14.2De bestuursrechtelijke mededelingsprocedure is een op zichzelf staande procedure, die zowel wat betreft het toetsingskader en doel, als ook wat betreft bewijsregels afwijkt van een strafrechtelijke procedure. De uitspraak van de Hoge Raad waar eiseres naar verwijst betreft een uitspraak die is gedaan in een strafrechtelijke procedure. Dat eiseres haar recht op een tegenonderzoek niet heeft kunnen effectueren omdat de dienstdoende politieagent niet op de hoogte was dat er ook gepind kon worden voor het onderzoek, betekent dan ook niet dat er aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het resultaat van de ademalcoholanalyse. De voorzieningenrechter betrekt verder bij haar oordeel dat eiseres niet heeft gesteld dat het onderzoek naar het ademalcoholgehalte niet correct zou zijn afgenomen waardoor aan de uitkomst van de test getwijfeld moet worden.
Voor zover de Hoge Raad in de door eiseres aangehaalde uitspraak heeft geoordeeld dat er een verplichting tot een mededeling van het recht op een tegenonderzoek bestaat, stelt de voorzieningenrechter vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de politie aan eiseres heeft medegedeeld dat zij recht heeft op een tegenonderzoek. Dat eiseres niet van dit recht gebruik heeft kunnen maken, omdat zij geen contant geld bij zich had en de politie haar niet de mogelijkheid heeft geboden om te pinnen, maakt het vorenstaande niet anders.
Zoals hiervoor is overwogen (onder rov. 14) dient het niet hebben kunnen plaatsvinden van het tegenonderzoek voor haar rekening en risico te blijven.
De uitspraken waar eiseres tijdens de zitting verder naar heeft verwezen, werpen evenmin een ander licht op de zaak, gelet op het van het strafrecht verschillende bestuursrechtelijke toetsingskader.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van eiseres (hierna: verzoekster) in deze zaak af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
16. Verzoekster stelt – samengevat – dat het CBR ten onrechte haar rijbewijs ongeldig heeft verklaard. Verzoekster betwist de bevindingen van de psychiater en stelt dat er geen sprake is van alcoholmisbruik. Het rapport van de psychiater is onvoldoende concludent.
De psychiater heeft namelijk elke conclusie in zijn rapport gebaseerd op de uitslag van de ademalcoholanalyse van 900 µg/l. Verzoekster betwist deze uitslag en heeft verzocht om een tegenonderzoek. Nu haar het recht op tegenonderzoek is ontnomen, is sprake van schending van een strikte waarborg. Het CBR had de uitslag van de ademalcoholanalyse daarom niet mogen meenemen in de besluitvorming. In het verlengde daarvan stelt verzoekster zich op het standpunt dat de psychiater het rapport ten onrechte heeft gebaseerd op een verkeerd ademalcoholgehalte en eveneens ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat er bij verzoekster sprake is van tolerantie en onderrapportage van het normale alcoholgebruik en zodoende ten onrechte de diagnose ‘alcoholmisbruik in de zin der wet’ heeft vastgesteld.
Wat zijn de toepasselijke regels?
17. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)mag het CBR afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan hem is uitgebracht, nadat het is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
18. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het CBR de rapportage van de psychiater aan het primaire besluit II ten grondslag mocht leggen. De voorzieningenrechter ziet geen reden voor het oordeel dat het rapport onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, of onvoldoende concludent is. Zoals de voorzieningenrechter in de bespreking van de zaak ROT 24/4746 heeft bepaald, mocht het CBR uitgaan van de uitslag van de ademalcoholanalyse. Hieruit volgt dat ook de psychiater de uitslag van de ademalcoholanalyse aan de rapportage ten grondslag heeft mogen leggen.
19. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de psychiater dat bij verzoekster sprake is van alcoholmisbruik in de zin der wet.
De psychiater wijst in dit verband onder andere op de bevinding dat er sprake is van een verhoogde tolerantie voor alcohol nu verzoekster bij een promillage van 2,0 of meer sterke effecten van alcohol zou moeten voelen, terwijl zij stelt dat zij zich bij de aanhouding niet dronken heeft gevoeld. Ook acht de psychiater aannemelijk dat er sprake is van onderrapportage van het normale alcoholgebruik door verzoekster.
Verder betrekt de voorzieningenrechter bij haar oordeel dat er meerdere aanwijzingen zijn die de diagnose alcoholmisbruik in de zin der wet ondersteunen.Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat verzoekster met dubbele tong sprak en moeite had met het vinden van haar rijbewijs. Ook blijkt uit het dossier dat verzoekster verschillende verklaringen heeft gegeven voor de hoeveelheid alcohol die zij op de betreffende avond heeft gedronken.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het CBR het rapport van de psychiater aan het ongeldig verklaren van het rijbewijs van eiseres ten grondslag mocht leggen. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de redenering of het aansluiten van conclusies daarop naar voren gebracht. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de aanwijzingen voor verhoogde tolerantie en onderrapportage de dragende overwegingen vormen voor de diagnose. Dit betekent dat het CBR uit mocht gaan van de diagnose ‘alcoholmisbruik in de zin der wet’ en dat het CBR het rijbewijs van eiseres ongeldig heeft mogen verklaren.