ECLI:NL:RBROT:2024:9637

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
71/045178-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan een terroristische organisatie en veroordeling voor het in hulpeloze toestand brengen van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een terroristische organisatie (IS) en voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste twee tenlastegelegde feiten, namelijk het medeplegen van deelname aan IS en het verrichten van voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte in de ten laste gelegde periode heeft deelgenomen aan IS, omdat niet kon worden aangetoond dat zij wist dat de persoon bij wie zij zich voegde een strijder van IS was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar in door IS gecontroleerd gebied heeft verbleven, maar dat dit op zichzelf onvoldoende bewijs opleverde voor deelneming aan de terroristische organisatie.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het in hulpeloze toestand brengen en laten van haar drie minderjarige kinderen. De verdachte heeft in de periode van mei 2013 tot mei 2018 met haar kinderen in een oorlogsgebied in Syrië gewoond, wat hen blootstelde aan gevaar en geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door haar kinderen naar een oorlogsgebied te brengen en daar te laten verblijven, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er gevaar zou ontstaan voor hun welzijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar blanco strafblad en de impact van haar detentie op haar kinderen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71/045178-23
Datum uitspraak: 1 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres] .
Raadsvrouw mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16 en 17 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt -kort samengevat- neer op de volgende feiten:
Feit 1: medeplegen van deelname aan een terroristische organisatie (IS).
Feit 2: het verrichten van voorbereidingshandelingen van een terroristisch misdrijf door de volgende feitelijke handelingen te plegen:
A. het eigen maken van extremistisch gedachtegoed;
B. zich verdiepen in het afreizen naar het strijdgebied;
C. afreizen naar het strijdgebied;
D. zich voegen bij en samenleven met een IS strijder;
E. bijdragen aan de gewapende Jihadstrijd.
Feit 3: het in hulpeloze toestand brengen en laten van haar drie minderjarige kinderen door hen mee te nemen naar een oorlogsgebied en hen in een oorlogsgebied te houden.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde (het deelnemen aan IS in de periode van 1 april 2014 tot en met 20 december 2022), van het onder 2 ten laste gelegde (het plegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen van terroristische misdrijven in de periode van 1 april 2014 tot en met 20 december 2022 in Syrië door een islamitisch huwelijk aan te gaan en een gezamenlijke huishouding te voeren met een IS-strijder) en van het onder 3 ten laste gelegde (het in hulpeloze toestand brengen en laten van haar drie minderjarige kinderen in Syrië in de periode van 30 april 2013 tot en met 20 december 2022);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht bij de reclassering en voorwaarden die betrekking hebben op de nazorg door de gemeente voor ex-gedetineerden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
4.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie wat betreft het eerste en het tweede feit
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van beide feiten. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Wat betreft het eerste feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte tussen 1 januari 2013 en 1 april 2014 heeft deelgenomen aan IS. Wel kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan IS in de periode van 1 april 2014 tot en met 20 december 2022. Zij heeft in meerdere plaatsen in door IS gecontroleerd gebied gewoond en is getrouwd met medeverdachte [naam 1] . Door met [naam 1] een gezamenlijke huishouding te voeren, heeft [verdachte] een IS-strijder ondersteund en ontzorgd.
Ook het tweede feit is volgens de officier van justitie bewezen. Het bovenstaande heeft daarvoor als bewijsmateriaal te gelden.
4.1.2.
Het oordeel van de rechtbank over het eerste en tweede feit
Van deelneming aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is sprake als de dader behoort tot die organisatie en handelingen verricht ter verwezenlijking van het terroristische oogmerk. In het geval van IS is het terroristische oogmerk het gewapenderhand vestigen van een islamitische staat met omverwerping van de (seculiere) regimes die reeds bestaan op het door IS bezette grondgebied. Aangezien een staat inwoners nodig heeft, is het zich naar het strijdgebied van IS begeven en het zich voegen bij IS een daad waarmee het terroristische oogmerk wordt verwezenlijkt (rechtbank Rotterdam, 9 november 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:10609). Naar het strijdgebied gaan, zich daar voegen bij een strijder van IS en met hem een huwelijk aangaan is bewijs van het zich voegen bij IS (rechtbank Rotterdam, 29 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9570; zie ook gerechtshof Den Haag 20 december 2023,
Uit de diverse verklaringen en bevindingen in het dossier en uit de verklaring van de verdachte ter zitting valt af te leiden dat de verdachte op 30 april 2013 samen met haar kinderen via Turkije naar Syrië is gereisd. Na een verblijf van bijna een jaar in Aleppo is de verdachte naar Turkije gegaan om van haar vierde kind te bevallen. In maart 2014 is zij teruggekeerd naar Aleppo, om vervolgens in april 2014 naar Al-Bab te gaan.
In mei 2014 is zij van Al-Bab naar Manbij verhuisd waar zij twee jaar heeft gewoond.
In Manbij is de verdachte na het overlijden van haar eerste echtgenoot in augustus 2014, in het voorjaar van 2015 gehuwd met medeverdachte [naam 1] . In de lente van 2016 is de verdachte naar Idlib is gegaan. Volgens haar verklaring is zij in mei 2018 samen met haar kinderen de grens overgestoken naar Turkije, waar zij hebben gewoond tot november 2022. De verdachte is in december 2022 in Istanbul aangehouden en op 16 februari 2023 in Nederland aangekomen.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 april 2014 heeft deelgenomen aan IS, omdat niet kan worden bewezen dat zij heeft geweten dat de persoon bij wie zij zich met haar kinderen had gevoegd, toentertijd een strijder van IS was.
De verdachte heeft zich naar eigen zeggen na 1 april 2014 onder de hoede gesteld van de medeverdachte [naam 1] . Bij vonnis van heden heeft de rechtbank de medeverdachte [naam 1] vrijgesproken van deelneming aan een terroristische organisatie. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, kan dan ook niet worden bewezen dat de verdachte een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met een strijder van IS.
Bewezen kan worden dat de verdachte lang heeft verbleven in door IS gecontroleerd gebied. Dat is echter onvoldoende bewijs voor deelneming aan de terroristische organisatie IS.
De rechtbank acht om bovenstaande redenen ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode het oogmerk had om een of meer van de terroristische misdrijven, bedoeld in het onder feit 2 tenlastegelegde, voor te bereiden of te bevorderen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het eerste en van het tweede feit.
4.2.
Bewijsoverwegingen feit 3
4.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Op het moment dat de verdachte begin mei 2013 naar Aleppo vertrok, had haar man aangegeven dat het veilig was. Het deel van Aleppo waar cliënte verbleef was rustig, zij en haar kinderen hebben geen hevige bombardementen en oorlogsgeweld van dichtbij meegemaakt. Toen zij begin mei 2013 naar Syrië reisde, waren de grenzen gewoon open en kon cliënte met haar drie kinderen ook weer gewoon uit Syrië vertrekken naar Istanbul.
4.1.2.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat de verdachte met haar kinderen op 30 april 2013 naar Turkije en de dag erna naar Syrië is gereisd. Zij heeft zich daar gevoegd bij haar eerste echtgenoot [naam 2] .
De rechtbank acht op basis van haar verklaringen op de zitting en bij de politie bewezen dat [naam 2] toentertijd in de stad Aleppo verbleef en dat de verdachte zich met haar drie kinderen bij hem in de stad Aleppo heeft gevoegd.
De rechtbank acht verder bewezen dat zij heeft geweten dat daar oorlog was. De slag om Aleppo tussen het regeringsleger en de rebellen was reeds op 19 juli 2012 begonnen.
Het regeringsleger voerde op grote schaal bombardementen uit en er vonden grote zelfmoordaanslagen plaats in de stad, met veel doden tot gevolg. Zij is, als gezegd, in mei 2013 aangekomen. Uit haar verklaring, ondersteund door de gegevens van haar bankrekening, blijkt dat zij in januari 2014 naar Istanbul is gereisd en in maart 2014 weer terug naar Aleppo. Zelfs al zou zij zich voor mei 2013 onvoldoende hebben gerealiseerd dat er oorlog was in Syrië, in het bijzonder op de plek waar zij zich bij haar echtgenoot zou voegen, dan nog heeft zij dat in elk geval in maart 2014 geweten. Zij heeft zich derhalve in elk geval in april 2014 met haar (inmiddels vier) kinderen willens en wetens naar een oorlogsgebied begeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte door op deze wijze te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er gevaar zou kunnen ontstaan voor haar minderjarige kinderen en heeft zij hiermee haar kinderen in een hulpeloze toestand gebracht.
De verdachte heeft in elk geval tot mei 2018 in een oorlogsgebied in Syrië verbleven.
Het gegeven dat de verdachte en de kinderen het gebied niet konden verlaten, kan een rol spelen bij de vraag of er sprake is van het opzettelijk in hulpeloze toestand laten van het minderjarige kind (rechtbank Rotterdam 13 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023: 3081).
De rechtbank acht echter bewezen dat de verdachte het oorlogsgebied niet heeft willen verlaten. Nadat de verdachte in Turkije is bevallen van haar vierde kind heeft zij er in maart 2014 bewust voor gekozen om met haar kinderen terug te keren naar Aleppo. Daarna is zij met haar kinderen verder het door IS-gecontroleerde gebied ingetrokken door achtereenvolgens in april 2014 naar Al-Bab en in mei 2014 naar Manbij te gaan. Pas in mei 2018 heeft de verdachte naar eigen zeggen samen met haar kinderen Syrië verlaten.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de periode van mei 2013 tot mei 2018 haar minderjarige kinderen in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in de periode van
mei 2013 tot mei 2018in Syrië ,
opzettelijk haar minderjarige kinderen genaamd
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2007 en
- [minderjarige 2] , geboren [geboortedatum 3] 2009 en
- [minderjarige 3] , geboren [geboortedatum 4] 2011,
tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij als ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
en [minderjarige 3] , krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand gebracht en in
een hulpeloze toestand heeft gelaten, door, terwijl zij wist dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende bovengenoemde periode (mede gelet op de minderjarigheid)
zichzelf niet konden verweren en/of beschermen en/of in een veilige situatie konden
brengen,
met die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar Syrie te reizen en die
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] mee te nemen naar en langdurig te laten
verblijven in plaatsen en gebieden waar gewapende conflicten aan de
gang waren en oorlogsgeweld heerste en (daarbij) die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] telkens bloot te stellen aan en/of in een
situatie te brengen van gevaren en de (rechtstreekse) gevolgen van gewapende conflicten
en/of oorlogsgeweld (zoals bombardementen en/of beschietingen en/of dreiging van geweld
door personen) en daarmee telkens het leven en de psychische en lichamelijke
gezondheid en welzijn van die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in gevaar te
brengen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is in april 2013 samen met haar drie minderjarige kinderen via Turkije naar Syrië gegaan. De verdachte heeft daarna gedurende een periode van tenminste vijf jaar met haar kinderen in een oorlogsgebied gewoond. Hiermee heeft de verdachte haar kinderen bloot gesteld aan oorlogsgeweld en derhalve in een hulpeloze toestand gelaten terwijl van haar als ouder mag worden verwacht dat zij haar kinderen veiligheid en geborgenheid biedt. Zij heeft, toen zij Syrië had verlaten om in Istanbul te bevallen van haar vierde kind, de mogelijkheid gehad met haar kinderen naar haar schoonouders in Marokko te gaan. Maar zij heeft ervoor gekozen terug te keren naar het oorlogsgebied. Weliswaar wordt de verdachte verweten dat zij drie kinderen naar het oorlogsgebied heeft gebracht en gehouden, maar de rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat zij ook haar vierde kind als baby naar het oorlogsgebied heeft gebracht en daar heeft gehouden. Dit wordt de verdachte zwaar aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte een blanco strafblad heeft.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
6 september 2024. Dit rapport houdt – kort samengevat en voor zover relevant – het volgende in.
De verdachte heeft meer dan tien jaar niet in Nederland verbleven en zal zich na haar detentie sociaal en maatschappelijk weer moeten herpakken in de Nederlandse samenleving. Haar resocialisatie zal in eerste instantie voornamelijk gericht zijn op het welzijn en de ontwikkeling van haar acht minderjarige kinderen. Zij zal voorlopig terug moeten vallen op haar familie als het gaat om huisvesting. Haar kinderen staan door een ondertoezichtstelling onder de verantwoordelijkheid van de jeugdbescherming. De verdachte zal dus niet zelfstandig keuzes kunnen maken ten aanzien van het welzijn en de ontwikkeling van haar kinderen. Het risico op algemeen recidive alsook op geweldsrecidive wordt ingeschat als laag.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldplicht en voorwaarden die betrekking hebben op de nazorg door de gemeente voor ex-gedetineerden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en de ernst van het feit is het opleggen van een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Omdat de verdachte wordt vrijgesproken voor de feiten 1 en 2 wordt wat betreft de hoogte van de straf sterk afgeweken van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank vindt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de
rechtbank een deel van de voorgenomen straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd, en hieraan een proeftijd verbinden van twee jaar. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Dit betekent dat, na aftrek van voorarrest, geen gevangenisstraf resteert.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 255 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde zal haar medewerking verlenen aan de voorwaarden zoals opgesteld namens of door de gemeente waar zij staat ingeschreven die betrekking hebben op de nazorg door de gemeente voor ex-gedetineerden, zolang de reclassering dit nodig acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
De voorlopige hechtenis is bij afzonderlijk geminuteerd bevel opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
feit 1.
zij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2013 tot en
met 20 december 2022 in één of meer plaats(en) in Syrie en/of Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitic State of Iraq and
Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Islamitische Staat (IS),
welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische
misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
Terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek
van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of
bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a
en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van
de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet
wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met
het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te
maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en
munitie)
feit 2.
zij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
01 januari 2013 tot en met 20 december 2022 in één of meerdere plaats(en)
in Nederland en/of en/of Syrië en/of Irak en/of Turkije,
meermalen althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of
157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van
Strafrecht te weten
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een
ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft
(te) begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
1. een ander heeft getracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid middelen en/of
inlichtingen te verschaffen, en/of
2. gelegenheid middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich en/of anderen
heeft getracht te verschaffen, en/of
3. een of meer voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, wist dat deze
bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
door
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of
Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) eigen te maken en/of
B. zich te laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het
strijdgebied in Syrie en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak te maken teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied althans naar een door IS(IS/IL) gecontroleerd
gebied en/of gedurende enige tijd te verblijven in dat gebied in Syrie en/of Irak en/of
D. zich te voegen bij een of meer mededader(s) en/of IS(IS/IL) strijder(s) en/of (telkens) (op
Islamitische wijze) een huwelijk aan te gaan met een
of meer IS(IS/IL) strijder(s) en/of een gezamenlijk
huishouding te voeren met een of meer person(en) die (eveneens) deelnam(en) aan
IS(IS/IL) en/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië en/of Irak deel te nemen en/of bij te
dragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS(IS/IL)
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of
het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een
terroristisch oogmerk,
Feit 3
zij
in de periode van 01 januari 2013 tot en met 20 december 2022 1n Nederland en/of Syrië
en/of Irak,
opzettelijk haar minderjarige kind(eren) genaamd
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] , 2007 en
- [minderjarige 2] geboren [geboortedatum 3] 2009 en
- [minderjarige 3] , geboren [geboortedatum 4] 2011,
tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij als ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
en [minderjarige 3] , krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand gebracht en/of in
een hulpeloze toestand heeft gelaten, door, terwijl zij wist dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende bovengenoemde periode (mede gelet op de minderjarigheid)
zichzelf niet kon(den) verweren en/of beschermen en/of in een veilige situatie kon(den)
brengen,
met die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar Syrie en/of Irak te reizen en/of die
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] mee te nemen naar en/of langdurig te laten
verblijven in één of meer plaats(en) en/of gebied(en) waar gewapende conflicten aan de
gang waren en/of oorlogsgeweld heerste en/of (in de nabijheid van die [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
en [minderjarige 3] ) één of meer vuurwapens voorhanden te hebben en/of (daarbij) die
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (telkens) bloot te stellen aan en/of in een
situatie te brengen van gevaren en/of de (rechtstreekse) gevolgen van gewapende conflicten
en/of oorlogsgeweld (zoals bombardementen en/of beschietingen en/of dreiging van geweld
door personen) en/of (daarmee) (telkens) het leven en/of de psychische en lichamelijke
gezondheid en/of welzijn van die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in gevaar te
brengen,