ECLI:NL:RBROT:2024:9732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
10884970 CV EXPL 24-1415
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichte deelname aan het Pensioenfonds en premies door een shipchandlerbedrijf

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen. De eiseres, een bedrijf dat zich bezighoudt met het leveren van proviand en accijnsgoederen aan (zee)schepen, is door het Pensioenfonds met terugwerkende kracht verplicht aangesloten, omdat het Pensioenfonds van mening is dat [eiseres] onder de werkingssfeer van de verplichtstellingsbesluiten valt. De eiseres betwist deze verplichtstelling en verzet zich tegen een dwangbevel dat door het Pensioenfonds is opgelegd voor het betalen van pensioenpremies.

De procedure begon met een dagvaarding op 2 januari 2024, gevolgd door een zitting op 6 augustus 2024. Tijdens deze zitting zijn verschillende partijen aanwezig geweest, waaronder de directeur-grootaandeelhouder van [eiseres] en vertegenwoordigers van het Pensioenfonds. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de verplichtstellingsbesluiten en de eisen die daarin zijn opgenomen. De rechter concludeert dat [eiseres] voldoet aan de werkingssfeerbepaling van de verplichtstellingsbesluiten en dat zij verplicht is om deel te nemen aan het Pensioenfonds en premies te betalen.

De kantonrechter heeft de eis van [eiseres] om het dwangbevel buiten effect te stellen afgewezen en de eis van het Pensioenfonds grotendeels toegewezen. [eiseres] is veroordeeld tot betaling van € 80.000,- aan pensioenpremies, vermeerderd met handelsrente en buitengerechtelijke kosten. Daarnaast is [eiseres] verplicht om werknemersgegevens aan het Pensioenfonds te verstrekken, zonder dat hier een dwangsom aan verbonden is. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van [eiseres]. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10884970 CV EXPL 24-1415
datum uitspraak: 4 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] B.V.
vestigingsplaats: [plaatsnaam] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. D.M.A. Oud (voorheen mr. L.H. Hordijk),
tegen
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen,
vestigingsplaats: Heerlen,
gedaagde in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. E. Lutjens en mr. H.L. Doorn.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘het Pensioenfonds’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 januari 2024, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • de aantekeningen van mr. Lutjens die hij tijdens de zitting heeft uitgedeeld.
1.2.
Op 6 augustus 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] (directeur-grootaandeelhouder van [eiseres] );
  • mr. D.M.A. Oud;
  • [naam 2] (bestuurslid van het Pensioenfonds);
  • mr. E. Lutjens.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiseres] houdt zich vanaf haar oprichting op 26 maart 2015 bezig met het afleveren van proviand en accijnsgoederen aan (zee)schepen, hun kapiteins en rederijen (een shipchandlerbedrijf). Het Pensioenfonds is een verplicht gesteld pensioenfonds in de zin van de Pensioenwet en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. Het Pensioenfonds heeft [eiseres] met terugwerkende kracht per 26 maart 2015 verplicht aangesloten, omdat zij vindt dat [eiseres] onder de werkingssfeer van de verplichtstellingsbesluiten valt. [eiseres] is het daar niet mee eens en dat is de kern van het geschil tussen partijen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Vanaf december 2021 heeft het Pensioenfonds [eiseres] herhaaldelijk aangeschreven voor informatie over haar activiteiten om te beoordelen of [eiseres] onder de verplichtstelling valt. [eiseres] reageerde daar niet op. Het Pensioenfonds heeft [eiseres] vervolgens op basis van openbare bronnen aangesloten en op 26 augustus 2022 een ambtshalve nota opgelegd van € 80.000,- aan pensioenpremies. In november 2022 is er voor het eerst contact met [eiseres] en daarna heeft zij vragenlijsten ingevuld en informatie aangeleverd. Het Pensioenfonds heeft [eiseres] laten weten dat die informatie niet leidt tot een andere conclusie. Het Pensioenfonds heeft op 25 juli 2023 een laatste aanmaning van de ambtshalve nota gestuurd aan [eiseres] . [eiseres] heeft de nota niet betaald. Op 4 december 2023 heeft het Pensioenfonds een dwangbevel opgemaakt. Het dwangbevel is op 7 december 2023 betekend aan [eiseres] .
De eis van [eiseres] en van het Pensioenfonds
2.3.
[eiseres] verzet zich tegen het dwangbevel en eist dat de kantonrechter het dwangbevel buiten effect stelt. Daarnaast eist zij een verklaring voor recht dat de activiteiten van [eiseres] niet onder de werkingssfeer van de verplichtstellingsbesluiten vallen en dat zij geen premies verschuldigd is.
2.4.
Het Pensioenfonds eist dat voor recht wordt verklaard dat [eiseres] vanaf 26 maart 2015 onder de werkingssfeer van de verplichtstellingsbesluiten valt en dat [eiseres] verplicht is premie te betalen zoals omschreven in het uitvoeringsreglement. Daarnaast eist het Pensioenfonds dat [eiseres] de ambtshalve nota van € 80.000,- met handelsrente en buitengerechtelijke kosten betaalt en dat [eiseres] werknemersgegevens aan haar verstrekt, op straffe van een dwangsom.
Conclusie
2.5.
[eiseres] valt vanaf 26 maart 2015 onder de werkingssfeerbepaling van de verplichtstellingsbesluiten. Zij moet daarom verplicht deelnemen aan het Pensioenfonds en vanaf 26 maart 2015 premies betalen. Daaruit volgt dat de eis van [eiseres] wordt afgewezen. De eis van het Pensioenfonds wordt grotendeels toegewezen. Hierna wordt deze conclusie uitgewerkt.
De verplichtstellingsbesluiten
2.6.
In deze zaak zijn vier opeenvolgende verplichtstellingsbesluiten van belang. Het gaat om de volgende besluiten:
Het besluit van 17 december 2009: geldend vanaf 22 december 2009 tot 16 februari 2017. Hierna: het Verplichtstellingsbesluit 2009.
Het besluit van 13 februari 2017: geldend vanaf 16 februari 2017 tot 25 januari 2018. Hierna: het Verplichtstellingsbesluit 2017.
Het besluit van 23 januari 2018: geldend vanaf 25 januari 2018 tot 13 april 2023. Hierna: het Verplichtstellingsbesluit 2018.
Het besluit van 11 april 2023: geldend vanaf 13 april 2023. Hierna: het Verplichtstellingsbesluit 2023.
2.7.
De tekst van de werkingssfeerbepaling in deze besluiten is niet steeds hetzelfde.
Wat wel hetzelfde is, is dat er drie vereisten zijn om onder de werkingssfeer te vallen: de (1) assortimentseis, (2) omzeteis en (3) afnemerseis. De assortimentseis houdt kortgezegd in dat de onderneming in ieder geval acht productgroepen die het besluit noemt in het assortiment moet hebben. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] aan deze eis voldoet. De omzeteis houdt in dat tenminste 50% van de omzet met de in het besluit genoemde voedselproducten wordt behaald. Tussen partijen is ook niet in geschil dat [eiseres] aan deze eis voldoet. De assortimentseis en de omzeteis bespreekt de kantonrechter dan ook verder niet.
2.8.
Wel is in geschil of [eiseres] voldoet aan de afnemerseis. Die eis houdt in dat producten verkocht moeten worden aan wederverkopers en/of wederverkopers in retailondernemingen en/of aan verbruikers in horeca en/of cateringbedrijven. Onder het begrip wederverkopers wordt ook verstaan het verkopen van artikelen aan instellingen of aan personen, die deze in een door hen gedreven onderneming aanwenden. Daarnaast voert [eiseres] aan dat zij geen groothandel is en ook daarom niet onder de werkingssfeer van de verplichtstellingsbesluiten kan vallen.
De uitleg van verplichtstellingsbesluiten: cao-norm
2.9.
Om vast te stellen of [eiseres] onder de werkingssfeerbepaling valt, moet die bepaling worden uitgelegd. Daarbij geldt dat de tekst van de werkingssfeerbepaling uitgelegd moet worden aan de hand van de cao-norm. [1] Dat betekent dat de uitleg naar objectieve maatstaven moet plaatsvinden, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de hele tekst van de regeling, van doorslaggevende betekenis zijn. De bedoeling van de partijen is, als deze niet blijkt uit de bepalingen, dus niet relevant. Ook als de werkingssfeerbepaling onduidelijk is, moet de rechter de betekenis van de gebruikte bewoordingen aan de hand van objectieve maatstaven vaststellen. [2] Bij de uitleg kan worden gekeken naar gebruikte formuleringen in de rest van de regeling. Daarnaast speelt de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende tekstinterpretaties zouden kunnen leiden een rol. Ook mag worden gekeken naar eerdere of latere versies van de regeling en op een schriftelijke toelichting bij de regeling. [3] Daarbij is van belang dat de verplichtstellingsbesluiten in de loop der tijd weliswaar op een aantal punten beperkt zijn gewijzigd, maar gesteld noch gebleken is dat daarmee in de positie van het Pensioenfonds als voor de sector verplicht aangewezen pensioenfonds verandering werd gebracht.
[eiseres] voldoet aan de afnemerseis
2.10.
Aan de hand van het kader dat hiervoor is geschetst over de uitleg van de werkingssfeerbepaling, komt de kantonrechter tot de conclusie dat [eiseres] voldoet aan de afnemerseis. Daartoe is het volgende van belang.
2.11.
In de Verplichtstellingsbesluiten 2009, 2017 en 2018 staat dat onder het verkopen aan wederverkopers ook wordt verstaan het verkopen van artikelen aan instellingen of aan personen, die deze in een door hen gedreven onderneming aanwenden.
2.12.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de schepen waaraan zij haar goederen verkoopt, niet kwalificeren als wederverkopers en ook niet als instelling die de verkochte artikelen aanwendt in een door haar gedreven onderneming. Daarbij verwijst [eiseres] naar de Dikke Van Dale Online die instelling definieert als “een (openbare) inrichting of stichting” en naar Wikipedia die een instelling omschrijft als “een organisatie, vaak behorend tot de gezondheidszorg, de kunsten, bancaire wereld of anderszins met enig gezag bekleed instituut. Over het algemeen niet op winst gerichte organisatie”.
2.13.
Volgens het Pensioenfonds voldoet [eiseres] wel aan de afnemerseis, omdat de schepen, kapiteins en rederijen waaraan [eiseres] levert de producten ter beschikking stellen aan de bemanning.
2.14.
Een instelling is volgens de Van Dale (online) een organisatie die zich bezighoudt met een vorm van dienstverlening. Het is dus een ruim begrip en daaronder valt naar het oordeel van de kantonrechter ook een schip of rederij. Daarbij komt dat in het Verplichtstellingsbesluit 2023 in het kader van de afnemerseis niet meer de termen “wederverkopers” en “instellingen” worden gebruikt maar “verkopen aan bedrijfsmatige afnemers”, waarbij rederijen expliciet als voorbeeld worden genoemd. Zoals gezegd is niet gesteld of gebleken dat met deze tekstuele wijziging is beoogd de positie van het Pensioenfonds te veranderen. De uitleg van [eiseres] leidt bovendien tot het onaannemelijke rechtsgevolg dat doorslaggevend is of de afnemer een winstoogmerk heeft. Niet valt in te zien waarom dat van doorslaggevend belang zou zijn.
2.15.
[eiseres] heeft verder niet weersproken dat haar afnemers (de schepen, kapiteins en rederijen) de geleverde producten al dan niet tegen betaling ter beschikking stellen aan de bemanning. Daarmee staat ook vast dat [eiseres] producten verkoopt aan een wederverkoper (in het geval de afnemer die producten doorverkoopt aan haar bemanning) dan wel aan een instelling die de producten aanwendt in haar onderneming (in het geval de producten kosteloos ter beschikking worden gesteld aan de bemanning).
[eiseres] is een groothandel
2.16.
[eiseres] betoogt dat zij geen groothandel is en daarom niet onder de werkingssfeer valt. Ook daar gaat de kantonrechter niet in mee. Hierna legt zij dat uit.
2.17.
Het Verplichtstellingsbesluit 2009 bepaalt naast de drie hiervoor besproken eisen ook dat de onderneming een groothandel moet zijn om onder de werkingssfeer te vallen. [4] Het begrip groothandel is niet afzonderlijk gedefinieerd in het Verplichtstellingsbesluit 2009. In de daaropvolgende verplichtstellingsbesluiten staat deze extra eis niet en is het voldoen aan de drie hiervoor besproken vereisten voldoende om onder de werkingssfeer te vallen. Nog afgezien van de vraag hoeveel betekenis moet worden toegekend aan de extra eis uit het Verplichtstellingsbesluit 2009 (er is daarna immers geen uitbreiding van de werkingssfeer beoogd), is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] ook kwalificeert als groothandel.
2.18.
Volgens Van Dale (online) wordt onder groothandel het volgende verstaan:
1) handel waarbij van de producent betrokken waar aan detaillisten doorverkocht wordt;
2) koop en verkoop bij grote partijen of aantallen;
3) onderneming die groothandel drijft.
2.19.
De kantonrechter is het met [eiseres] eens dat haar bedrijfsactiviteiten in eerste instantie op basis van het dagelijks taalgebruik niet zonder meer overeenkomen met een groothandel. [eiseres] heeft namelijk toegelicht dat zij de goederen op verzoek van de rederij inkoopt bij haar leveranciers en die goederen vervolgens doorverkoopt aan de rederij. Zij is dus (kort) eigenaar van de goederen. De winst die [eiseres] maakt is het verschil tussen de in- en de verkoopprijs. In die zin is de bedrijfsactiviteit van [eiseres] wezenlijk anders dan de bedrijfsactiviteit die aan orde was in het arrest van het hof Den Bosch (voetnoot 4). Daar was namelijk sprake van bemiddeling tussen de detailhandel en de daarvoor in aanmerking komende klanten en niet van verkoop van producten. In dit geval staat wel vast dat [eiseres] grote hoeveelheden producten verkoopt aan haar afnemers. De enkele omstandigheid dat [eiseres] geen voorraden aanhoudt, maakt niet dat zij geen groothandel kan zijn. Daarvoor bestaan onvoldoende objectieve aanknopingspunten.
De eis van [eiseres] wordt afgewezen
2.20.
De hiervoor gegeven uitleg van de werkingssfeerbepalingen in de verplichtstellingsbesluiten brengt met zich dat [eiseres] daar vanaf haar oprichting op 26 maart 2015 onder valt. Dat betekent dat het Pensioenfonds het dwangbevel op goede gronden heeft uitgevaardigd en de eis van [eiseres] moet worden afgewezen.
De verklaring voor recht die het Pensioenfonds eist wordt toegewezen
2.21.
Het voorgaande betekent tegelijkertijd dat de verklaring voor recht die het Pensioenfonds eist, wel wordt toegewezen. Omdat [eiseres] onder de werkingssfeer valt, moet zij het uitvoeringsreglement naleven en de premie betalen zoals daarin is omschreven (artikel 4 Wet Bpf 2000).
[eiseres] moet € 80.000,- betalen aan het Pensioenfonds
2.22.
Omdat [eiseres] (nog) geen werknemersgegevens heeft aangeleverd, heeft het Pensioenfonds ambtshalve een nota van € 80.000,- opgesteld. Dat is een voorlopige inschatting van de verschuldigde premie vanaf de aansluitdatum van [eiseres] . [eiseres] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de ambtshalve nota en zij wordt dan ook veroordeeld om € 80.000,- aan het Pensioenfonds te betalen.
[eiseres] moet incassokosten van € 1.575,- betalen
2.23.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 1.575,- toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding om de vergoeding van 15% die staat in artikel 3.2 lid 4 van het uitvoeringsreglement te matigen tot het bedrag waarop het Pensioenfonds recht heeft volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (artikel 242 Rv). Het Pensioenfonds heeft niet gesteld dat de werkelijke kosten hoger waren en dat het redelijk was om deze kosten te maken.
[eiseres] moet handelsrente betalen
2.24.
[eiseres] is op grond van artikel 3.2 lid 2 en 3 van het uitvoeringsreglement de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 10 september 2022 (de dag na de vervaldatum van de ambtshalve nota van 26 augustus 2022). De wettelijke handelsrente wordt dan ook vanaf 10 september 2022 toegewezen en niet vanaf 16 augustus 2022, zoals door het Pensioenfonds gevorderd.
[eiseres] moet werknemersgegevens verstekken, maar geen dwangsom
2.25.
In artikel 4.1 van het uitvoeringsreglement staat dat de werkgever verplicht is om al zijn werknemers die aan de pensioenregeling van het Pensioenfonds moeten deelnemen bij het Pensioenfonds aan te melden. Daarbij moet de werkgever ervoor zorgen
dat het Pensioenfonds de beschikking krijgt over alle door het Pensioenfonds nodig geoordeelde gegevens. Deze gegevens moeten op door het Pensioenfonds vast te stellen tijdstippen en uniform formaat op de wijze die door het Pensioenfonds wordt verlangd, worden aangeleverd.
2.26.
[eiseres] moet deze bepaling uit het uitvoeringsreglement naleven (artikel 4 Wet Bpf 2000). Daarom wordt zij veroordeeld om de werknemersgegevens te verstrekken, zoals door het Pensioenfonds gevorderd. Daaraan verbindt de kantonrechter geen dwangsom en zij zal [eiseres] een iets ruimere termijn geven om hieraan te voldoen dan door het Pensioenfonds gevorderd (één maand in plaats van veertien dagen). [eiseres] heeft namelijk tijdens de zitting verklaard dat zij de gegevens wel wil aanleveren als dat moet, maar dat dit misschien niet (meer) mogelijk is omdat de papieren administratie van [eiseres] na zeven jaar wordt vernietigd. Tegen die achtergrond vindt de kantonrechter het niet wenselijk om een dwangsom te koppelen aan deze veroordeling.
[eiseres] moet de proceskosten in conventie en reconventie betalen
2.27.
[eiseres] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten in conventie aan de kant van het Pensioenfonds op € 1.630,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 815,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van het Pensioenfonds begroot op € 815,- aan salaris voor de gemachtigde (1/2 x 2 punten x € 815,-). Voor kosten die het Pensioenfonds maakt na deze uitspraak moet [eiseres] een bedrag betalen van € 135,-. Dat is in totaal € 2.580,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.28.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het Pensioenfonds dat eist en [eiseres] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat [eiseres] vanaf 26 maart 2015 valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in het Pensioenfonds en verplicht is de premie te betalen zoals omschreven in het uitvoeringsreglement;
3.2.
veroordeelt [eiseres] om aan het Pensioenfonds € 81.575,- (de ambtshalve nota en de buitengerechtelijke kosten) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW over € 80.000,- vanaf 10 september 2022 totdat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [eiseres] om binnen één maand na vandaag elektronisch de werknemersgegevens van de (gewezen) werknemers die vanaf 26 maart 2015 in dienst zijn (geweest) bij [eiseres] te verstrekken aan het Pensioenfonds via de werkgeversportal op www.azlonline.eu;
3.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten in conventie en in reconventie, die aan de kant van het Pensioenfonds worden begroot op € 2.580,-;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en in het openbaar uitgesproken.
49039

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2363.
2.Hoge Raad 30 augustus 2024, ECLI:NL:HR:2024:1102.
3.Hoge Raad 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1622.
4.Hof Den Bosch 30 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3590.