ECLI:NL:RBROT:2024:9380

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
ROT 21/4143
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor zonnepanelen in beschermd stadsgezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van 12 zonnepanelen op het dak van een woning in Brielle, gelegen binnen een beschermd stadsgezicht. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.M. Hueting, had op 20 oktober 2020 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Brielle op 14 december 2020 werd geweigerd. De weigering was gebaseerd op adviezen van de monumentencommissie en de strijdigheid met het bestemmingsplan, dat het plaatsen van zonnepanelen op monumentale panden verbiedt. Eiser stelde dat de gemeente onvoldoende rekening hield met de energietransitie en dat de cultuurhistorische status niet in de weg zou moeten staan aan de verduurzaming. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht de vergunning had geweigerd, omdat de aanvraag in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften en de welstandsnota. De rechtbank benadrukte dat de gemeente een ruime beleidsmarge heeft en dat de cultuurhistorische waarden van het stadsgezicht doorslaggevend gewicht hebben gekregen in de besluitvorming. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat er geen gelijke gevallen konden worden aangetoond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor eiser om opnieuw in gesprek te gaan met de gemeente over de nieuwe beleidsregels die op 9 juli 2024 zijn aangenomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4143

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 september 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Brielle, eiser,

gemachtigde: mr. H.M. Hueting,
en
het college van burgemeester en wethouders van Brielle, thans Voorne aan Zee,verweerder,
gemachtigde: mr. N. van Helvoort.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van 12 zonnepanelen op het dak van zijn woning aan de [adres] te Brielle.
Bij besluit van 24 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend. Verweerder heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [persoon A] .

Overwegingen

1.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 20 oktober 2020. Dat betekent dat in dit geval het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
1.2.
Het overige wettelijk kader, zoals dat vóór 1 januari 2024 luidde, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2 Eisers aanvraag van 20 oktober 2020 voor een omgevingsvergunning ziet op het plaatsen van 12 zonnepanelen op zijn woning aan de [adres] te Brielle. Ter plaatse is het bestemmingsplan “Vesting” (het bestemmingsplan) van kracht. Op 28 oktober 2020 heeft verweerder eiser ervan op de hoogte gesteld dat de monumentencommissie op 26 oktober 2020 over zijn aanvraag negatief heeft geadviseerd. Dit negatieve advies houdt verband met de welstandsnota Brielle, herziening 2018 (de welstandsnota), waarin is bepaald dat binnen het beschermde stadsgezicht zonnepanelen alleen zijn toegestaan indien ze niet zichtbaar zijn vanaf het openbaar toegankelijk gebied. De zonnepanelen zouden eventueel wel op de bergingen geplaatst kunnen worden of op een naast de bergingen, in aansluiting op de tuinmuur, te maken overkapping. Aan het verzoek van de zijde van verweerder om de aanvraag aan te passen dan wel in te trekken heeft eiser niet voldaan.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het advies van de monumentencommissie overgenomen. Hierdoor is er sprake van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo. Verder stelt verweerder dat de aanvraag (tevens) in strijd is met het bestemmingsplan, waardoor ook sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo. Immers, de gronden waarop het plan is geprojecteerd hebben de bestemming "Wonen" (W) met dubbelbestemming "Waarde -cultuurhistorie-1", waarbij geldt dat zonnepanelen op gebouwen die vallen onder de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie-1” niet zijn toegestaan.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van zijn op grond van artikel 19.3.6 van de planvoorschriften toegekende bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan als de zonnepanelen niet of zeer beperkt zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, omdat het bouwplan niet aan deze voorwaarde voldoet.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in overeenstemming met het advies van de bezwaarschriftencommissie (de commissie), het primaire besluit in stand gelaten en het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
5. Eiser wenst ten principale een uitspraak te verkrijgen over de verplichting van decentrale overheden om nadrukkelijk ook de aspecten van de energietransitie te betrekken in besluiten als de onderhavige, ook als daarover in eigen (beleids)regels en beleid niet expliciet iets staat vermeld. Volgens eiser moet in dat geval de bepaling waarop de gemeente zich beroept buiten werking gesteld worden (de zogenaamde exceptieve toetsing).
Volgens eiser is zijn woning met een groot dakoppervlak geschikt voor zonnepanelen maar heeft de gemeente Brielle ten onrechte geen recente beleidsregels of plannen vastgesteld waarmee de energietransitie wordt gefaciliteerd. De monumentencommissie heeft – gegeven haar beperkte beoordelingskader - negatief geadviseerd terwijl als vaststaand kan worden aangenomen dat het als particulier aanleggen van zonnepanelen bijdraagt aan een reductie van de C02 uitstoot.
5.1.
De gemeente Brielle heeft naar de mening van eiser een zorgplicht ten aanzien van het milieu en in het bijzonder om een relevante en wezenlijke bijdrage te leveren aan de energietransitie. Recentelijk is dit nog eens benadrukt in het verschenen IPCC rapport “Climate Change 2021, the physical science basis” (IPPC rapport). Als inspannings-verplichting geldt dat gestreefd moet worden naar 0% CO2-emissie.
Verder geldt dat in het ook voor Nederland geldende Klimaatakkoord van Parijs is opgenomen dat er grenzen zijn aan de temperatuurstijging en dat er voortgang moet worden geboekt met de inspanningen om temperatuurstijging tegen te gaan. Op nationaal niveau heeft de Raad van State in 2018 het rapport “Klimaatbeleid in wetgeving en akkoord” geschreven. Daarbij wordt onder meer ingegaan op de vraag of burgers gedwongen kunnen worden zonnepanelen aan te leggen. Dat staat in schril contrast met dit geschil, waarin de gemeente wordt aangesproken op het niet (willen) implementeren van de energietransitie in haar wet- en regelgeving.
Daarnaast wijst eiser erop dat de gemeente Brielle in strijd met het document “Programmastart IBP” (het IBP) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten van 14 februari 2018 niet heeft deelgenomen aan de ontwikkeling van een Regionale Energiestrategie (RES) en evenmin bestuurlijke keuzes heeft vastgelegd in een omgevingsvisie of omgevingsplan.
5.2.
Verder volgt uit artikel 8 van de Klimaatwet dat gemeenten nadrukkelijk worden
betrokken bij de uitvoering van de wet- en regelgeving ter zake van het klimaat. Door Nederland zou een CO2-reductie worden voorgestaan van 49% in 2030 en 95% lager in 2050. De gemeente Brielle heeft evenwel op geen enkele wijze laten zien op welke wijze zij denkt aan deze opgaaf als gemeente te gaan voldoen, sterker nog zij heeft bij raadsbesluit van 25 mei 2021 de RES zelfs verworpen.
Voorts is tussen de centrale overheid en decentrale overheden het zogenaamde “Klimaatakkoord” tot stand gekomen. Daarin wordt op p. 162 de RES als belangrijk instrument aangewezen waarbinnen de gemeentes worden betrokken, waaronder het plannen van kleinschalige zonneprojecten. Het bieden van die mogelijkheid vergroot de betrokkenheid van burgers en de acceptatie van de energietransitie. Dit zou een argument zijn om de zonnepanelen juist in het zicht van de Vesting te leggen. Daarmee wordt de kans vergroot dat - juist door de zichtbaarheid - de inwoners zich meer betrokken voelen bij de energietransitie.
In de RES 1.0 Rotterdam Den Haag, is vermeld dat zeer stevig wordt ingezet op zonne-energie op daken in stedelijk gebied, waarbij geldt dat 40% van het geschikte dakoppervlak benut moet gaan worden voor zonnepanelen. De gemeente voldoet niet aan deze inspanningsverplichtingen.
5.3.
Eiser wijst in dit verband verder op de Urgenda-uitspraak, ECLI:NL:HR:2019:2006. Op grond van de artikelen 2 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) rust op een Staat de plicht om passende maatregelen te nemen in verband met een reële dreiging van klimaatverandering. Dit geldt volgens eiser evenzeer voor de gemeente.
Eveneens acht eiser de Shell-uitspraak van de rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2021:5337, relevant omdat daarin een private partij verplicht wordt om rekening te houden met de energietransitie. Als dat geldt voor een private partij dan geldt dit volgens eiser al helemaal voor een publieke entiteit zoals de gemeente Brielle.
5.4.
Eiser wijst verder op artikel 21 van de Grondwet, waaruit volgt dat de overheid het leefmilieu moet beschermen en verbeteren. De gemeente Brielle schendt met haar nalatigheid en het in stand laten van de bepaling ter zake het niet mogen hebben van zonnepanelen, (onder meer) deze bepaling van de Grondwet.
Eiser meent dat artikel 19.2, aanhef en onder o, van de planregels, waarin is bepaald dat zonnepanelen- en cellen niet zijn toegestaan, exceptief moet worden getoetst, in die zin of deze in strijd is met hoger recht en/of niet toegestaan is en/of in strijd is met hogere wetsbepalingen. Dit is volgens eiser het geval. Eiser verzoekt artikel 19.2, aanhef en onder o, van de planregels buiten werking te stellen en te bepalen dat, met vernietiging van het bestreden besluit, de vergunning alsnog wordt verleend.
5.6.
Eiser wijst er tot slot op dat op andere daken binnen de binnenstad van Brielle wel zonnepanelen zijn toegestaan en doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
6. Verweerder trekt de ontvankelijkheid van eiser in twijfel. Volgens verweerder heeft eiser geen concrete beroepsgronden ingediend gericht op de onrechtmatigheid van het bestreden besluit.
6.1.
Ten aanzien van het procesbelang overweegt de rechtbank als volgt. Wanneer een eisende partij enkel een (principiële) uitspraak wenst te verkrijgen, in dit geval over een impliciete verplichting van een lagere overheid om de aspecten van de energietransitie te betrekken in besluiten zoals de onderhavige, ook wanneer dit niet volgt uit het geldende beoordelingskader, dan is dit gezien de vaste rechtspraak onvoldoende om procesbelang aan te nemen. Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3300, r.o. 5.2., en 16 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM7768, r.o. 2.4.2.
.
Er is echter wel sprake van procesbelang als dat wat eiser met het beroep wil bereiken ook daadwerkelijk kan worden bereikt en dit voor eiser feitelijk van betekenis is. In dit geval kan en wil eiser met zijn beroep buiten het principiële punt iets bereiken waarbij hij een concreet, actueel en reëel belang heeft. Eiser wenst door middel van een exceptieve toetsing alsnog een omgevingsvergunning te verkrijgen voor het plaatsen van 12 zonnepanelen op het dak van zijn woning. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een ontvankelijk beroep.
7. Ten aanzien van eisers beroep op het exceptief toetsen van de betreffende bestemmingsplanvoorschriften en ten aanzien van het beleid, zoals opgenomen in de welstandsnota, overweegt de rechtbank als volgt.
Een rechter kan een algemeen verbindend voorschrift, in een zaak over een besluit dat op dat voorschrift gebaseerd is, indirect toetsen op rechtmatigheid (exceptieve toetsing). Als het gaat om een algemeen verbindend voorschrift dat is opgenomen in een wet in formele zin, dan zijn de mogelijkheden voor exceptieve toetsing, gelet op het bepaalde in artikel 120 van de Grondwet, beperkter dan bij een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is. In beide gevallen kan de rechter toetsen aan rechtstreeks werkend Unierecht en aan eenieder verbindende bepalingen van een verdrag (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1166, en 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452).
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling over de exceptieve toets, onder meer kenbaar uit haar uitspraak van 27 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4266), volgt dat de mogelijkheid om in een procedure die is gericht tegen een besluit omtrent de verlening van een omgevingsvergunning, de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen, niet zover strekt dat deze regeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van de beoordeling van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan. In een procedure als deze waarin wordt aangevoerd dat de bestemmingsregeling in strijd is met een hogere regeling, dient de bestemmingsregeling slechts onverbindend te worden geacht of buiten toepassing te worden gelaten, indien de bestemmingsregeling evident in strijd is met de hogere regeling. Voor evidentie is onder meer vereist dat de hogere regelgeving zodanig concreet is dat deze zich voor toetsing daaraan bij wijze van exceptie leent.
Een planregel is alleen in strijd met hoger recht als de rechter zonder nader onderzoek kan vaststellen dat deze in strijd is met de hogere rechtsnorm.
7.1.
De Klimaatwet is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet voor gemeenten om in het kader van de exceptieve toets met succes door eiser te kunnen worden ingeroepen. Ditzelfde geldt ook voor het Klimaatakkoord. Dat daarbij onder meer gewezen wordt op het belang van het opwekken van zonne-energie door huishoudens maakt niet dat gemeenten geen beleid zouden mogen ontwikkelen waarbij, zoals in dit geval, cultuurhistorische bezwaren bestaan tegen het plaatsen van zonnepanelen op monumentale panden. Verweerder heeft daarbij een ruime beleidsmarge en gekozen voor een terughoudend beleid ten aanzien van zonnepanelen op zichtlocaties.
7.2.
Ter zake van al hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd over de zorgplicht van de gemeente Brielle ten aanzien van het milieu, gebaseerd op het “IPPC rapport”, het “Klimaatakkoord van Parijs”, het “Klimaatbeleid in wetgeving” en het “IBP”, overweegt de rechtbank dat daarin geen concrete aanwijzingen staan noch voorschriften die zich lenen voor een exceptieve toets zoals door eiser gewenst. Ook ter zitting heeft eiser niet aannemelijk kunnen maken dat de bestemmingsplanvoorschriften en het beleid evident met deze (beleids)stukken in strijd zijn, nog daargelaten of de door eiser genoemde stukken een verplichting voor verweerder opleveren en derden daaraan direct rechten kunnen ontlenen. Dit geldt eveneens voor de door eiser aangehaalde Urgenda- en Shelljurisprudentie van de burgerlijke rechter.
7.3.
Eiser heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat hij het uitgangspunt in de RES dat 40% van de geschikte daken in de gemeente benut moet worden voor zonnepanelen ziet als concrete norm waaraan verweerder is gebonden, en welke norm moet gelden als uitvloeisel van de inspanningsverplichting die is opgenomen in artikel 21 van de Grondwet.
7.3.1.
Uit de wettekst noch uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de grondwetgever heeft bedoeld dat uit artikel 21 van de Grondwet een specifiek afdwingbaar recht zou volgen. Sprake is slechts van een algemene positieve verplichting voor de overheid ten aanzien van het milieu. Van een concrete plicht voor lokale overheden is evenwel geen sprake. De bestuursorganen van (lokale)overheden behouden een ruime beleidsmarge bij de uitvoering van hun taken, als de onderhavige. In die zin leent artikel 21 van de Grondwet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor een rechtstreeks beroep daarop bij de rechter. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4659.
7.3.2.
Evenmin kan de verwijzing naar de RES eiser in dit verband baten. Ter zitting heeft eiser erkend dat de ruimtelijke kwaliteit het uitgangspunt van de RES is en dat verweerder beleidsvrijheid heeft. Dat eiser een bijdrage wenst te leveren aan het terugbrengen van de CO2-uitstoot is positief, maar de gewenste energietransitie staat verweerder, ook in het geval de gemeenteraad zich wel zou hebben gecommiteerd aan de RES, niet in de weg om in dit geval in het licht van de ruimtelijke kwaliteit doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de cultuurhistorische status en het beschermde stadsgezicht. In die zin kan de RES als zodanig evenmin worden gezien als een specifiek afdwingbaar recht dat zich leent voor een exceptieve toets, zoals eiser voor ogen heeft. Dat, naar eiser stelt, volgens de RES 40% van het geschikte dakoppervlak voor zonnepanelen benut moet gaan worden betekent overigens niet dat als gevolg van de geweigerde omgevingsvergunning niet aan deze doelstelling zal kunnen worden voldaan.
7.4.
Wat betreft de positieve verplichtingen van de overheid ten aanzien van het milieu, die zouden voorvloeien uit de artikelen 2 en 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 2 van het EVRM is kort samengevat bepaald dat het recht van een ieder op het leven door de wet wordt beschermd. In artikel 8 van het EVRM is onder meer bepaald dat een ieder het recht heeft op respect voor zijn woning. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kent het EVRM geen uitdrukkelijk recht toe op onder meer een schone omgeving, maar kan artikel 8 in het geding zijn indien de overlast zo is dat betrokkene in ernstige mate in zijn gezondheid wordt getroffen dan wel dat hij in zijn woongenot wordt belet (zie bijvoorbeeld EHRM Jugheli tegen Georgië, arrest van 13 juli 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0713JUD003834205, punt 62 en de daar aangehaalde rechtspraak, in samenhang met de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1947, r.o. 69.2).
Nu er, alleen al gezien de te verwachten beperkte gevolgen van het niet verkrijgen van een vergunning voor het plaatsen van zonnepanelen op het dak van eisers woning, geen aanleiding is om aan te nemen dat verweerder hiermee het recht op leven evident zou schenden dan wel dat eiser in ernstige mate in zijn woongenot wordt belet, volgt de rechtbank niet het betoog van eiser dat artikel 19.2, aanhef en onder o van de planvoorschriften in strijd is met de artikelen 2 en 8 van het EVRM.
7.5.
Het gestelde achterblijven van de implementatie van of ontwikkeling van gemeentelijk beleid inzake de energietransitie kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat artikel 19.2 , aanhef en onder o, van de planregels buiten werking dient te worden gesteld, omdat hier geen strijd is met een bepaling van hoger recht. Met artikel 19.2, aanhef en onder o, van de planregels wordt beoogd om het monumentale stadsgezicht van de Vesting te beschermen. Verder geldt dat uit een algemeen beroep op het belang van de energietransitie niet volgt dat het verzoek van eiser aan de gemeente om in afwijking van het beleid een omgevingsvergunning te verlenen moet worden ingewilligd. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1112.
8. Met de weigering om op grond van artikel 19.3.6 van de planvoorschriften af te wijken van artikel 19.2 sub o geeft verweerder invulling aan zijn discretionaire bevoegdheid. Dat verweerder doorslaggevend gewicht toekent aan de cultuurhistorische status en het beschermde stadsgezicht en het, onder verwijzing naar het advies van de monumentencommissie, onwenselijk acht dat de zonnepanelen duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, acht de rechtbank voldoende om in redelijkheid te kunnen besluiten de omgevingsvergunning te weigeren.
9. In hetgeen eiser in beroep en ter zitting heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Een gelijk geval wordt in casu gezien als een omgevingsvergunning die is verleend voor zonnepanelen die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, dus bijvoorbeeld geplaatst aan de voorzijde van het dak binnen de Vesting.
De verwijzing van eiser naar de bouwstijl van een pand in zijn directe omgeving waarvan hij meent dat dit niet thuis hoort in een beschermd stadsgezicht, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een gelijk geval. Dit geldt eveneens voor zijn verwijzing naar de situatie op de Kaatsbaan. Hierbij is er immers sprake van zonnepanelen op het bovenste deel van een mansardekap van een bijgebouw, terwijl het bijgebouw aan een smalle achterstraat is gelegen. Er is dus sprake van een beperkte zichtbaarheid van de zonnepanelen. Ten aanzien van situatie aan de Vrouwenhoflaan heeft verweerder onweersproken gesteld dat dit ziet op een geheel andere locatie met een andere dubbelbestemming. Daarmee is geen sprake van gelijke gevallen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder op 9 juli 2024 een beleidsstuk heeft aangenomen, waarmee nieuwe beleidsregels van kracht worden ten aanzien van onder meer zonnepanelen in de Vesting van Brielle, waarmee een betere balans wordt gevonden tussen de wens en de noodzaak om erfgoed te verduurzamen en de gewenste bescherming van cultuurhistorische waarden en ruimtelijke kwaliteit. In dit kader is besproken dat de aanpak zoals beschreven op pagina 28 van het nieuwe beleid mogelijk een opening biedt om nogmaals met verweerder een gesprek aan te gaan over eisers wens om zonnepanelen aan te leggen.
11. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzitter, en mr. C. Vogtschmidt en
mr. C.M. van Hoorn, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 september 2024.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):

Artikel 2.11. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)

Artikel 2.101. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

(….)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
(….)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)

Besluit omgevingsrecht (Bor):

Artikel 4, onderdeel 1, bijlage II bij het Bor
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voorzover gelegen buiten de
bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

Bestemmingsplan "Vesting":

Artikel 19.1 (Bestemmingsomschrijving):
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor:
a. de bescherming en de veiligstelling van de cultuurhistorische waarden welke
samenhangen met het historisch kerngebied van het beschermde stadsgezicht;
b. ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden': tevens het behoud en/of
herstel van natuur- en landschapswaarden;
Artikel 19.2 aanhef en onder o. (Bouwregels):
Voor het bouwen op de in lid 19.1 bedoelde gronden gelden, in aanvulling en afwijking van het bepaalde elders in deze regels, de volgende regels:
[...]
o. zonnepanelen en -cellen zijn niet toegestaan;
Artikel 19.3.6 (Zonnepanelen):
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 19.2 sub o ten einde zonnepanelen en cellen toe te staan, met dien verstande dat:
afwijking niet is toegestaan voor historische kappen; zonnepanelen en zonnecellen zijn niet of zeer beperkt zichtbaar vanaf de openbare ruimte.
Artikel 19.3.7 (Voorwaarde voor afwijking):
Alvorens te besluiten tot afwijken als bedoeld onder 19.3.1 tot en met 19.3.6, wint het bevoegd gezag advies in bij een monumentendeskundige.

Bouwverordening Brielle 2018:

Artikel 3.1. De advisering door de welstandscommissie
(….)
5. De advisering over redelijke eisen van welstand voor aanvragen gelegen in het beschermd
stadsgezicht Vesting Brielle en monumenten is opgedragen aan de Monumentencommissie,
conform de Verordening op de monumentencommissie 2017.

Artikel 8 van de Klimaatwet

1Ten behoeve van de uitvoering van deze wet en het behalen van de doelstellingen, bedoeld in artikel 2, voert Onze Minister overleg met bestuursorganen van provincies, waterschappen, gemeenten en overige relevante partijen.
2In het overleg worden in ieder geval de voortgang van de uitvoering van het vigerende klimaatplan en voorstellen voor maatregelen voor het in voorbereiding zijnde klimaatplan besproken.
3Onze Minister bevordert door middel van het overleg het sluiten van overeenkomsten met partijen, gericht op het bereiken van de doelstellingen, bedoeld in artikel 2.

EVRM:

Artikel 2. Recht op leven
1Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet.
(…)

Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven

1Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
(…)

Grondwet:

Artikel 21 Grondwet
De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.