ECLI:NL:RBROT:2025:13867

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
ROT 24/9504 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank waarin een herhaald beroep wegens niet tijdig beslissen in een WHT-zaak werd behandeld. De rechtbank had in die uitspraak een nadere beslistermijn vastgesteld en een dwangsom opgelegd voor het overschrijden van deze termijn. Opposante voert in het verzet aan dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden, en dat deze overschrijding nog steeds voortduurt zolang er geen besluit op bezwaar is genomen. De rechtbank oordeelt dat het niet opportuun is om de gevolgen van deze overschrijding in het verzet te bespreken, en dat opposante de mogelijkheid heeft om dit opnieuw aan de orde te stellen na ontvangst van het besluit op bezwaar. De rechtbank benadrukt dat een overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch betekent dat de eerdere uitspraak ongeldig is. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het verzet ongegrond, en blijft de eerdere uitspraak in stand. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9504 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2025 op het verzet van

[opposante], uit [plaats] , opposante [1]
(gemachtigde: mr. drs. E.G. Engwirda),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 december 2024 (de uitspraak) in het geding tussens
opposante
en

Dienst Toeslagen

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van opposante gaat over de uitspraak waarin de rechtbank het beroep van opposante gegrond heeft verklaard.
2. Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [2] is dat het beroep kennelijk gegrond is geacht, verweerder is opgedragen binnen 20 weken alsnog een besluit te nemen en verweerder een dwangsom is opgelegd van € 50 voor elke dag dat verweerder de gegeven beslistermijn overschrijdt met een maximum van € 15.000.
4. Opposante stelt dat er geen sprake is van een behandeling van haar bezwaar binnen een redelijke termijn en dat verweerder door de uitspraak van de rechtbank geen prikkel ervaart om nog tijdig te beslissen. Dit komt omdat de rechtbank verweerder een lange termijn geeft om alsnog te beslissen en voorts de daarop volgende dwangsom op slechts € 50 per dag heeft gesteld. De rechtbank wijkt daarmee af van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023. [3] Volgens opposante is er in dit tweede beroep wegens niet tijdig beslissen inmiddels sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. In navolging van haar uitspraken van 30 juni 2025 en 4 juli 2025 oordeelt de rechtbank in verzet als volgt. [4]
6. Voorop staat dat de rechtbank uitspraak zonder zitting mag doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. Dat was hier het geval. Het verzet ziet uitsluitend op de door de rechtbank geboden nadere beslistermijn en de daaraan verbonden hoogte van de dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht. Het vaststellen van de hoogte van een dwangsom is een discretionaire bevoegdheid van de rechter. De nadere beslistermijn en de dwangsomhoogte zijn voorts in overeenstemming met uitspraken van een meervoudige kamer van de rechtbank. [5] De rechtbank is van oordeel dat hiermee toereikend is gemotiveerd waarom voortaan door de rechtbank in deze zaken de dwangsom wordt bepaald op € 50 per dag met een maximum van € 15.000. De verzetrechter concludeert dan ook dat het verzetschrift in feite een verkapt hoger beroepschrift is, kennelijk omdat opposante het niet eens is met het oordeel van de rechtbank. Daarvoor is de verzetprocedure echter niet bedoeld.
7. De verzetrechter voegt hier aan toe dat de rechtbank geen acht heeft kunnen slaan op ontwikkelingen na haar uitspraak, zoals de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, [6] terwijl daar niet uit volgt dat de rechtbank destijds niet zonder zitting tot haar uitspraak heeft kunnen komen.
8. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, die uitgangspunt is voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en de afdoening in eerste aanleg, is in dit geval in totaal twee jaar, waarbij geldt dat het bezwaar hoogstens een half jaar in beslag mag nemen en de procedure bij de rechtbank hoogstens anderhalf jaar mag duren. [7] De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. Uit de stukken volgt dat verweerder het bezwaarschrift heeft ontvangen op 14 juli 2023. Dit betekent dat de redelijke termijn inmiddels is overschreden, terwijl die overschrijding nog steeds voortduurt voor zover nog geen besluit op bezwaar is genomen (of wanneer dat besluit niet geheel tegemoet komt aan het beroep). De rechtbank acht het daarom niet opportuun om zich in het verzet te buigen welke gevolgen de overschrijding van de redelijke termijn dient te hebben. Opposante staat het vrij om na de ontvangst van de beslissing op bezwaar de redelijke termijn (opnieuw) aan de orde te stellen. Daarbij merkt de rechtbank op dat een overschrijding van de redelijke termijn niet reeds met zich brengt dat dat de rechtbank destijds niet tot de uitspraak heeft kunnen komen.
9. Gelet op het voorgaande zal het verzet ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

10. De grond van het verzet slaagt niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposante wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.