In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Rotterdam, en de Dienst Toeslagen. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een beschikking van 5 december 2022, maar de Dienst Toeslagen had nagelaten tijdig een besluit te nemen. De rechtbank had de Dienst Toeslagen eerder opgedragen om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen, maar dit was niet gebeurd. Eiseres heeft hierop opnieuw beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat de Dienst Toeslagen in gebreke was gebleven.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bepaalde dat de Dienst Toeslagen een dwangsom verbeurt van € 50,- per dag voor elke dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. Tevens werd vastgesteld dat het beroep gegrond was, wat betekende dat de Dienst Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden. De proceskosten die eiseres had gemaakt, werden ook vergoed, vastgesteld op € 453,50.
De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was, omdat de zaak zich leende voor een beslissing zonder zitting, zoals bedoeld in artikel 8:54 van de Awb. De uitspraak werd openbaar gedaan en de griffier was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen. De rechtbank droeg de Dienst Toeslagen op om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres. De uitspraak is gedaan door rechter M. Zoethout, in aanwezigheid van griffier H. Sabanovic.