202300689/1/A2.
Datum uitspraak: 13 september 2023.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 december 2022 in zaak nr. 21/1768 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het CBR.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2021 heeft het CBR het rijbewijs van [wederpartij] ongeldig verklaard met ingang van 26 februari 2021, omdat een psychiater bij hem de diagnose "drugsmisbruik in de zin der wet" heeft gesteld (hierna ook: "drugsmisbruik in ruime zin" en drugsmisbruik).
Bij besluit van 23 maart 2021 heeft het CBR het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de ongeldigverklaring van het rijbewijs in stand gelaten.
Bij uitspraak van 21 december 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 maart 2021 vernietigd en het CBR opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het CBR hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 30 januari 2023 heeft het CBR het bezwaar van [wederpartij] opnieuw gedeeltelijk gegrond verklaard en de ongeldigverklaring van het rijbewijs in stand gelaten.
[wederpartij] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 30 januari 2023.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2023, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. S. Sheikchote is verschenen. [wederpartij] is, met kennisgeving, niet verschenen.
Overwegingen
Inleiding en geschil
1. Deze zaak gaat over de vraag of het CBR zich mocht baseren op het rapport van de psychiater waarin de diagnose "drugsmisbruik in ruime zin" is gesteld. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of de anamnese - de eigen verklaring van [wederpartij] tijdens het psychiatrisch onderzoek - voldoende was om die diagnose te kunnen stellen.
Het wettelijk kader in deze zaak wordt gevormd door de Wegenverkeerswet 1994, de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 en de Regeling eisen geschiktheid 2000. De relevante bepalingen hiervan zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
2. Nadat de politie had geconstateerd dat [wederpartij] op 6 februari 2020 onder invloed van cannabis een auto heeft bestuurd, heeft het CBR hem verplicht om mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek naar zijn drugsgebruik. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2020 en is uitgevoerd door of onder supervisie van psychiater drs. A.F.M. Pulles. In het aan het CBR uitgebrachte psychiatrisch rapport heeft de psychiater de diagnose drugsmisbruik gesteld. Het CBR heeft daarop geconcludeerd dat [wederpartij] ongeschikt is om een motorrijtuig te besturen en zijn rijbewijs ongeldig verklaard.
3. De diagnose drugsmisbruik is in het psychiatrisch rapport gebaseerd op de aanwezigheid van opiaten in de urine van [wederpartij] en op diens eigen verklaringen over zijn drugsgebruik. Aangezien de opiaten ten tijde van het onderzoek werden aangetroffen, achtte de psychiater het niet aannemelijk dat [wederpartij] met het drugsmisbruik was gestopt.
Omdat [wederpartij] in zijn bezwaarschrift een aannemelijke medische verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de opiaten, is het CBR ervan uitgegaan dat hij is gestopt met het drugsmisbruik na de aanhouding. Bij het besluit van 23 maart 2021 heeft het CBR het bezwaar daarom gedeeltelijk gegrond verklaard en als stopdatum 7 februari 2020 aangehouden. Volgens het CBR heeft de psychiater echter, los van het urineonderzoek, goed onderbouwd waarom de bevindingen die hij bij de anamnese heeft vastgesteld tot de diagnose drugsmisbruik leiden, zodat het die diagnose aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs ten grondslag mocht leggen.
4. [wederpartij] kon na het verstrijken van een recidiefvrije periode van minstens een jaar na de stopdatum om een herkeuring vragen om weer in het bezit te komen van een rijbewijs. Bij besluit van 9 mei 2023 heeft het CBR [wederpartij] rijgeschikt verklaard voor de duur van één jaar.
Uitspraak van de rechtbank
5. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339, geoordeeld dat alleen een anamnese onvoldoende is voor de diagnose drugsmisbruik. Volgens de rechtbank had de psychiater moeten onderzoeken of er aanwijzingen zijn naast de anamnese, en zo ja welke, die deze diagnose kunnen ondersteunen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de bevindingen van de verbalisanten die [wederpartij] destijds hebben aangehouden en aan de uitslag van de drugstest na de aanhouding. In het psychiatrisch rapport is onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de in het rapport opgenomen gegevens voldoende ondersteuning bieden voor de diagnose drugsmisbruik, zodat dit rapport geen grondslag kan vormen voor de conclusie dat [wederpartij] ongeschikt was een motorrijtuig te besturen, aldus de rechtbank. Gronden van het hoger beroep
6. Het CBR betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Volgens het CBR volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019 dat de diagnose alcoholmisbruik niet uitsluitend op de anamnese in combinatie met het verhoogde ademalcoholgehalte gesteld kan worden, omdat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens tijdens een onderzoek naar de rijgeschiktheid laag is. Die uitspraak gaat specifiek in op de anamnese over de omstandigheden van de aanhouding zelf en het relateren van deze informatie aan het alcoholpromillage om te zien of er sprake is van tolerantie. In het geval van [wederpartij] zijn de anamnestisch verkregen gegevens echter niet onbetrouwbaar, omdat deze het drugsmisbruik juist bevestigen in plaats van ontkennen, aldus het CBR.
Volgens het CBR is de rechtbank verder ten onrechte niet ingegaan op de waarde van anamnestisch verkregen informatie bij een psychiatrisch onderzoek naar drugsgebruik.
Beoordeling van het hoger beroep
Toetsingskader
7. Een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, mag afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan hem is uitgebracht, nadat het is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien de belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het rapport afgaan. Zo nodig vraagt het de adviseur een reactie op wat de belanghebbende over het advies heeft aangevoerd.
De uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019 over de diagnose "alcoholmisbruik in ruime zin"
8. Bij de Afdeling kwamen regelmatig zaken binnen waarbij het CBR een rijbewijs ongeldig had verklaard omdat de betrokkene met een te hoog alcoholpromillage een motorvoertuig had bestuurd. De ongeldigverklaring van het rijbewijs was gebaseerd op een psychiatrisch rapport waarbij in veel gevallen werd geconcludeerd dat sprake was van "alcoholmisbruik in ruime zin". In een deel van de zaken werd deze diagnose alleen gebaseerd op de anamnese, in een ander deel van de zaken werden daarbij ook andere omstandigheden betrokken. De Afdeling achtte het daarom wenselijk om in algemene zin meer inzicht te krijgen in de diagnose "alcoholmisbruik in ruime zin" en heeft daarom een gespecialiseerd psychiater op het gebied van alcoholproblematiek als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Op basis van het opgestelde deskundigenverslag heeft de Afdeling in de uitspraak van 24 april 2019 de volgende algemene uitgangspunten geformuleerd voor de beoordeling van een psychiatrisch rapport in het kader van CBR-keuringen:
"23. Het diagnosticeren van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen is gericht op het algemene belang van de verkeersveiligheid. De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ten behoeve van CBR-zaken is een beschrijvende diagnose waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik, terwijl aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk is dat bij betrokkene sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen niet aanwezig zijn. Om tot een diagnose te kunnen komen heeft de psychiater de anamnese, het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, en het laboratoriumonderzoek als instrumenten tot zijn beschikking.
De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ kan in de praktijk niet uitsluitend worden gesteld op grond van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte. Reden daarvoor is dat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is, omdat de bestuurder in kwestie het rijbewijs doorgaans wenst te behouden. Verder is het ademalcoholgehalte steeds een momentopname. Daarom kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van alcoholproblemen. Deze aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. Daarnaast is het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol."
9. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, is tussen partijen niet in geschil dat deze rechtspraak van de Afdeling ook van toepassing is in situaties waarin de diagnose "drugsmisbruik in ruime zin" is gesteld. De Afdeling ziet vooralsnog geen aanleiding dat standpunt niet te volgen. Alcohol en drugs zijn allebei psychoactieve middelen in de zin van paragraaf 8.8. van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000. Daarnaast zijn de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie (hierna: NVvP) over "Onderzoek naar drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen" en "Alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen" vrijwel identiek waar het gaat over de waarde van anamnestische gegevens.
10. Het CBR voert met juistheid aan dat de uitspraak van 24 april 2019 moet worden gezien in de context van de feiten die in die zaak speelden. Die uitspraak moet niet zo worden begrepen dat een diagnose door een psychiater nimmer kan worden gebaseerd op alleen de anamnese. De Afdeling heeft in die uitspraak - in navolging van de geraadpleegde deskundige - het oordeel dat de diagnose "alcoholmisbruik in ruime zin" niet uitsluitend kan worden gesteld op grond van een anamnese namelijk gemotiveerd met het argument dat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens laag is, omdat de bestuurder in kwestie het rijbewijs doorgaans wenst te behouden. Een betrokkene zal zijn alcoholgebruik tegenover de psychiater vaak presenteren op een manier waarvan hij denkt dat dit gunstig is om zijn rijbewijs te behouden, bijvoorbeeld door te verklaren dat hij goed tegen alcohol kan en er weinig van merkt of doorgaans niet veel drinkt. Dit soort verklaringen wordt door een psychiater nogal eens in het nadeel van de betrokkene uitgelegd, bijvoorbeeld door te concluderen dat deze een tolerantie voor alcohol heeft opgebouwd of zijn drankgebruik bagatelliseert. De Afdeling heeft het onwenselijk geacht dat in een dergelijk geval alleen de eigen, niet erg betrouwbare, verklaring van een betrokkene voldoende is voor de diagnose "alcoholmisbruik in ruime zin".
11. Dat ligt echter anders als de eigen verklaring wel betrouwbaar is en duidt op misbruik. Een soortgelijke conclusie staat in de NVvP-richtlijn "Onderzoek naar drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen":
"Bij onderzoek naar drugsmisbruik zal de betrokkene om soms begrijpelijke redenen niet altijd openhartig zijn over eventueel gebruik van middelen en de mate waarin. Toekenning of intrekking van het rijbewijs dan wel het opleggen van beperkingen aan het rijbewijs kan voor de betrokkene grote gevolgen hebben. Zijn of haar mobiliteit, qua privéleven of (inkomsten uit) werkzaamheden, kunnen immers in het geding zijn. Betrokkene kan door dit belang zijn of haar verhaal gunstiger voorstellen dan de ernst en de risico’s ervan. Dit kan resulteren in een lage betrouwbaarheid van de zelfrapportage door betrokkene over zijn drugsgebruik, nog daargelaten de neiging van overmatige gebruikers om het drugsgebruik te bagatelliseren of te ontkennen.
Voor alcohol geldt dat in de populatie van rijders onder invloed […] slechts 5 à 20% van de personen met alcoholmisbruik met behulp van vragen(lijsten) kon worden geïdentificeerd (Mischke en Venneri, 1987; Korzec, 2001). Voor het identificeren van drugsgebruik zijn de cijfers vermoedelijk niet hoger."
De richtlijn verbindt daaraan de conclusie dat "een anamnestisch gegeven dat bevestigend is voor drugsmisbruik extra waardevol is." Ook de Afdeling ziet niet in waarom dergelijke anamnestische gegevens, waarbij geen reden is om aan de nemen dat deze onbetrouwbaar zijn, niet als basis mogen worden gebruikt voor de diagnose.
De Afdeling acht hierbij van belang dat, zoals het CBR heeft benadrukt, de informatie die wordt verkregen bij een psychiatrisch onderzoek voor een groot deel voortkomt uit de anamnese. In de anamnese wordt uitgebreid ingegaan op het drugsgebruik in het jaar voorafgaand aan de aanhouding en op mogelijke kenmerken van een stoornis in drugsgebruik gedurende die periode. Daarnaast wordt er een screeningsinstrument voor drugs afgenomen en worden de voorgeschiedenis en het medicatiegebruik uitgevraagd. Ook wordt een psychiatrische klachtenanamnese afgenomen. Uit al deze onderdelen kunnen aanwijzingen naar voren komen die bijdragen aan de diagnose "drugsmisbruik in ruime zin". De richtlijn "Onderzoek naar drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen" noemt het afnemen van een anamnese dan ook "essentieel".
Het betoog slaagt in zoverre.
Beoordeling van het psychiatrisch rapport met de diagnose "drugsmisbruik in ruime zin" in dit geval
12. [wederpartij] heeft in bezwaar gesteld dat "uit de drugsanamnese, die zich heeft gericht op de 12 maanden voorafgaande aan de aanhouding, is gebleken dat cliënt eerlijk is geweest over zijn eerdere drugsgebruik. Hij verklaarde in het verleden cannabis te hebben gebruikt om beter te kunnen slapen." Het bezwaar richtte zich voornamelijk op de conclusie van de psychiater dat hij na de aanhouding niet was gestopt met het drugsmisbruik, omdat er bij het onderzoek opiaten in zijn urine waren aangetroffen. Zoals hiervoor onder 3 is overwogen, heeft het CBR het bezwaar in zoverre gegrond verklaard en is bij het besluit van 23 maart 2012 als stopdatum 7 februari 2020 aangehouden. Ook in beroep heeft [wederpartij] niet aangevoerd dat de anamnese onbetrouwbaar is, maar heeft hij alleen betoogd dat enkel de anamnese onvoldoende is om een diagnose op te mogen baseren. Het CBR heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat aannemelijk is dat de informatie die uit de anamnese naar voren is gekomen in dit geval betrouwbaar is.
13. De psychiater heeft in beroep een aanvullende toelichting gegeven op de gestelde diagnose:
"Ten aanzien van mijn diagnose in casu merk ik op dat er meerdere afwijkende bevindingen zijn vastgesteld. Los van de bevindingen die voortkomen vanuit het urineonderzoek, gaat het hierbij om de volgende:
- De klachten die betrokkene beschreef in de eerste dagen na het minderen met drugs zijn indicatief voor onttrekkingssymptomen (DSM-5 criterium A11).
- De hoeveelheid cannabis die betrokkene gebruikte wordt niet meer beschouwd als recreatief gebruik, maar duidt eerder op gewoontegebruik. De kans op verslaving bij dit gebruikspatroon is dan ook groot en vormt een aanwijzing voor drugsmisbruik.
- Het drugsgebruik van betrokkene werd ingegeven door andere dan alleen recreatieve redenen en valt daarmee te kwalificeren als problematisch gebruik.
Er is een zekere logische samenhang tussen de afwijkende bevindingen. Met andere woorden, ze ondersteunen elkaar. Het feit dat betrokkene de drugs gebruikte om beter te kunnen inslapen, daarbij grote hoeveelheden drugs is gaan gebruiken en onttrekkingssymptomen krijgt bij het stoppen met deze hoeveelheid drugs maken het meer aannemelijk dat deze bevindingen betrouwbaar zijn.
Ten aanzien van de waarde van deze drie bevindingen om te komen tot de diagnose drugsmisbruik in de zin der wet, stel ik dat dit ruimschoots voldoende is om te komen tot deze conclusie.
Ten eerste stellende bovengenoemde richtlijnen dat voor de diagnose 'drugsmisbruik in de zin der wet' er minimaal twee afwijkende bevindingen moeten zijn. Hier is dus sprake van. Daarbij geldt dat de onttrekkingsverschijnselen (de eerste bevinding) tevens als kenmerk van een stoornis in drugsmisbruik worden genoemd in de DSM-5. Dit onderstreept het belang van deze bevinding. Ook is het zo dat er een duidelijke relatie is tussen de hoeveelheid gebruik van cannabis en de kans dat er sprake is van cannabismisbruik (Jaarrapport Trimbos 2020).
Ik wil er tot slot nog op wijzen dat de Regeling eisen geschiktheid 2000 stelt in paragraaf 8.8.1 dat 'Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8.' Bij het gebruik van 3 tot 4 dagen per week van 0,6 tot 1 gram cannabis kan gesteld worden dat betrokkene vrijwel de gehele week onder een zekere mate van invloed van cannabis was, ook als betrokkene dat zelf niet als dusdanig gemerkt heeft (informatie www.drugsinfoteam.nl - informatiepagina georganiseerd vanuit Brijder verslavingszorg). Daarmee is dus de mate van cannabis die betrokkene gebruikt op zichzelf al voldoende om te komen tot de diagnose drugsmisbruik in de zin der wet.
Concluderend zie ik op grond van uw schrijven […] dan ook geen noodzaak om diagnose drugsmisbruik in ruime zin bij betrokkene aan te passen."
14. Uitgaande van de betrouwbaarheid van de anamnese, is de Afdeling van oordeel dat het CBR zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de diagnose van de onderzoekend psychiater "drugsmisbruik in ruime zin" hiermee inzichtelijk is en de in het rapport opgenomen gegevens voldoende ondersteuning bieden voor die diagnose.
Het betoog slaagt ook in zoverre.
Eindoordeel
15. Het CBR mocht de diagnose "drugsmisbruik in ruime zin" aan de besluitvorming ten grondslag leggen. Het CBR heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat die diagnose voldoende grondslag biedt voor het oordeel dat [wederpartij] ongeschikt was om motorrijtuigen te besturen. Het CBR heeft het rijbewijs van [wederpartij] daarom terecht ongeldig verklaard. De rechtbank heeft ten onrechte anders beslist.
16. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het CBR van 23 maart 2021 alsnog ongegrond verklaren.
17. Bij het besluit van 30 januari 2023 heeft het CBR, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Nu dit besluit is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, is door de vernietiging van die uitspraak de grondslag aan dat besluit komen te ontvallen. Het besluit van 30 januari 2023 moet daarom worden vernietigd.
18. Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 december 2022 in zaak nr. 21/1768;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 30 januari 2023.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2023
611
BIJLAGE
WETTELIJK KADER (zoals dit luidde ten tijde van belang)
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2-5. […].
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
2-4. […].
Artikel 133
1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
2-8. […].
Artikel 134
1. […].
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3-9. […].
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde [lees: tweede] lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. […];
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
8.8.1. Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed.