ECLI:NL:RBROT:2024:9628

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
10/960082-16 en 10/960000-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan een terroristische organisatie en veroordeling voor het in hulpeloze toestand brengen van een minderjarige

Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de deelname aan de terroristische organisatie, maar veroordeelde hem wel voor het in hulpeloze toestand brengen van zijn minderjarige kind. De verdachte had zijn kind meegenomen naar een oorlogsgebied in Syrië en daar ten minste vijf jaar met haar gewoond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende bewijs had geleverd dat hij daadwerkelijk had deelgenomen aan de gewapende strijd of dat hij zich bij een terroristische organisatie had gevoegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk zijn kind in een hulpeloze toestand had gebracht door haar bloot te stellen aan de gevaren van een oorlogsgebied. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en de rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/960082-16 en 10/960000-23
Datum uitspraak: 1 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres] .
Raadsman mr. A.J. Horenblas, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16 en 17 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 10/960082-16, zoals deze op de terechtzitting van 31 augustus 2023 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, en in de dagvaarding met parketnummer 10/960000-23.
De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • 10/960082-16: bewezenverklaring van het ten laste gelegde (het medeplegen van deelneming aan IS in Syrië van 1 april 2013 tot en met 1 december 2022);
  • 10/960000-23: bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde (het (deels mede)plegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen van terroristische misdrijven in Nederland, Turkije en Syrië van 1 september 2012 tot en met 1 december 2022) en van het onder 2 ten laste gelegde (het medeplegen van het in hulpeloze toestand laten van zijn minderjarige kind in Syrië van 30 april 2013 tot en met 1 december 2022);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
4.1.1.
Tenlastelegging
Aan de verdachte zijn twee dagvaardingen uitgereikt.
De eerste dagvaarding dateert van 10 juli 2017 en verwijt hem, na wijziging op 31 augustus 2023, in de periode van 1 september 2012 tot en met 1 december 2022 medeplegen van deelneming aan Jabhat al-Nusrah en aan de Islamitische Staat (hierna: IS) en diens beide voorgangers de Islamitische Staat en Irak en de Levant (hierna: ISIL) en de Islamitische Staat in Irak en Shaam (hierna: ISIS).
Hieronder zal de rechtbank aan dit feit refereren als het eerste feit.
De tweede dagvaarding dateert van 20 oktober 2023 en verwijt hem
in de eerste plaats, kortgezegd, dat hij in de bovengenoemde periode de voorbereiding van terroristische misdrijven heeft medegepleegd. Hij heeft dat gedaan door zich het radicaal Islamitische gedachtengoed eigen te maken; door zich te laten informeren over de uitreis; door naar het strijdgebied in Syrië af te reizen en zich daar bij een strijder te voegen; door wapens en camouflage kleding voorhanden te hebben; en door deel te nemen aan de gewapende strijd. Hieronder zal de rechtbank aan dit feit refereren als het tweede feit.
De tweede dagvaarding verwijt hem
in de tweede plaatshet in die periode medeplegen van het brengen en houden van zijn minderjarig kind in een hulpeloze toestand door haar naar het strijdgebied in Syrië te brengen en daar te houden. Hieronder zal de rechtbank aan dit feit refereren als het derde feit.
4.1.2.
Het standpunt officier van justitie wat betreft het eerste en het tweede feit
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van beide feiten. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Wat betreft het eerste feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in augustus 2012 naar Syrië is gereisd om zich aan te sluiten bij een Jihadistische beweging. Dit blijkt uit een audio-opname die hij aan de familie van zijn vrouw heeft gestuurd, waarin hij om vergeving vraagt dat hij zijn familie heeft achtergelaten maar dat dit gerechtvaardigd is omdat deelnemen aan de gewapende strijd een individuele plicht is.
Uit contacten met de familie van de verdachte blijkt dat hij heeft gezegd dat hij niet meer terugkomt.
Uit het bovengenoemde audiobericht en chatberichten die hij en zijn eerste vrouw naar familie hebben gestuurd en uit een brief die zijn eerste vrouw heeft gestuurd, blijkt verder dat zij in het kalifaat wonen en zich ook volledig met het kalifaat en IS identificeren.
De officier van justitie leidt hieruit af dat zij zich bij ISIS hebben aangesloten.
De verdachte heeft verder propaganda gemaakt voor IS en IS getalsmatig versterkt. Tenslotte geldt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte voor IS heeft gestreden.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd van deelneming aan Jabhat al-Nusrah.
Ook het tweede feit is volgens de officier van justitie bewezen. Het bovenstaande heeft daarvoor als bewijsmateriaal te gelden en de verdachte heeft zich bovendien in Nederland het “jihadi-salafistisch” gedachtengoed eigen gemaakt en hij heeft zich laten informeren over de uitreis en die reis uiteindelijk ook gemaakt.
4.1.3.
Het oordeel van de rechtbank over het eerste en tweede feit
Van deelneming aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is sprake als de dader behoort tot die organisatie en handelingen verricht ter verwezenlijking van het terroristische oogmerk. In het geval van IS is het terroristische oogmerk het gewapenderhand vestigen van een islamitische staat met omverwerping van de (seculiere) regimes die reeds bestaan op het door IS bezette grondgebied. Aangezien een staat inwoners nodig heeft, is het zich naar het strijdgebied van IS begeven en het zich voegen bij IS een daad waarmee het terroristische oogmerk wordt verwezenlijkt (rechtbank Rotterdam, 9 november 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:10609).
Met de officier van justitie zal de rechtbank ervan uitgaan dat de verdachte in augustus 2012 naar Syrië is vertrokken. Uit de diverse verklaringen en bevindingen in het dossier en uit de verklaring van de verdachte ter zitting valt af te leiden dat de verdachte aanvankelijk in (de stad) Aleppo heeft gewoond waar zijn eerste vrouw zich bij hem heeft gevoegd.
Rond april 2014 zijn zij naar Al-Bab gegaan. In mei 2014 zijn zij naar Manbij gegaan waar zij vervolgens tenminste twee jaar hebben gewoond. In Manbij is de verdachte in het voorjaar van 2015 met zijn tweede echtgenote islamitisch getrouwd.
De tweede echtgenote van de verdachte heeft verklaard dat zij in de lente van 2016 met haar kinderen naar Idlib is gegaan. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij (en de rechtbank begrijpt: met zijn eerste echtgenote en hun kind) ongeveer vier weken daarna naar Idlib is gegaan. Volgens hun verklaringen zijn zij uiteindelijk medio 2018 naar Turkije gegaan, waar zij hebben gewoond tot november 2022. De verdachte is in november 2022 in Istanbul aangehouden en op 6 december 2022 in Nederland aangekomen.
IS is opgericht op 29 juni 2014. Voor die tijd zijn haar voorgangers ISIL en ISIS actief. Deze zijn blijkens de
Kennisbijlage 140a WvSr PV de Islamitische Staatin 2012 en 2013 in opkomst. Van een “kaping van de revolutie” door radicaal islamitische groepen zou sprake zijn in de herfst van 2012. De verdachte is als gezegd in augustus 2012 naar Syrië gereisd. Voor zover bekend bevond hij zich in Manbij toen IS werd opgericht; Manbij werd op dat moment door ISIS gecontroleerd. Het staat derhalve niet onomstotelijk vast dat de verdachte naar Syrië is afgereisd teneinde zich bij IS of een van haar voorgangers te voegen, wat hij daar later ook over heeft gezegd.
Ook de chatberichten, het audiobericht en de brief die de verdachte samen met zijn eerste echtgenote naar hun familie heeft gestuurd, leveren naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs dat de verdachte zich bij IS of een van haar voorgangers heeft gevoegd en aldus tot IS of een van haar voorgangers is gaan behoren. De rechtbank is, anders dan de verdachte ter zitting heeft verklaard, wel van oordeel dat hij in die chats en boodschappen zich tegenover hun familie daadwerkelijk een aanhanger van IS en haar radicale gedachtengoed heeft betoond. Hij heeft, anders dan hij ter zitting heeft verklaard, daadwerkelijk de familieleden diverse malen opgeroepen zich bij IS aan te sluiten. Maar dat zijn handelingen die dienen ter ondersteuning van het terroristische oogmerk van IS. Uit het feit dat de verdachte deze handelingen heeft verricht kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte ook daadwerkelijk tot de organisatie heeft behoord. Hierbij merkt de rechtbank op dat niet iedere sympathisant van IS, die zijn sympathie digitaal uit, kan worden aangemerkt als deelnemer aan een terroristische organisatie (gerechtshof Den Haag, 26 mei 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1053). Vergelijk bovendien HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413, r.o. 3.6 en 3.7, waar het zich betonen van een aanhanger van een terroristische organisatie en het sturen van geld naar die organisatie niet zonder meer meebrachten dat de desbetreffende verdachte daardoor tot de desbetreffende organisatie ging behoren, ondanks het bepaalde in artikel 140, vijfde lid jo. artikel 140a, derde lid Sr dat onder deelnemen aan een terroristische organisatie het verstrekken en werven van gelden wordt begrepen. Dergelijke handelingen ondersteunen het terroristische oogmerk en de wet stelt buiten twijfel dat het om dergelijke handelingen gaat, maar daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat degene die deze verricht ook tot de terroristische organisatie behoort, aldus de Hoge Raad.
Anders dan de officier van justitie heeft gesteld acht de rechtbank het tenslotte niet boven elke redelijke twijfel verheven dat de verdachte heeft gevochten in een oorlog van IS. Daarvoor zijn zijn uitspraken over strijd en vechten in de audioboodschap te algemeen en uit het onderzoek op de zitting is verder niet gebleken van enig ander bewijsmateriaal dat de verdachte oorlog heeft gevoerd. Er zijn geen foto’s van de verdachte met aanvalswapens, in een legeruniform, op het slagveld of wat dan ook. Er zijn geen berichten waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte is getraind voor de strijd, als strijder dienst heeft gedaan of naar het front is geweest. De officier van justitie kan worden nagegeven dat het verhaal van de verdachte dat hij voor het eerst op de zitting heeft verteld op onderdelen niet klopt, maar dat is het. Er zijn veel verdenkingen, maar bewijs levert het niet op.
Wat betreft het tweede feit, is het sturen van oproepen naar familie om naar het strijdgebied te komen om zich te voegen bij IS een voorbereidingshandeling als bedoeld in artikel 96 Sr. Anders dan bij zijn eerste echtgenote is dat oproepen echter niet als feitelijke omschrijving van die voorbereidingshandelingen in de tenlastelegging opgenomen. De handelingen die de verdachte in dit kader ontegenzeggelijk heeft verricht, kunnen derhalve niet worden meegenomen in de beoordeling van de vraag of hij zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van terroristische misdrijven.
Er is verder geen bewijs dat de verdachte de andere voorbereidingshandelingen zoals in de tenlastelegging beschreven heeft verricht. Er is geen bewijs dat de verdachte zich voor zijn reis naar Syrië in het radicaal islamitische gedachtengoed heeft verdiept en naar Syrië is gereisd om zich bij Jabhat al-Nusrah, IS of een van haar voorgangers aan te sluiten.
Er is
sowiesovrijwel niets bekend over de verdachte voor zijn uitreis. Er is geen bewijs dat de verdachte zich bij een strijder heeft gevoegd. Er is geen bewijs dat hij wapens en/of camouflage kleding
ten behoeve van de strijdvoorhanden heeft gehad. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij een omgebouwd pistool voorhanden heeft gehad, maar dat hij dit had voor zijn veiligheid en voor de veiligheid van zijn gezin. Er is geen bewijs dat hij dit pistool voorhanden heeft gehad ter voorbereiding op oorlogsvoering.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het eerste en van het tweede feit.
4.2.
Bewijsoverwegingen feit 3
4.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. De verdachte heeft zijn dochter niet naar Syrië gebracht en daarover ook geen afspraken gemaakt. Ook heeft hij zijn dochter niet opzettelijk in Syrië gehouden aangezien hij steeds van plan is geweest terug te keren. In elk geval ontbreekt het bewijs van het tegendeel, aldus de raadsman.
4.2.2.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte is met achterlating van zijn eerste echtgenote en zijn kind in augustus 2012 naar Syrië gereisd. Uit de eerder genoemde audioboodschap leidt de rechtbank af dat hij niet heeft verteld wat hij ging doen en waar hij heen ging. Wel stelt de rechtbank vast dat hij voornemens was niet terug te keren, waarover hieronder meer. Verder staat vast dat de eerste echtgenote van de verdachte met hun kind op 30 april 2013 naar Syrië is gereisd. De verdachte en zijn eerste vrouw hebben elkaar midden in Syrië ontmoet. Daaraan moeten afspraken ten grondslag hebben gelegen.
In het geval zijn minderjarige kind onder de hoede van de verdachte in een oorlogsgebied is, kan het gegeven dat de verdachte en het kind het gebied niet kunnen verlaten een rol spelen bij de vraag of er sprake is van het opzettelijk in hulpeloze toestand laten van het minderjarige kind (rechtbank Rotterdam 13 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3081).
De rechtbank acht echter bewezen dat de verdachte het oorlogsgebied niet heeft willen verlaten. Uit een gesprek van de wijkagent met de moeder van de verdachte op 14 juli 2014 blijkt dat de verdachte tegen zijn familie heeft gezegd dat hij met zijn gezin in Syrië was en dat hij niet terugkwam. In maart 2017 heeft hij nog contact gehad met zijn zus [naam 1] , die eveneens heeft verklaard dat de verdachte niet terug wilde komen. Ook de eerste vrouw van de verdachte heeft meer keren tegen haar vader gezegd dat ze niet naar Nederland terug komt. Daar komt bij dat de verdachte meermalen familie heeft opgeroepen naar Syrië te komen en zich bij hen te voegen. Ook dat bewijst dat hij niet wilde terugkomen.
De verdachte heeft verklaard dat hij de bovenbedoelde oproepen heeft gedaan omdat hij meermalen werd aangehouden door leden van IS en hij op zijn telefoon wilde kunnen laten zien dat hij aanhanger was van IS, terwijl hij dat in werkelijkheid niet zo was. De rechtbank vindt deze verklaring echter onaannemelijk omdat die op geen enkele wijze wordt ondersteund door ander materiaal en pas door de verdachte is afgelegd bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak.
Nu hij zijn eerste echtgenote en hun kind heeft achtergelaten, naar een oorlogsgebied is getrokken met de intentie niet terug te keren, hij samen met zijn eerste echtgenote heeft geregeld dat zij zich met hun kind bij hem in dat oorlogsgebied kon voegen en hij tenminste met zijn gezin vijf jaren willens en wetens in dat gebied is gebleven, acht de rechtbank bewezen dat hij tezamen en vereniging met zijn eerste echtgenote zijn minderjarige kind in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de periode mei 2013 tot mei 2018 zijn minderjarig kind in Syrië in hulpeloze toestand heeft gebracht en gehouden.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 1 september 2012
tot mei 2018in Nederland en Syrië ,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk zijn minderjarige kind genaamd [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2012,
tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging hij als ouder van [minderjarige] krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand gebracht en in een hulpeloze toestand heeft gelaten, door, terwijl hij wist dat [minderjarige] gedurende bovengenoemde periode (mede gelet op de minderjarigheid) zichzelf niet kon verweren en/of beschermen en/of in een veilige situatie kon brengen,
die [minderjarige] mee te nemen naar en/langdurig te laten verblijven in plaatsen en gebieden waar gewapende conflicten aan de gang waren en oorlogsgeweld heerste en
(in de nabijheid van die [minderjarige] ) één vuurwapen (door hem, verdachte ) voorhanden te hebben en
(daarbij) die [minderjarige] telkens bloot te stellen aan en/of in een situatie te brengen van gevaren en de (rechtstreekse) gevolgen van gewapende conflicten en oorlogsgeweld (zoals bombardementen en beschietingen en dreiging van geweld door personen) en daarmee telkens het leven en de psychische en lichamelijke gezondheid en welzijn van die [minderjarige] in gevaar te brengen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging hij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is in augustus 2012 naar Syrië gegaan en op 30 april 2013 is zijn echtgenote samen met hun destijds acht maanden oude dochter eveneens naar Syrië gereisd om zich bij de verdachte te voegen. De verdachte heeft daarna gedurende een periode van tenminste vijf jaar met zijn echtgenote en dochter in een gebied gewoond waar oorlog werd gevoerd.
De verdachte heeft op de zitting gezegd dat hij en zijn gezin in het desbetreffende gebied in gevaar waren omdat er misdrijven werden gepleegd tegen buitenlanders die niet bewapend waren. Ter beveiliging daartegen heeft hij een vuurwapen aangeschaft. De verdachte heeft aldus samen met zijn echtgenote zijn dochter bloot gesteld aan oorlogsgeweld en andere gevaren en derhalve in een hulpeloze toestand gelaten terwijl van hem als ouder mag worden verwacht dat hij zijn kind veiligheid en geborgenheid biedt en dan niet door een vuurwapen te kopen. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
9 augustus 2024. Uit dit rapport blijkt -kort gezegd- dat de reclassering door de proceshouding van de verdachte geen adequate inschatting kan maken van het risico op recidive, het risico op gewelddadig extremisme en eventuele benodigde (gedrag) interventies om eventuele risico's te verminderen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en de ernst van het feit is het opleggen van een gevangenisstraf op zijn plaats. Daarbij is vooral van belang dat de verdachte bewust in een oorlogsgebied is gebleven en zijn kind voor de gevaren die daar speelden niet onmiddellijk in veiligheid heeft gebracht. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Omdat de verdachte wordt vrijgesproken voor de feiten 1 en 2 wordt wat betreft de hoogte van de straf sterk afgeweken van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank vindt een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.
Dit betekent dat, na aftrek van voorarrest, geen gevangenisstraf resteert.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 255 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van de zaak met parketnummer 10/960082-16:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
ten aanzien van de zaak met 10/960000-23:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
de voorlopige hechtenis is bij afzonderlijk geminuteerd bevel opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 1 oktober 2024.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst (gewijzigde) tenlasteleggingen
Parketnummer 10/960082-16
feit 1
Hij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 september 2012 tot en
met 1 december 2022 te Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen
heeft deelgenomen aan een of meer terroristische organisaties te weten Jabhat al Nusra
(JaN) en/of Islamitic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamitic State of Iraq and Levant
(ISIL) en/of Islamitische Staat (IS), althans een of meer organisaties die tot oogmerk hebben
het plegen van terroristische misdrijven te weten
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
Parketnummer 10/960082-16
1.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
01 september 2012 tot en met 01 december 2022 in één of meerdere plaats(en)
in Nederland en/of Syrië en/of Irak en/of Turkije,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of
157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van
Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar
voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit
feit iemands dood ten gevolge heeft,
(te) begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
1. een ander heeft getracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
2. gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf
zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en/of
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, wist
dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals
Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of
Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), en Jabhat al Nusra (JaN) eigen te
maken en/of
B. zich te laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het
strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak te maken teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied, althans naar een, door IS(IS/IL) en/of Jabhat al Nusra (JaN),
gecontroleerd gebied en/of gedurende enige tijd te verblijven in dat gebied in
Syrië en/of Irak en/of
D. zich te voegen bij een of meer mededader(s) en/of Jabhat al Nusra (JaN),
en/of IS(IS/IL) strijder(s)) die (eveneens) deelnam(en) aan IS(IS/IL) en/of
Jabhat al Nusra (JaN), en/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië en/of Irak deel te nemen en/of bij te
dragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische Organisatie
IS(IS/IL) en/of Jabhat al Nusra (JaN) en/of in welke gewapende Jihadstrijd
moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van
ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk en/of
F. in Syrië en/of Irak (vuur)wapens en/of camouflagekleding, althans
voorwerpen en/of materiaal geschikt voor (training ten behoeve van)
oorlogsvoering en/of de gewapende Jihadstrijd gebruikt en/of voorhanden gehad;
2.
hij
in de periode van 01 september 2012 tot en met 01 december 2022 in
Nederland en/of Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk zijn minderjarige kind genaamd [minderjarige] , geboren
op [geboortedatum 2] 2012,
tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging hij als ouder van [minderjarige]
krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand gebracht en/of in
een hulpeloze toestand heeft gelaten, door, terwijl hij wist dat [minderjarige]
gedurende bovengenoemde periode (mede gelet op de minderjarigheid) zichzelf
niet kon verweren en/of beschermen en/of in een veilige situatie kon brengen,
met die [minderjarige] naar Syrië en/of Irak te reizen en/of die [minderjarige]
mee te nemen naar en/of langdurig te laten verblijven in één of meer
plaats(en) en/of gebied(en) waar gewapende conflicten aan de gang waren en/of
oorlogsgeweld heerste en/of (in de nabijheid van die [minderjarige] ) één of
meer vuurwapens (door hem, verdachte en/of zijn echtgenote [naam 2] )
voorhanden te hebben en/of (daarbij) die [minderjarige] (telkens)
bloot te stellen aan en/of in een situatie te brengen van gevaren en/of de
(rechtstreekse) gevolgen van gewapende conflicten en/of oorlogsgeweld (zoals
bombardementen en/of beschietingen en/of dreiging van geweld door personen)
en/of (daarmee) (telkens) het leven en/of de psychische en lichamelijke
gezondheid en/of welzijn van die [minderjarige] in gevaar te brengen;