van de Tracéwet bepaalt dat indien een belanghebbende ten gevolge van een Tracébesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, kent Onze Minister hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Indien en voor zover een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 22 Tracéwet ziet op vergoeding van permanente schade (bijvoorbeeld de waardevermindering van een onroerende zaak) dient het verzoek op basis van artikel 22 Tracéwet blijkens de toepasselijke jurisprudentie beoordeeld te worden aan de hand van de criteria die in de wetgeving en rechtspraak zijn ontwikkeld voor de beoordeling van planschade als bedoeld in (voorheen) artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening, thans afdeling 6.1 Wet ruimtelijke ordening (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 3 juli ECLI:NL:RVS:2013:158 en 18 oktober ECLI:NL:RVS:2017:2802).
Indien en voor zover een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 22 Tracéwet ziet op vergoeding van tijdelijke schade (bijvoorbeeld een tijdelijke aantasting van het woongenot gedurende de uitvoering van een project of in afwachting van de uitvoering van schadebeperkende maatregelen) dient het verzoek beoordeeld te worden aan de hand van de criteria die in de wetgeving en rechtspraak zijn ontwikkeld voor de beoordeling van nadeelcompensatie (zie voorts onder meer de uitspraken van de Afdeling van 30 oktober 2019 ECLI:NL:RVS:2019:3639 en 26 augustus 2020 ECLI:NL:RVS:2020:2051).
Met het oog op de behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding, verlegging en reconstructie van de A16 en de A4, hebben de minister van Verkeer en Waterstaat en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (de Gemeenschappelijke regeling) vastgesteld.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Gemeenschappelijke regeling kan op grond van de regeling slechts schadevergoeding op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, worden toegekend als de schade een gevolg is van het onherroepelijke Tracébesluit en/of de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, en deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voor zover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op grond artikel 9 van de Gemeenschappelijke regeling beslist het algemeen bestuur op verzoeken om schadevergoeding, voor zover de schade voortvloeit uit het onherroepelijke Tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.
Op grond van artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling is op de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 de door het algemeen bestuur vastgestelde procedureverordening van toepassing.
Het algemeen bestuur heeft ter uitvoering van artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling op 6 april 1998 de Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid, A16 en A4 (de Verordening) vastgesteld.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening kent het algemeen bestuur op verzoek van degene die schade lijdt of zal lijden, schadevergoeding toe als de schade een gevolg is van het onherroepelijke Tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, mits deze schade niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voor zover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.