In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van diverse aanvragen om bijzondere bijstand door eiser, die sinds 25 februari 2014 een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van orthodontie, tandarts, witgoed (wasmachine en droger), een laserbehandeling, een orthopedisch matras en een kussen. De rechtbank heeft de aanvragen beoordeeld aan de hand van de criteria van de Pw, waarbij bijzondere bijstand kan worden verleend als de aanvrager niet beschikt over de middelen om noodzakelijke kosten te dekken die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen voor orthodontie en tandartskosten terecht was, omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als voorliggende voorziening geldt. Eiser had niet aangetoond dat hij niet in aanmerking kwam voor vergoeding van deze kosten via zijn zorgverzekeraar. Voor de aanvragen om witgoed en andere medische kosten oordeelde de rechtbank dat eiser niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de kosten noodzakelijk maakten. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in staat was om de kosten te reserveren, maar dat dit niet volstond om bijzondere bijstand te rechtvaardigen.
De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond, waardoor de bestreden besluiten van het college in stand bleven. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers van bijzondere bijstand om aan te tonen dat zij in een acute noodsituatie verkeren en dat de kosten niet op andere manieren kunnen worden gedekt.