In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een bedrijfsruimte. [eiseres] stelt dat de huurovereenkomst voor vijf jaar is gesloten en dat deze op 30 april 2023 is geëindigd, terwijl [gedaagde] betoogt dat de overeenkomst voor tien jaar is aangegaan en dus nog loopt tot 30 april 2028. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat de huurovereenkomst voor tien jaar is gesloten. Na beoordeling van de bewijsstukken en getuigenverklaringen concludeert de kantonrechter dat [gedaagde] niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] het perceel sinds 30 april 2023 zonder recht of titel gebruikt en wijst de vordering van [eiseres] tot ontruiming toe. Daarnaast wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding en een contractuele boete. De proceskosten worden aan de zijde van [eiseres] toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.