ECLI:NL:RBROT:2025:1385

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
ROT 24/10638
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige besluitvorming op bezwaarschrift in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Rotterdam, en de Dienst Toeslagen. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een beschikking van 5 december 2022, maar de Dienst Toeslagen had nagelaten tijdig een besluit te nemen. De rechtbank had de Dienst Toeslagen eerder opgedragen om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen, maar dit was niet gebeurd. Eiseres heeft hierop opnieuw beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat de Dienst Toeslagen in gebreke was gebleven.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bepaalde dat de Dienst Toeslagen een dwangsom verbeurt van € 50,- per dag voor elke dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. Tevens werd vastgesteld dat het beroep gegrond was, wat betekende dat de Dienst Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden. De proceskosten die eiseres had gemaakt, werden ook vergoed, vastgesteld op € 453,50.

De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was, omdat de zaak zich leende voor een beslissing zonder zitting, zoals bedoeld in artikel 8:54 van de Awb. De uitspraak werd openbaar gedaan en de griffier was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen. De rechtbank droeg de Dienst Toeslagen op om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres. De uitspraak is gedaan door rechter M. Zoethout, in aanwezigheid van griffier H. Sabanovic.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/10638
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2025 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiseres] , uit Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. S. Arakelyan,
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Met de uitspraak van 13 december 2023 (ROT 23/7104) heeft de rechtbank verweerder opgedragen een besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen de beschikking van 5 december 2022 met kenmerk [kenmerk] .
Eiseres heeft opnieuw beroep ingesteld vanwege het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Niet in geschil is dat verweerder in gebreke is met het tijdig nemen van een besluit. Omdat de rechtbank verweerder eerder heeft opgedragen een besluit te nemen, hoefde eiseres verweerder niet opnieuw in gebreke te stellen. [1] Het maximum van de eerder door de rechtbank opgelegde dwangsom is bereikt. Het beroep is daarom gegrond.
3. Dit beroep is gericht tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Er is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. [2] Verweerder moet binnen twintig weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit op het bezwaar van eiseres bekendmaken.
4. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 50,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding om een hoger bedrag toe te kennen.
5. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [4] Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twintig weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 10 februari 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 15 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6560.
3.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 15 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6560.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:591; 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4784; en 16 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:657.