Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
zetelende te De Steeg, gemeente Rheden,
1.Het geding
2.Het tweede geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende onteigening. De zaak betreft een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.P. van den Berg, en de Gemeente Rheden, vertegenwoordigd door de advocaten mr. J.A.M.A. Sluysmans en mr. R.T. Wiegerink. De Hoge Raad behandelt de schending van procesrechtelijke voorschriften en beginselen, waaronder het beginsel van hoor en wederhoor. De zaak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3563, waarin de zaak was teruggewezen naar de rechtbank.
De rechtbank Gelderland had op 18 mei 2016 een vonnis gewezen waarin de gevorderde vervroegde onteigening werd uitgesproken en een voorschot van € 206.000,-- werd bepaald. De eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen dit vonnis. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft gelet op een e-mail van de Gemeente, die niet door een advocaat was ingediend en niet aan de eiser was gezonden. Dit vormt een schending van de goede procesorde en het recht op hoor en wederhoor. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de zaak terug voor verdere behandeling.
De Hoge Raad benadrukt dat het niet aan de rechtbank is om te bepalen of de stukken die door de Gemeente zijn ingediend relevant zijn voor de beslissing, maar aan de eiser om te reageren op deze stukken. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de procesvoering in onteigeningszaken, vooral met betrekking tot de vereisten voor het indienen van stukken en de rol van de advocaat in het proces.