ECLI:NL:RVS:2014:3160

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201400312/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding omzetschade door geluidoverlast HSL-Zuid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het besluit van het algemeen bestuur om het verzoek van Huis ter Veen om schadevergoeding wegens omzetschade als gevolg van geluidoverlast door de HSL-Zuid af te wijzen, vernietigd. Huis ter Veen, dat een hotel-pension exploiteerde, stelde dat de geluidoverlast door de HSL-Zuid leidde tot een daling van het aantal gasten en daarmee tot omzetverlies. Het algemeen bestuur had het verzoek om schadevergoeding afgewezen, onder verwijzing naar een advies van de schadecommissie, waarin werd gesteld dat de geluidsbelasting niet was toegenomen ten opzichte van de situatie zonder het tracébesluit.

De rechtbank oordeelde dat het algemeen bestuur niet voldoende had gemotiveerd dat de geluidsreflectie van de geluidschermen aan de westzijde van de HSL-Zuid niet in de berekeningen was meegenomen. Dit was van belang voor de beoordeling of er sprake was van een relevante planologische verslechtering. Het algemeen bestuur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, stellende dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er een relevante verslechtering was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het algemeen bestuur terecht had gesteld dat er geen relevante planologische verslechtering was en dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet onredelijk was. De rechtbank had onvoldoende rekening gehouden met de geluidsmetingen en de feitelijke situatie. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van Huis ter Veen ongegrond. De Afdeling merkte op dat indien in de toekomst blijkt dat de geluidsbelasting toeneemt, Huis ter Veen opnieuw een verzoek om schadevergoeding kan indienen.

Uitspraak

201400312/1/A2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2013 in zaak nr. 13/997 in het geding tussen:
het algemeen bestuur
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Huis ter Veen B.V.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het algemeen bestuur het verzoek van Huis ter Veen om vergoeding van omzetschade als gevolg van geluidoverlast door de HSL-Zuid afgewezen.
Bij besluit van 15 januari 2013 heeft het algemeen bestuur het door Huis ter Veen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2013 heeft de rechtbank het door het Huis ter Veen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het algemeen bestuur een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het algemeen bestuur hoger beroep ingesteld.
Huis ter Veen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2014, waar het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.W. Franssen, advocaat te Breda, en mr. V.H.M. Janssen, werkzaam bij het schadevergoedingsschap, en Huis ter Veen, vertegenwoordigd door F.X. Lempers en J.L.C. van Beeten, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding, verlegging en reconstructie van de A16 en de A4, hebben de minister van Verkeer en Waterstaat en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke regeling Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Gemeenschappelijke regeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 9 van de Gemeenschappelijke regeling beslist het algemeen bestuur op verzoeken om schadevergoeding, voor zover de schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.
Ingevolge artikel 10 is op de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 de door het algemeen bestuur vast te stellen nadeelcompensatieverordening van toepassing.
2. Het algemeen bestuur heeft ter uitvoering van artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling op 6 april 1998 de Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald, voor zover hier van belang, dat het algemeen bestuur, op verzoek van degene die schade lijdt of zal lijden, schadevergoeding toekent als de schade het gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, mits deze schade niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voor zover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.
In artikel 12 is bepaald dat indien een strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt, van het gestelde in artikel 2, eerste lid, kan worden afgeweken.
3. Huis ter Veen exploiteerde vanaf 14 juli 1984 tot 1 december 2012 een hotel-pension "Pension Huis ter Veen" in het pand Westeinde 81 te Roelofarendsveen. Huis ter Veen stelt schade in de vorm van omzetdaling te hebben geleden in 2008 en volgende jaren als gevolg van de aanleg van de HSL-Zuid en de daarmee toegenomen geluidoverlast. Het geluid van de voorbij rijdende treinen dat via de al dan niet geopende ramen van de hotelkamers het hotel-pension binnendringt, schrikt volgens Huis ter Veen hotelgasten af of leidt ertoe dat zij na hun verblijf niet meer terugkeren.
Het pand ligt ten oosten van de A4 en de daarmee aan de westzijde gebundeld aangelegde HSL-Zuid. Gezien vanuit het pand ligt de HSL-Zuid aan de andere zijde van de A4. Ter hoogte van het pand is langs de westzijde van de A4 een geluidscherm van 5 meter hoog geplaatst en langs de oostzijde van de A4 een geluidscherm van 3 meter hoog. De afstand van het pand tot het HSL-tracé bedraagt ongeveer 354 meter. De afstand tot de ter plaatse in oostelijke richting verbrede A4 bedraagt ongeveer 279 meter.
4. Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het algemeen bestuur, onder verwijzing naar het advies van de schadecommissie HSL-Zuid/A16/A4 van 17 april 2012, het verzoek afgewezen. Bij besluit van 15 januari 2013 heeft het algemeen bestuur het door Huis ter Veen daartegen gemaakte bezwaar onder verwijzing naar het advies van 4 december 2012 van de Bezwarencommissie Noord ongegrond verklaard.
In het advies en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken en een eerder advies van 23 februari 2004 is de te verwachten geluidbelasting van het pand beoordeeld aan de hand van de maximale planologische invulling van de omgeving van het pand en is rekening gehouden met de specifieke ligging van het hotel-pension ten opzichte van het HSL-tracé, de A4 en het Westeinde. Bij de beoordeling van de geluidbelasting is gebruik gemaakt van de zogenoemde milieukwaliteitsmaat (hierna: MKM), waardoor een vergelijking gemaakt kan worden tussen de geluidsituatie voor en na de aanleg van de HSL-Zuid en de totale akoestische situatie kan worden beoordeeld. Nu het tracébesluit niet tot een planologische verslechtering van de geluidsituatie heeft geleid ter plaatse van het hotel-pension ten opzichte van de geluidsituatie zonder tracébesluit, is er geen grond voor vergoeding van de door Huis ter Veen gestelde omzetschade. Voorts is niet gebleken dat de geluidhinder als gevolg van over het HSL-tracé rijdende treinen feitelijk meer bedraagt dan de berekende maximale geluidhinder. Volgens het algemeen bestuur heeft Huis ter Veen niet aangetoond dat de komst van de HSL-Zuid heeft geleid tot de teruglopende bezoekersaantallen van het hotel-pension.
5. De rechtbank heeft het beroep van Huis ter Veen gegrond verklaard en het besluit van 15 januari 2013 vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het algemeen bestuur niet is ingegaan op het bezwaar van Huis ter Veen inzake de weerkaatsing van het geluid door het geluidscherm aan de westzijde van de HSL-Zuid. Niet duidelijk is of bij de berekening van de geluidbelasting in de nieuwe situatie rekening is gehouden met de geluidreflectie van de geluidschermen aan de westzijde van de HSL-Zuid. Daarmee kan het standpunt van het algemeen bestuur dat het tracébesluit niet leidt tot een relevante planologische verslechtering niet zonder meer worden gevolgd. Evenmin heeft het algemeen bestuur afdoende gemotiveerd dat Huis ter Veen er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de teruglopende bezoekersaantallen van het hotel-pension een gevolg zijn van de aanwezigheid van de HSL-Zuid. Ten onrechte heeft het algemeen bestuur geen rekening gehouden met het bijzondere karakter van het bedrijf van Huis ter Veen. Dit betreft een hotel-pension en herbergt dan ook naar zijn aard gasten die een bovengemiddelde negatieve waarde toekennen aan geluidoverlast en/of de vrees voor verstoring van hun nachtrust. Om deze reden heeft het algemeen bestuur evenmin de afwijzing van het beroep op de hardheidsclausule toereikend gemotiveerd.
6. In hoger beroep betoogt het algemeen bestuur dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het tracébesluit in akoestisch opzicht niet tot een relevante planologische verslechtering voor Huis ter Veen heeft geleid. Bij gebreke van zodanige verslechtering kan geen aanspraak op schadevergoeding worden aangenomen. Ten onrechte heeft de rechtbank in de planologische vergelijking betekenis toegekend aan de weerkaatsing van het piekgeluid door het geluidscherm aan de westzijde van de HSL-Zuid. Nu Huis ter Veen in planologisch opzicht niet in een nadeliger geluidsituatie is komen te verkeren, is de beslissing om geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule reeds daarom niet onmiskenbaar onredelijk.
6.1. Voor beantwoording van de vraag of Huis ter Veen schade lijdt ten gevolge van een toename van geluidbelasting door het tracébesluit moet een beoordeling worden gemaakt van de redelijkerwijs te verwachten geluidbelasting bij een maximale benutting van de planologische mogelijkheden onder het oude en het nieuwe planologische regime. Daarbij geldt als peildatum de dag waarop het tracébesluit onherroepelijk is geworden. In het advies van 7 april 2012 en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken alsmede een eerder advies van 23 februari 2004 is de te verwachten geluidbelasting van de woning beoordeeld aan de hand van de maximale planologische invulling van de omgeving van het hotel-pension en is rekening gehouden met de specifieke ligging van het hotel-pension ten opzichte van het HSL-tracé en de A4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 juni 2010 in zaak 200908111/1/H2, kan bij de beoordeling van de geluidbelasting gebruik worden gemaakt van de MKM, waardoor een vergelijking kan worden gemaakt tussen de geluidsituatie voor en na de aanleg van de HSL-Zuid en de totale akoestische situatie, de gecumuleerde geluidbelasting vanwege spoor en wegen, kan worden beoordeeld. De MKM betreft een gemiddelde waarde waarbij, onder meer, rekening is gehouden met een hoog piekgeluidniveau van een hoge snelheidstrein.
Het algemeen bestuur betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij de beoordeling van de vraag of de geluidsituatie in planologisch opzicht is verslechterd, onvoldoende rekening is gehouden met de mogelijkheid van weerkaatsing van het geluid door het geluidscherm aan de westzijde van de HSL-Zuid. Daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat de in de adviezen toegepaste berekeningsmethode onjuist is. Voor zover is gewezen op het door Huis ter Veen overgelegde rapport van de DCMR Milieudienst Rijnmond van 18 augustus 2010, is van belang dat daarin niet de vraag is beantwoord of Huis ter Veen op de hier van toepassing zijnde peildatum schade lijdt ten gevolge van een toename van geluidbelasting als gevolg van de HSL-Zuid, waarbij een vergelijking heeft plaatsgevonden van maximale benutting van de planologische mogelijkheden onder het oude en nieuwe planologische regime.
Het betoog slaagt.
6.2. Voor zover het algemeen bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de uitkomst van de besluitvorming niet leidt tot een resultaat dat past bij het doel van de verordening en dat in dit verband de afwijzing van het beroep op de hardheidsclausule onvoldoende gemotiveerd is, is het volgende van belang.
Uit het voorgaande volgt dat het algemeen bestuur terecht tot de conclusie is gekomen dat het tracébesluit ter plaatse van het hotel-pension in akoestisch opzicht niet heeft geleid tot een planologische verslechtering. Uit feitelijke geluidmetingen door een lid van de schadecommissie, verricht vanuit drie hotelkamers van het hotel-pension, blijkt voorts dat vooralsnog geen aanleiding bestaat voor de veronderstelling dat de feitelijke geluidbelasting als gevolg van de HSL-Zuid en de A4 op het pand onder het nieuwe regime hoger is dan de vastgestelde maximaal toelaatbare geluidbelasting van 59 dB(A). Ten aanzien van de eventuele reflectie van geluidschermen heeft het algemeen bestuur terecht opgemerkt dat deze geen wijziging brengt in de maximaal toelaatbare geluidbelasting onder het nieuwe planologische regime. Daarbij komt dat Huis ter Veen geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat melding is gemaakt van geluidoverlast van rijdende treinen in het hotel-pension. Huis ter Veen heeft niet aangetoond dat hotelgasten wegblijven als gevolg van de geluidoverlast van de HSL en dat de door haar gestelde omzet- en winstderving in 2008 en volgende jaren rechtstreeks valt toe te rekenen aan de komst van de HSL.
De slotsom is dat onder deze omstandigheden de beslissing om geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule niet onmiskenbaar onredelijk is.
7. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
8. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Huis ter Veen tegen het besluit van 15 januari 2013 alsnog ongegrond verklaren. In het in beroep aangevoerde, is gelet op de bespreking van het hoger beroep van Huis ter Veen, geen grond te vinden voor het oordeel dat het algemeen bestuur gehouden was de door Huis ter Veen gestelde schade te vergoeden. Ter voorlichting aan Huis ter Veen merkt de Afdeling nog op dat indien in de eindsituatie, waarin het definitieve treinmaterieel met hogere snelheid en volgens een andere dienstregeling zal gaan rijden en waarin - indien noodzakelijk - aanvullende geluidbeperkende maatregelen zullen worden uitgevoerd, de werkelijke geluidbelasting groter zal zijn dan aanvankelijk is berekend, een nieuw of aanvullend verzoek om schadevergoeding mogelijk is. In het tracébesluit is vastgelegd dat in de eindsituatie met die eventuele nieuwe gegevens rekening moet worden gehouden en het algemeen bestuur heeft dit ook nadrukkelijk erkend.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2013 in zaak nr. 13/997;
III. verklaart het bij de rechtbank door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Huis ter Veen B.V. ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Polak w.g. Hazen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
299.