ECLI:NL:RBROT:2025:13714

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
ROT 24/8442
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan exploitant wegens overtreding Wet dieren met betrekking tot identificatie van dierlijke bijproducten

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2025, in de zaak tussen [eiseres] B.V. en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, wordt een bestuurlijke boete van € 3.750,- besproken die aan eiseres is opgelegd wegens een overtreding van de Wet dieren. De rechtbank oordeelt dat de minister bevoegd was om deze boete op te leggen, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de eisen inzake identificatie van dierlijke bijproducten, in dit geval een vracht onverwerkte drijfmest. De rechtbank stelt vast dat de overtreding als zwaar wordt aangemerkt volgens het Algemeen en Specifiek interventiebeleid van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Eiseres betwist de zwaarte van de overtreding en stelt dat er geen risico voor de volksgezondheid of het milieu was, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank benadrukt dat het ontbreken van de juiste aanduiding op het vervoermiddel ernstige gevolgen kan hebben in geval van calamiteiten. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de overtreding aan eiseres kan worden verweten en dat de opgelegde boete evenredig is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de boete in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8442

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr.drs. A.C.M. Brom),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister
(gemachtigde: mr. A.F.D. Weken).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een bestuurlijke boete die de minister aan eiseres heeft opgelegd vanwege een overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften. Eiseres is het niet eens met die boete. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid en evenredigheid van de boete.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister bevoegd was om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2. staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3. staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 26 juli 2024 op het bezwaar van eiseres heeft de minister het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de boete van € 6.250,- herroepen en aan eiseres een boete van € 3.750,- opgelegd.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

3. De minister heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen van 23 november 2023 (182469/149515/34121), opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Hierin staat onder meer het volgende:
“(…)
Aanleiding:
(…) Op maandagochtend 6 november 2023, omstreeks, 08.50 uur, stond ik nabij de locatie [adres] te [plaats 2] . (…) omstreeks 10.15 uur, zag ik een truck met drijfmesttankoplegger (kentekens [kenteken 1] en oplegger [kenteken 2] ), hierna te noemen het vervoermiddel, de [straat] en daarna het erf van [huisnummer] op rijden. Ik zag dat het vervoermiddel zowel voor op de truck als achter op de oplegger geen Cat II kenmerk met de tekst "Mest" voerde. (…).
Ik heb vervolgens inzage gevraagd in de documenten, noodzakelijk bij het transport van dierlijke mest. (…) Ik zag op het handelsdocument met gezondheidsverklaring dat er sprake was van het vervoer van Cat 2 dierlijke mest (kader I.31). (…) Ik ben nogmaals om het vervoermiddel gelopen en zag nergens de verplichte Cat. II aanduiding met het opschrift "mest" aangebracht. Ik heb van alle zijdes van het vervoermiddel een foto gemaakt. (…)
Uit bovenstaande bleek mij dat een vracht varkensdrijfmest, bestemd voor export naar België, is vervoerd zonder identificatie overeenkomstig artikel 17, eerste lid onder a en Bijlage VIII, Hoofdstuk II, bij Vo. (EU) nr. 142/2011. (…)”
3.1.
Op 29 februari 2024 heeft de minister zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Eiseres heeft geen zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht.
3.2.
Bij besluit van 22 maart 2024 ( [boetezaaknummer] ) heeft de minister aan eiseres een bestuurlijke boete van € 6.250,- opgelegd vanwege het volgende beboetbare feit:
De exploitant zag er niet op toe dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten, zijnde een vracht onverwerkte drijfmest, voldeden aan de eisen inzake identificatie.
Volgens de minister heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 3.3, eerste lid, onder b, van de Regeling dierlijke producten, in verbinding met artikel 17, eerste lid, onder a, en Bijlage VIII, Hoofdstuk II, punt 2, onder a, van de Verordening (EG) 142/2011 (Vo. 142/2011) (de overtreding). De minister heeft het boetebedrag voor het beboetbare feit verhoogd, omdat de rechtspersoon op 7 april 2023 (boetezaaknummer 202300147) eerder beboet is voor eenzelfde overtreding en er nog geen vijf jaar verlopen zijn sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden.
3.3.
Het bestreden besluit berust – samengevat – op de volgende overwegingen. Volgens het Specifiek interventiebeleid dierlijke bijproducten is sprake van een zware overtreding indien in het geheel geen etiket op het voertuig is aangebracht. Uit het Algemeen interventiebeleid NVWA 2024 volgt dat dan direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd of andere corrigerende interventie plaatsvindt. Daarom is terecht geen schriftelijke waarschuwing opgelegd. Op 21 mei 2021 en 7 april 2023 zijn vanwege een overtreding van hetzelfde voorschrift boetes aan eiseres opgelegd. De wetgever heeft al een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig is. In dit geval is dat een boete van € 2.500,-. Dat de boete van 21 mei 2021 is gehalveerd, maakt niet dat de minister gehouden is ook deze boete te matigen. De boete van 7 april 2023 is nog niet onherroepelijk en is dan ook ten onrechte bij de nieuwe boete opgeteld. De onherroepelijke boete van 21 mei 2021 bedroeg € 1.250,-. Daarom bepaalt de minister dat de aan eiseres opgelegde boete wordt verlaagd van € 6.250,- naar € 3.750,-.

Beoordeling door de rechtbank

4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de overtreding heeft begaan. Op het moment van de controle van het vervoersmiddel zat op dat vervoersmiddel namelijk geen sticker met daarop de aanduidingen “categorie 2” en “mest” terwijl dat op grond van artikel 17, eerste lid, onder a, en Bijlage VIII, Hoofdstuk II, punt 2, onder a, van Vo. 142/2011 wel is verplicht.
Stelt eiseres terecht dat geen sprake is van een zware overtreding?
5. Eiseres voert – kort samengevat – aan dat het standpunt van de minister, dat sprake is van een zware overtreding, onbegrijpelijk en onjuist is
.De minister had moeten volstaan met een waarschuwing. Wil er sprake zijn van een risico voor volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu, dan moet er een product vervoerd worden wat tot een risico hiervoor zou kunnen leiden. Daar is bij een transport van categorie II mest geen sprake van.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1.1.
De overtreding waar het in deze zaak over gaat is in het Specifiek interventiebeleid dierlijke bijproducten (IB02-SPEC 33, versie 4) (Specifiek interventiebeleid) aangemerkt als een overtreding in overtredingsklasse B. Dit staat in Regel 33R022910.
5.1.2.
In de toelichting op artikel 4.1 van het Algemeen interventiebeleid staat het over de overtredingsklassen het volgende:

“Artikel 4.1 Overtredingsklassen

De NVWA houdt risicogebaseerd toezicht. Door overtredingen in te delen in overtredingsklassen wordt op eenduidige manier bepaald welke soorten overtredingen het meest risicovol zijn voor de samenleving en op welke wijze daarop het meest effectief kan worden geïntervenieerd. Leidend daarbij zijn de mogelijke gevolgen van de overtreding voor voedselveiligheid, diergezondheid, dierenwelzijn, natuur en milieu, plantgezondheid, productveiligheid en tabaks- en
alcoholontmoediging. Artikel 5.7 bepaalt dat in bijzondere situaties rekening wordt gehouden met bijzondere verzachtende of verzwarende omstandigheden, wat kan leiden tot een lichtere of zwaardere interventie dan de standaardsituatie waar het interventiebeleid van uit gaat. In dat geval kan een andere interventie meer passend zijn dan de interventie(s) die worden genoemd bij de overtredingsklassen in dit artikel. Ten opzichte van het Algemeen Interventiebeleid NVWA (Stcrt. 2016, 35103) is de aanduiding van de overtredingsklassen gewijzigd. De voormalige overtredingsklassen A en B worden voortaan aangeduid als overtredingsklasse zwaar. De voormalige overtredingsklassen C en D worden voortaan aangeduid als overtredingsklasse middelzwaar respectievelijk licht. Lichte overtredingen kunnen schriftelijk of mondeling worden teruggekoppeld aan de overtreder. Ook bij mondelinge terugkoppeling registreert de toezichthouder zijn bevindingen in het zaaksysteem.”
5.1.3.
De rechtbank stelt vast dat overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 3.3, eerste lid, onder b, van de Regeling dierlijke producten, in verbinding met artikel 17, eerste lid, onder a, en Bijlage VIII, Hoofdstuk II, punt 2, onder a, van Vo. 142/2011 volgens het Algemeen en Specifiek interventiebeleid een zware overtreding is.
5.2.
Met betrekking tot het door eiseres gestelde ontbreken van een risico op ernstige gevolgen, oordeelt de rechtbank als volgt.
5.2.1.
De minister heeft het mogelijke risico op ernstige gevolgen in het bestreden besluit als volgt onderbouwd. Niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten kunnen een potentiële bron van risico’s voor de volks- en diergezondheid en het milieu zijn, doordat deze dierlijke bijproducten ziekten en bacteriën kunnen bevatten. Om dit risico te verkleinen zijn met Vo. 142/2011 strenge voorschriften opgesteld waarmee het risico op ernstige gevolgen moet worden beperkt. Eén van deze voorschriften is de verplichting om tijdens het vervoer van dierlijke bijproducten op het vervoermiddel te vermelden dat er een bepaalde categorie dierlijke bijproducten wordt vervoerd. Bij eventuele calamiteiten kan door de vermelding van het materiaal op het vervoermiddel door eenieder direct worden gezien welke producten er vervoerd worden en kunnen mogelijk ernstige gevolgen voor de volks- en diergezondheid of het milieu worden beperkt. Zonder een dergelijke vermelding is de categorie van de producten niet direct inzichtelijk voor een ieder en dit kan ernstige risico's met zich meebrengen, aldus de minister. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister nog toegelicht dat er veel regels volgen uit Vo. 142/2011 en dat deze alle zien op de traceerbaarheid van onder meer mest.
5.2.2.
Vo. 142/2011 dient tot uitvoering van Vo. 1069/2009 en in de considerans staat onder meer:
(2) Verordening (EG) nr. 1069/2009 bepaalt dat gedetailleerde voorschriften voor het hanteren van dierlijke bijproducten en afgeleide producten, zoals verwerkingsvoorschriften, hygiënevoorschriften en het standaardformaat voor de bewijsstukken waarvan zendingen van dierlijke bijproducten en afgeleide producten ten behoeve van de traceerbaarheid vergezeld moeten gaan, middels uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld.
(3) De in deze verordening opgenomen gedetailleerde voorschriften voor het gebruik en de verwijdering van dierlijke bijproducten dienen te worden vastgesteld met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1069/2009, met name het duurzame gebruik van dierlijke producten en de handhaving van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid in de Europese Unie.
(22) Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 dienen exploitanten ervoor te zorgen dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten in alle fasen van de keten van productie tot gebruik en verwijdering traceerbaar zijn, ter voorkoming van nodeloze verstoringen van de interne markt als gevolg van gebeurtenissen met feitelijke of mogelijke risico's voor de volksgezondheid of de diergezondheid. (…)
Eén van die in (3) genoemde voorschriften is dat tijdens het vervoer en de opslag op het voertuig een etiket moet worden aangebracht waarop duidelijk de categorie dierlijke bijproducten of afgeleide producten wordt aangegeven. [1]
Voorts volgt ook uit onder (22) dat de voorschriften van Vo. 142/2011 ertoe strekken niet alleen feitelijke maar ook mogelijke risico’s te voorkomen.
5.3.
Eiseres betwist dat sprake is van een risico op ernstige gevolgen. In de eerste plaats is volgens haar in landelijke gebieden voor een ieder volstrekt duidelijk dat met dit type vervoersmiddelen mest wordt vervoerd. Bovendien is er geen sprake van een ernstig risico, nu mest wordt uitgereden op het land en planten daardoor juist beter groeien. Verder is er een gezondheidsverklaring verstrekt omdat er geen bacteriën in de mest zitten, aldus eiseres.
5.3.1.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In de eerste plaats moet in geval van een calamiteit, zoals bijvoorbeeld een aanrijding tussen een mestwagen en een ander vervoersmiddel of een eenzijdig ongeluk met een mestwagen, voor iedereen direct duidelijk zijn wat de inhoud van die mestwagen is. Dat geldt niet alleen voor inwoners van landelijke gebieden, maar ook voor andere weggebruikers, die mogelijk niet uit landelijk gebied komen, en hulpverleners. Dat mest wordt uitgereden op het land betekent niet dat zich geen risico’s voor de volksgezondheid, diergezondheid en het milieu kunnen voordoen. In geval van een calamiteit – zoals bijvoorbeeld een gekantelde mestwagen – is namelijk denkbaar dat de mest uit de mestwagen loopt en op die manier de bodem en/of het oppervlaktewater verontreinigt. Verder kan die mest ook ziekteverwekkers bevatten, die kunnen leiden tot besmetting van mensen of dieren. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister onweersproken gesteld dat aan de afgifte van een gezondheidsverklaring geen monsterneming voorafgaat, maar dat enkel wordt gekeken of bepaalde dierziektes in de omgeving voorkomen. Anders dan eiseres stelt, volgt uit de afgifte van een gezondheidsverklaring dus niet dat er geen bacteriën in de mest zitten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd dat het ontbreken van de aanduiding “categorie II mest” mogelijk ernstige gevolgen voor de volks- en diergezondheid of het milieu oplevert.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een zware overtreding.
Kan de overtreding eiseres worden verweten?
6. Eiseres voert aan dat het ook de toezichthouder duidelijk had moeten zijn dat de betreffende sticker aanwezig was, maar dat die door het wassen in de wasstraat van de wagen is gevallen. De locatie waar deze sticker zich bevond is namelijk nog goed zichtbaar (bijlage 3 rapport van bevingen).
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat de overtreding aan eiseres kan worden verweten. Voor het standpunt van eiseres, dat de sticker er door het wassen af is gegaan, vindt de rechtbank geen aanknopingspunt in de tekst van het rapport van bevindingen of de daarbij gevoegde foto’s.
6.1.2.
Los daarvan is het de verantwoordelijkheid van eiseres, als professionele vervoerder, om bij ieder vervoersmiddel dat vertrekt te (laten) controleren of op dat moment de juiste sticker op het vervoersmiddel zit. Het ligt voor de hand dat eiseres haar chauffeurs instrueert om die controle uit te voeren, zeker nu de vervoersmiddelen van eiseres kennelijk door derden worden gereinigd en die derden eiseres hierover niet informeren, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft verklaard. De enkele stelling dat nu eenmaal niet iedere vijf minuten wordt gecontroleerd of de sticker er nog zit, doet aan die verantwoordelijkheid niet af. Van verminderde verwijtbaarheid of het ontbreken van verwijtbaarheid is dan ook geen sprake.
6.2.
Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de minister deugdelijk heeft vastgesteld dat eiseres de overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 3.3, eerste lid, onder b, van de Regeling dierlijke producten, in verbinding met artikel 17, eerste lid onder a, en Bijlage VIII, Hoofdstuk II, lid 2 onder a, van Vo. 142/2011 heeft begaan. De minister was daarom bevoegd voor die overtreding een bestuurlijke boete aan eiseres op te leggen.
Hoogte en evenredigheid van de boete
7. Eiseres voert aan dat de minister het basisboetebedrag ten onrechte niet heeft gehalveerd, nu de gevolgen van de overtreding gering zijn. De minister heeft de boete in het besluit van 21 mei 2021 namelijk wel gehalveerd, na een weloverwogen, ambtshalve getoetste standpuntbepaling. Daarmee erkent de minister dus ook dat er geen sprake kan zijn van een zware overtreding. Die boete had overigens feitelijk maar € 500,- kunnen bedragen conform boetecategorie 1, zijnde een lichte overtreding. De minister dient deze fout nog ambtshalve te herzien en deze boete te verlagen tot een bedrag van € 500,-. Eenzelfde (identieke) overtreding kan niet met twee verschillende boetehoogtes beboet worden. Als er twee verschillende boetehoogtes zijn, betekent dit al dat er geen sprake van eenzelfde overtreding kan zijn. Het standpunt van de minister over de recidiveverhoging is dus onjuist en onbegrijpelijk. De boete van € 2.500,- is onevenredig en staat niet in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De hoogte van deze boete ziet namelijk op een zware overtreding.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.2.
Met betrekking tot de hoogte van het basisboetebedrag, overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.1.
In de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is voor deze overtreding een boete van € 2.500,- vastgesteld. De wetgever heeft dus reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij deze overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Verordeningen 142/2011 en 1069/2009 gediende doel, bescherming van de volks- en diergezondheid en het milieu, staat voorop. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om eiseres te volgen in haar standpunt dat de minister haar een boete van € 500,- had moeten opleggen.
7.2.2.
Van een gering risico voor de volks- en diergezondheid en het milieu was verder geen sprake. De minister heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om in dit geval de wettelijk vastgestelde boete op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren te halveren.
7.2.3.
Dat de minister in het boetebesluit van 21 mei 2021 wel op deze grond de boete voor een soortgelijke overtreding door eiseres heeft gehalveerd, maakt niet dat dit ook in deze zaak moet worden gedaan. Net als de minister, ziet ook de rechtbank in het besluit van 21 mei 2021 geen motivering voor de halvering. Het is niet uitgesloten dat het een foutieve beslissing is geweest en het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat een bestuursorgaan is gehouden een eerdere gemaakte fout te herhalen. [2]
7.2.4.
Voor zover eiseres stelt dat de minister op de zitting van deze rechtbank van 13 maart 2024 zou hebben verklaard dat in honderden soortgelijke zaken de boete is gematigd op grond van dit artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, maar dat dit ten onrechte niet in de uitspraak [3] terecht is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat het aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven is om zich daarover uit te laten. Eiseres heeft ook hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
7.3.
Verder heeft de minister de boete terecht verhoogd vanwege recidive. Het eerdere boetebesluit van 21 mei 2021 is opgelegd voor eenzelfde overtreding en onherroepelijk geworden. Op grond van artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren wordt in dat geval de boete voor deze overtreding (€ 2.500,-) verhoogd met het bedrag van de eerdere boete (€ 1.250,-) en dus heeft de minister terecht een boete van € 3.750,- opgelegd. Dat de eerdere boete lager was, doet er niet aan af dat het wel om eenzelfde overtreding ging en dat is de voorwaarde voor toepassing van de recidiveregeling.
7.4.
Eiseres heeft geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de hoogte van de opgelegde bestuurlijke boete onevenredig moet worden geacht, bijvoorbeeld in verband met de financiële situatie van de onderneming. Daarom heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om met toepassing van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht af te wijken van het wettelijk stelsel van gefixeerde boetes en de boete te matigen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bestuurlijke boete van € 3.750,- in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:11
Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:46, eerste en derde lid
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Verordening (EU) nr. 142/2011
Artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a
Exploitanten zien erop toe dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten:
a. a) voldoen aan de eisen inzake verzameling, vervoer en identificatie van bijlage VIII, hoofdstukken I en II.
Bijlage VIII, hoofdstuk II, punt 2, onder a en onder b, punt xiii)
Tijdens het vervoer en de opslag moet op de verpakking, de recipiënt of het voertuig een etiket worden aangebracht waarop:
a. a) duidelijk de categorie dierlijke bijproducten of afgeleide producten wordt aangegeven,
en
b) de volgende woorden zijn afgedrukt, zodanig dat deze op de verpakking, de recipiënt of het voertuig, naargelang het geval, zichtbaar en leesbaar zijn:
xiii) voor mest en de inhoud van het maag-darmkanaal: „Mest“.
Wet dieren
Artikel 6.2, eerste lid
Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen en EU-besluiten betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 8.7
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 8.8, eerste lid
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.
Regeling dierlijke producten
Artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b
Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn de artikelen (…) 17 (…) van verordening (EU) nr. 142/2011.
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, en derde lid
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
c. categorie 3: € 2500;
3. Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.
Artikel 2.3
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Artikel 2.5, eerste lid
Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren Regeling dierlijke producten Categorie
Artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, voor zover dat artikel betrekking heeft op 3
de artikelen (…) 17 (…) van verordening (EU) nr. 142/2011

Voetnoten

1.Artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a), in verbinding met Bijlage VIII, hoofdstuk II, punt 2, aanhef en onder a).
3.Uitspraak van 22 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3468.