ECLI:NL:RBROT:2025:13526

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
ROT 23/8330, ROT 24/644, ROT 24/2444 en ROT 24/2446
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen overname of compensatie geldschulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft eiseres aanvragen ingediend voor de overname of compensatie van geldschulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister van Financiën heeft deze aanvragen afgewezen, wat heeft geleid tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 19 november 2025 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft afgewezen, omdat de aanvragen niet voldoen aan de voorwaarden van de Wht. Eiseres, die gedupeerd is in de toeslagenaffaire, heeft bezwaar gemaakt tegen meerdere besluiten van de minister, maar de rechtbank concludeert dat de minister het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft geschonden. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, met uitzondering van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 12 juli 2023, dat niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht in de zaak ROT 24/644.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/8330, ROT 24/644, ROT 24/2444 en ROT 24/2446

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2025 in de zaken tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Eiseres heeft aanvragen ingediend om overname of compensatie van geldschulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister heeft deze aanvragen afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dat terecht gedaan. De beroepen zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Procesverloop

2. Met het besluit van 26 juni 2023 heeft de minister de aanvraag van eiseres om overname van drie geldschulden op grond van de Wht afgewezen.
2.1.
Met de besluiten van 12 en 19 juli en 2 augustus 2023 heeft de minister de aanvragen van eiseres om compensatie voor al betaalde geldschulden op grond van de Wht afgewezen.
2.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 26 juni, 12 en 19 juli en 2 augustus 2023.
2.3.
Met het besluit van 6 november 2023 (het bestreden besluit 1) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 juni 2023 ongegrond verklaard.
2.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 12 juli 2023 (ROT 24/644).
2.5.
Met het besluit van 1 februari 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 12 juli 2023 ongegrond verklaard. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 12 juli 2023 heeft van rechtswege betrekking op het bestreden besluit 2. [1]
2.6.
Met het besluit van 1 februari 2024 (het bestreden besluit 3) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 19 juli 2023 ongegrond verklaard.
2.7.
Met het besluit van 1 februari 2024 (het bestreden besluit 4) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 2 augustus 2023 ongegrond verklaard.
2.8.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1 (ROT 23/8330), het bestreden besluit 3 (ROT 24/2444) en het bestreden besluit 4 (ROT 24/2446).
2.9.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
2.10.
De rechtbank heeft de zaak ROT 23/8330 op de zitting van 9 december 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
2.11.
De rechtbank heeft de zaken ROT 23/8330, ROT 24/644, ROT 24/2444 en ROT 24/2446 gevoegd behandeld op de zitting van 14 april 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
2.12.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Geen van de partijen heeft, nadat zij zijn gewezen op hun recht op een nadere zitting te worden gehoord, verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de bestreden besluiten
3. Eiseres is gedupeerde in de toeslagenaffaire. Zij heeft aanvragen gedaan om overname of compensatie van geldschulden op grond van de Wht. Met het besluit van 26 juni 2023 heeft de minister één geldschuld overgenomen en drie geldschulden niet overgenomen. Met de besluiten van 12 en 19 juli en 2 augustus 2023 heeft de minister de aanvragen van eiseres om compensatie voor in totaal 41 al betaalde geldschulden afgewezen. Met de bestreden besluiten is de minister daarbij gebleven.
Heeft de minister het motiveringsbeginsel geschonden?
4. Eiseres betoogt dat de minister het motiveringsbeginsel heeft geschonden door de afwijzing van de overname of compensatie van geldschulden te motiveren met verwijzingen naar verschillende codes. De uitleg bij die codes is summier en onduidelijk voor eiseres.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het motiveringsbeginsel niet geschonden. De minister heeft bij het motiveren van de primaire besluiten gebruik gemaakt van codes. In deze procedures toetst de rechtbank echter niet de primaire besluiten, maar de beslissingen op bezwaar. Daarin heeft de minister geen gebruik gemaakt van codes, maar per schuld gemotiveerd waarom deze niet is overgenomen of gecompenseerd. Eiseres heeft niet toegelicht wat niet duidelijk zou zijn aan de motivering van de bestreden besluiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden?
5. Eiseres betoogt dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de afgewezen geldschulden. De minister mag zijn onderzoeksplicht niet afschuiven op eiseres. Van eiseres mag niet worden verwacht dat zij zelf stukken aanlevert. Ook bij al betaalde geldschulden had de minister actief onderzoek moeten doen.
5.1.
Bij de beoordeling van deze beroepsgrond is het volgende van belang. De aanvrager moet de gegevens en bescheiden verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. [3] Als door een gebrekkige gegevensverstrekking van de kant van de belanghebbende een aanvraag afgewezen moet worden, is de betekenis van het zorgvuldigheidsbeginsel in het algemeen niet zodanig dat het bestuursorgaan alles in het werk moet stellen om zelf de gegevens boven tafel moet krijgen die eventueel kunnen leiden tot een inwilliging van het verzoek. [4]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het zorgvuldigheidsbeginsel niet geschonden. Eiseres heeft gevraagd om overname of compensatie van geldschulden die zijn ontstaan tussen eiseres en een schuldeiser. Van eiseres mag in het algemeen worden verwacht dat zij de beschikking kan krijgen over de stukken die kunnen onderbouwen dat de schuld voldoet aan de voorwaarden voor overname of compensatie op grond van de Wht. Eiseres heeft niet gesteld dat zij daartoe niet in staat zou zijn. De minister heeft zich dus terecht gebaseerd op de stukken die eiseres bij haar aanvragen heeft ingediend. In het kader van de aanvraag om overname van geldschulden heeft de minister daarnaast schuldeisers gevraagd om informatie. De minister was niet verplicht dat ook te doen bij de aanvragen om compensatie voor al betaalde schulden. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de aanvragen om overname of compensatie terecht afgewezen?
6. Eiseres betoogt ten aanzien van een aantal schulden dat de minister deze ten onrechte niet heeft overgenomen of gecompenseerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de aanvragen om overname of compensatie van geldschulden terecht afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet. Dit licht de rechtbank hierna toe. Daarbij gaat de rechtbank alleen in op de schulden ten aanzien waarvan eiseres iets meer of anders heeft aangevoerd dan de hiervoor besproken schending van het motiverings- of zorgvuldigheidsbeginsel. Bij de bespreking van de schulden gebruikt de rechtbank de omschrijving van de schuld zoals die staat vermeld op de betreffende schuldenlijst.
6.1.
Bij de beoordeling van deze beroepsgrond is het volgende van belang.
6.1.1.
De minister neemt op aanvraag de geldschulden over van een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht. De geldschulden die worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, waren voor 1 juni 2021 opeisbaar en zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. [5] De resterende hoofdsom van een niet-hypothecaire lening wordt niet overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar is geworden. [6]
6.1.2.
De minister verleent compensatie voor een afgeloste geldschuld die op grond van artikel 4.1 van de Wht voor overneming in aanmerking zou komen als deze niet voldaan was. [7] De compensatie wordt verleend voor een geldschuld die is voldaan na het moment van het ontvangen van een bedrag op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht. [8]
6.1.3.
De minister verleent compensatie voor afgeloste bestuursrechtelijke schulden aan degene die voor 1 januari 2021 een bedrag heeft ontvangen op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht, als diegene tussen het moment van ontvangen van dat bedrag en 1 januari 2021 een bedrag heeft afgelost aan bestuursrechtelijke schulden. [9]
Santander Consumer Finance Benelux BV
6.2.
De minister heeft met het bestreden besluit 1 de overname van de geldschuld aan Santander Consumer Finance BV afgewezen, omdat eiseres deze schuld eerder zou hebben ingediend en de minister daarop met het besluit van 12 juli 2023 zou hebben beslist. In dat besluit is beslist over een schuld aan Santander CF Benelux BV van € 1.561,36. Met het bestreden besluit 2 is de minister bij die afwijzing gebleven. Volgens eiseres gaat het om verschillende schulden. De rechtbank oordeelt anders. Het dossier in de zaak ROT 23/8330 (over het bestreden besluit 1) bevat een schermafbeelding van de website van Santander Consumer Finance, waarop een uitstaand saldo van € 216,32 staat vermeld op een leenbedrag van € 1.604,96 ten aanzien van rekeningnummer [rekeningnummer] , onder vermelding van ‘Comfort Card Aankoopfinanciering’. Het dossier in de zaak ROT 24/644 (over het bestreden besluit 2) bevat een brief van Santander Consumer Finance van 25 november 2019 waarin een openstaand saldo wordt vermeld van € 1.562,32 ten aanzien van klantnummer [klantnummer] . In dat dossier is ook een schermafbeelding van een telefoon opgenomen waarin onder vermelding van ‘Comfort Card Aankoopfinanciering’ en het nummer [rekeningnummer] , het leenbedrag van € 1.604,96 en het verschuldigde saldo van € 216,32 staan vermeld. De gegevens in beide dossiers komen overeen, zodat het aannemelijk is dat het dezelfde schuld betreft. Het betoog van eiseres ten aanzien van deze geldschulden, voor zover daarover met het bestreden besluit 1 is beslist, slaagt dus niet. De rechtbank bespreekt de inhoudelijke reden van de afwijzing van deze schuld onder 6.4 hierna.
ING Bank N.V. Incasso en Accent VvE Beheer
6.3.
De minister heeft met het bestreden besluit 1 de overname van geldschulden aan ING Bank N.V. Incasso en Accent VvE Beheer afgewezen, omdat eiseres deze schulden eerder heeft ingediend en de minister daarop met de besluiten van 12 juli 2023 en 2 augustus 2023 zou hebben beslist. Eiseres stelt dat de minister de motivering van de afwijzing van deze geldschulden zou hebben gewijzigd met het bestreden besluit 1. Dat is onjuist, de minister heeft in dat besluit enkel toegelicht waarom deze geldschulden met de besluiten van 12 juli 2023 en 2 augustus 2023 zijn afgewezen. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen grond heeft gericht tegen de vaststelling van de minister dat hij over deze geldschulden in een ander besluit heeft beslist. Het betoog van eiseres ten aanzien van deze geldschulden, voor zover daarover met het bestreden besluit 1 is beslist, slaagt dus niet. De rechtbank bespreekt de inhoudelijke reden van de afwijzing van de schuld aan ING onder 6.4 hierna.
ING en Santander SF Benelux BV
6.4.
De minister heeft met het bestreden besluit 2 compensatie voor de al betaalde geldschulden aan ING en Santander SF Benelux BV afgewezen, omdat niet is gebleken dat de hoofdsom van deze kredieten opeisbaar is geworden. Volgens eiseres mag zij niet worden gestraft, omdat zij zich als een goed schuldenaar heeft gedragen en de maandelijkse aflossingen netjes heeft betaald. De kredietvorm mag een gedupeerde ouder, die ruimhartig moet worden gecompenseerd, niet in de weg staan. De rechtbank oordeelt anders. De wetgever heeft nadrukkelijk alleen opeisbare schulden of achterstanden onder de regeling voor overname of compensatie van private schulden willen brengen. De eis dat het moet gaan om opeisbare schulden behoort dan ook tot de kern van regeling en is een in de totstandkomingsgeschiedenis van de regeling steeds terugkerend uitgangspunt. [10] Niet is gebleken dat de hoofdsom van de betreffende kredieten opeisbaar is geworden. De minister heeft de aanvraag om compensatie voor deze al betaalde geldschulden daarom terecht afgewezen.
Regionale Belasting Groep en UWV
6.5.
De minister heeft met het bestreden besluit 3 de compensatie voor de al betaalde geldschulden aan Regionale Belasting Groep en UWV afgewezen, omdat het publieke schulden zijn die niet voldoen aan de voorwaarden voor compensatie op grond van artikel 3.13 van de Wht. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte verwijst naar 1 januari 2021 in plaats van 1 juni 2021 en dat de minister de uitbetalingsdatum van het compensatiebedrag bij de beoordeling had moeten betrekken. De rechtbank oordeelt anders. De verwijzing naar 1 januari 2021 strookt met de tekst van artikel 3.13 van de Wht, waarin is bepaald dat de minister compensatie verleent aan degene die voor 1 januari 2021 een bedrag heeft ontvangen op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7, als diegene tussen het moment van het ontvangen van dat bedrag en 1 januari 2021 een bedrag heeft afgelost aan bestuursrechtelijke schulden. Uit de rekeningafschriften van eiseres blijkt dat deze bestuursrechtelijke schulden zijn afgelost na 1 januari 2021, zodat zij geen recht heeft op compensatie op grond van artikel 3.13 van de Wht. Bovendien heeft eiseres het compensatiebedrag ontvangen na 1 januari 2021, namelijk op 14 december 2021. Ook om die reden heeft eiseres geen recht op compensatie voor deze geldschulden op grond van artikel 3.13 van de Wht. De minister heeft aanvraag om compensatie voor deze al betaalde geldschulden dus terecht afgewezen.
VvE [naam VvE] (oneven) te Schiedam
6.6.
De minister heeft met het bestreden besluit 4 compensatie voor de al betaalde geldschuld aan de VvE [naam VvE] (oneven) te Schiedam (de VvE) van € 5.982,46 afgewezen, omdat dit bedrag is betaald voordat eiseres het compensatiebedrag op 14 december 2021 heeft ontvangen. Eiseres betoogt dat het niet duidelijk is op basis van welke gegevens de minister heeft vastgesteld dat het bedrag voor 14 december 2021 is betaald. De rechtbank oordeelt anders. De betalingen van eiseres aan de VvE in de periode voor 14 december 2021 blijken uit de rekeningafschriften van eiseres en het boekhoudkundig overzicht van de VvE. De minister heeft de aanvraag om compensatie voor deze al betaalde geldschuld daarom terecht afgewezen.
Mocht de minister in redelijkheid de hardheidsclausule buiten toepassing laten?
7. Eiseres betoogt dat de minister de hardheidsclausule [11] ten onrechte niet heeft toegepast. Eiseres is in de problemen gekomen door terugvorderingen van de Belastingdienst. De compensatie die zij hiervoor heeft ontvangen, is opgegaan aan noodzakelijke uitgaven en schulden. Hierdoor is eiseres in een vicieuze cirkel van schulden en stress beland. Het niet overnemen van de ingediende schulden houdt deze situatie in stand, waardoor eiseres geen kans krijgt op een nieuwe start. Eiseres ervaart hierdoor psychische problemen en zij heeft te maken met een krap maandbudget. De minister heeft verder ten onrechte geen rekening gehouden met het eigen aandeel van de Belastingdienst bij het ontstaan van de schulden. [12]
7.1.
Bij de beoordeling van deze beroepsgrond is het volgende van belang. De minister kan afwijken van de artikelen 4.1 en 4.3 van de Wht, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [13] Deze hardheidsclausule kan worden toegepast in bijzondere situaties, waarbij toepassing van de bepaling gelet op de ratio ervan onbillijk uitpakt of wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden waardoor toepassing van de wettelijke bepaling achterwege moet blijven. Of het daarbij gaat om een situatie die door de wetgever in algemene zin is of kan zijn voorzien is daarbij niet van doorslaggevend belang. Bij schrijnende omstandigheden kan worden gedacht aan serieuze en structurele financiële nood, aan ernstige medische omstandigheden, of aan andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. Daarbij gaat het niet zozeer om omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode waarin de toeslagaffaire zich voltrok en die vanzelfsprekend in veel gevallen schrijnend zijn geweest en tot schade kunnen leiden en ook vaak hebben geleid en waarvoor de herstelmaatregelen uit de Wht beogen een oplossing te bieden. Het moet gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schulden over te nemen of te compenseren. Dat betekent dat degene die er een beroep op doet, in ieder geval inzichtelijk moet maken waar de bijzonderheid of schrijnendheid in zijn of haar situatie uit bestaat, en dit zo concreet mogelijk dient te onderbouwen. [14]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister de hardheidsclausule in redelijkheid buiten toepassing laten. Uit wat eiseres heeft aangevoerd, blijkt dat zij ook na ontvangst van het compensatiebedrag kampt met schulden. Uit het door eiseres overgelegde overzicht van inkomsten en uitgaven blijkt dat zij maandelijks € 120,82 overhoudt. Daarbij is al rekening gehouden met de maandelijkse aflossing van de schulden aan ING (€ 150,-), Credifin Nederland BV (€ 100,-), de VvE (€ 314,09), de Belastingdienst (€ 80,-) en familie (€ 100,-). Volgens eiseres heeft zij op dit moment nog schulden aan ING (€ 2.700,-), Het Rughuis (€ 3.100,-), de VvE (€ 2.700,-), de Belastingdienst (€ 1.240,-) en familie
(€ 3.000,-). Met een totale schuldenlast van € 12.740,- en een maandelijkse aflossing van € 744,09 zou eiseres na 1,5 jaar deze schulden hebben afgelost, waarbij zij voldoende overhoudt voor haar overige vaste lasten. Omdat binnen een redelijke termijn uitzicht bestaat op een volledige aflossing van de schulden, is geen sprake van serieuze en structurele financiële nood. Dat eiseres last heeft van stress vanwege haar financiële omstandigheden wil de rechtbank zonder meer aannemen, maar daarmee is nog niet aannemelijk dat sprake is van ernstige medische omstandigheden die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. Dat de schulden zijn ontstaan als gevolg van het handelen van de Belastingdienst, is op zichzelf onvoldoende om de toepassing van de hardheidsclausule te rechtvaardigen: voor het herstel van onrecht in het verleden zijn de compensatieregeling, de O/GS-tegemoetkoming, de forfaitaire regeling en de aanvullende vergoeding van de werkelijke schade bedoeld. [15] Gelet op het voorgaande mocht de minister zich op het standpunt stellen dat in het geval van eiseres geen sprake is van een schrijnende situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister eiseres gelegenheid moeten geven een zienswijze in te dienen?
8. Eiseres betoogt dat de minister haar gelegenheid had moeten geven een zienswijze in te dienen voorafgaand aan de afwijzing van haar aanvragen. Dit zou volgen uit een intern reglement van Sociale Banken Nederland. De minister heeft het bestaan van het reglement betwist en het reglement is niet door eiseres overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank had de minister eiseres niet in de gelegenheid hoeven stellen haar zienswijze naar voren te brengen voorafgaand aan de (primaire) besluiten van 26 juni, 12 en 19 juli en 2 augustus 2023. Voor zover eiseres zich beroept op artikel 4:7 van de Awb, geldt dat de minister die bepaling achterwege mocht laten, omdat de beschikkingen strekken tot het vaststellen van een financiële aanspraak, tegen de beschikkingen bezwaar kon worden gemaakt en de nadelige gevolgen na bezwaar volledig ongedaan konden worden gemaakt. [16] Een andersluidend reglement is de rechtbank niet bekend. De beroepsgrond slaagt niet.
Moet de rechtbank de letterlijke tekst van de Wht opzij zetten?
9. Eiseres betoogt dat het College voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat gedupeerden van de toeslagenaffaire door de Belastingdienst zijn gediscrimineerd en dat de rechter heeft geoordeeld dat de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld en daardoor aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade. [17] De wetgever heeft deze discriminatie en het onrechtmatig handelen door de Belastingdienst niet in de Wht verdisconteerd, waardoor een leemte is ontstaan die
contra legemmoet worden opgevuld. De rechtbank oordeelt anders. Gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 7.2 heeft overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een uitleg van de Wht die haaks staat op de tekst daarvan.
Moet de minister het persoonlijk dossier van eiseres aan haar verstrekken?
10. Eiseres heeft verzocht de minister op te dragen haar persoonlijke dossier over te leggen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag. Eiseres erkent dat zij dit verzoek niet baseert op enige wettelijke grondslag. De rechtbank begrijpt het verzoek van eiseres als een verzoek aan de rechtbank om gebruik te maken van haar bevoegdheid een partij te verzoeken bepaalde stukken in te zenden. [18] De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, omdat de minister de op de zaak betrekking hebbende stukken al heeft overgelegd. [19] Eiseres heeft niet toegelicht welke stukken zouden ontbreken.
Is het beroep tegen het niet tijdig beslissen ontvankelijk?
11. Het beroep in de zaak ROT 24/644, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 12 juli 2023, is niet ontvankelijk, omdat de minister met het bestreden besluit 2 alsnog op dat bezwaar heeft beslist en eiseres in zoverre geen procesbelang meer heeft bij dat beroep. De minister moet wel de proceskosten van eiseres in verband met het beroep tegen het niet tijdig beslissen en het griffierecht in die zaak vergoeden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep in de zaak ROT 24/644, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 12 juli 2023, is niet-ontvankelijk. Voor het overige zijn de beroepen ongegrond. Dat betekent dat de minister de geldschulden niet hoeft over te nemen of te compenseren.
13. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt in verband met het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5). De zaak, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, is van licht gewicht, omdat het een eenvoudige zaak is. De minister moet ook het betaalde griffierecht in de zaak ROT 24/644 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in de zaak ROT 24/644, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
  • bepaalt dat de minister in de zaak ROT 24/644 het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb.
3.Artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.
4.Kamerstukken II 1990/91, 21221, nr. 5, p. 53.
5.Artikel 4.1, tweede lid, van de Wht.
6.Artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
7.Artikel 4.3, eerste lid, van de Wht.
8.Artikel 4.3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wht.
9.Artikel 3.13, eerste lid, van de Wht.
10.ABRvS 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2040, r.o. 20.
11.Artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht.
12.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
13.Artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht.
14.ABRvS 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456, r.o. 7.3.
15.ABRvS 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2309, r.o. 7.3.
16.Artikel 4:12, eerste lid, van de Awb.
17.Rb. Rotterdam 26 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3475.
18.Artikel 8:45, eerste lid, van de Awb.
19.Artikel 8:42, eerste lid, van de Awb.