In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, die zich richtte tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar tegen een beschikking van de Dienst Toeslagen. Eiseres had eerder, op 9 april 2024, de rechtbank verzocht om verweerder te dwingen een besluit te nemen op haar bezwaar, dat betrekking had op een beschikking van 31 augustus 2023. De rechtbank oordeelde dat verweerder in gebreke was met het tijdig nemen van een besluit en dat er sprake was van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde dat verweerder binnen twintig weken na de uitspraak een besluit moest nemen en dat hij een dwangsom van € 50,- per dag moest betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschreed, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelde verder dat het beroep gegrond was, waardoor verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden en ook de proceskosten van eiseres moest vergoeden tot een bedrag van € 453,50. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was, omdat de zaak zich leende voor een beslissing op basis van de stukken. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de partijen.