ECLI:NL:RBROT:2025:11754

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 2283
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor schuld bij de Belastingdienst

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor een schuld bij de Belastingdienst. Eiseres, die sinds 19 februari 2002 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bijzondere bijstand aangevraagd nadat de Belastingdienst een bedrag van € 1.441,- aan teveel ontvangen huurtoeslag had teruggevorderd. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen dringende redenen zijn om bijzondere bijstand te verlenen. Eiseres is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025 behandeld, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een situatie verkeert waarin haar bestaan bedreigd wordt door de belastingschuld. De rechtbank verwijst naar artikel 13 van de Pw, dat stelt dat iemand die bijstand vraagt voor het aflossen van schulden geen recht heeft op bijstand als hij of zij over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

De rechtbank oordeelt dat er geen zeer dringende redenen zijn om eiseres bijzondere bijstand te verlenen, zoals bedoeld in artikel 49 van de Pw. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij in een onoplosbare situatie verkeert. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op bijzondere bijstand en het college geen bijzondere bijstand hoefde te verlenen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2283

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. El Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Duinhouwer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor een schuld bij de Belastingdienst. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de aanvraag heeft kunnen afwijzen. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor een schuld bij de Belastingdienst. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 5 oktober 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 januari 2025 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde alsmede de gemachtigde van het college zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiseres ontvangt vanaf 19 februari 2002 een bijstandsuitkering. De Belastingdienst heeft met de beschikking van 19 juli 2024 een bedrag van € 1.441,- aan teveel ontvangen huurtoeslag van eiseres teruggevorderd. Eiseres heeft vervolgens het college gevraagd om bijzondere bijstand zodat zij deze belastingschuld kan voldoen. Met het bestreden besluit heeft het college de afwijzing van de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor een schuld bij de Belastingdienst gehandhaafd.
Het standpunt van het college in het bestreden besluit
4. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de gevraagde bijzondere bijstand terecht is afgewezen. Het college heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat eiseres geen bijzondere bijstand kan krijgen om schulden af te lossen. Naar de mening van het college zijn er geen dringende redenen om toch bijzondere bijstand te geven.
De beroepsgronden
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college haar op grond van artikel 35 van de Pw in samenhang met artikel 8.7 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (bedoeld: artikel 8.6 van de Beleidsregels 2024, de Beleidsregels) bijzondere bijstand voor de schuld bij de Belastingdienst had moeten verstrekken. Eiseres meent dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, aangezien de kosten zich voordoen, deze kosten noodzakelijk zijn, nu de Belastingdienst de huurtoeslag over 2024 heeft teruggevorderd, eiseres geen draagkracht of vermogen heeft waaruit zij die schuld kan voldoen en er sprake is van een bijzondere situatie. Eiseres heeft te kampen met een moeilijke medische situatie. Eiseres heeft gelet op de extreme inflatie en de toegenomen kosten voor levensonderhoud niet kunnen reserveren. Voor zover het college die mogelijkheid niet had, voert eiseres aan dat sprake is van zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 49, onder b, van de Pw. Volgens eiseres is het bestreden besluit daarom in strijd met de Pw, de Beleidsregels en het evenredigheidsbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor het afbetalen van de schuld bij de belastingdienst van eiseres heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw staat dat degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht heeft op bijstand.
9. In geval artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw toepassing vindt, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 van de Pw.
10. Artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw biedt de mogelijkheid om toch bijzondere bijstand te verlenen, indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van artikel 49 van de Pw genoemde mogelijkheid niet aan de orde is. Zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw doen zich alleen voor als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zodat die bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk is. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan, bijvoorbeeld als daardoor huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. [1]
10.1.
Niet is gebleken dat sprake is van zeer dringende redenen om eiseres bijzondere bijstand te verlenen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de belastingschuld in een situatie is komen te verkeren waarin zij in de voorziening van haar bestaan wordt bedreigd.
11. Het college hanteert beleid om toch bijzondere bijstand te verlenen voor de aflossing van een schuld aan de Belastingdienst. Dit is neergelegd in artikel 8.6 van de Beleidsregels.
11.1.
Deze beleidsregel van het college betreft zogenoemd tegenwettelijk beleid. Dit is beleid dat in strijd is met een wettelijk voorschrift, in dit geval artikel 13 van de Pw. Uit de uitspraak van de Raad van 15 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:700, r.o. 4.9.3. (e.v.), volgt dat de bestuursrechter tegenwettelijk beleid niet op rechtmatigheid beoordeelt, maar als gegeven aanvaard. De bestuursrechter toetst alleen of het bestuursorgaan het tegenwettelijk beleid in het voorliggende geval juist heeft toegepast. Er bestaat bij de toepassing van tegenwettelijk beleid geen ruimte voor de bestuursrechter om te toetsen of het bestuursorgaan op grond van het evenredigheidsbeginsel (artikel 4:84 van de Awb) van het tegenwettelijk beleid had moeten afwijken.
11.2.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank alleen kan toetsen of het college artikel 8.6, van de Beleidsregels in het geval van eiseres juist heeft toegepast. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Eiseres dient op grond van het beleid haar opties met betrekking tot een schuldregeling te onderzoeken. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk is een schuldregeling te treffen met de Belastingdienst. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden die in de Beleidsregels worden gesteld om voor bijzondere bijstand in aanmerking te komen.
12. Gelet op het vorenstaande heeft het college de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor een schuld bij de Belastingdienst terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Het college hoefde geen bijzondere bijstand te verlenen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2025.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2198 en ECLI:NL:CRVB:2021:2290 en de uitspraak van 2 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1033.