In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die afhankelijk is van medische apparaten en leeft op bijstandsniveau, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand van € 231,00 per jaar voor de jaren 2022 en 2023, specifiek voor de meerkosten van elektriciteit die voortvloeien uit het gebruik van haar medische hulpmiddelen. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de kosten voor elektriciteit als normaal gebruik moeten worden beschouwd en dat er geen recht op bijzondere bijstand bestaat omdat er voorliggende voorzieningen zijn op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Zij oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank stelde vast dat eiseres door het gebruik van zes medische apparaten substantieel hogere elektriciteitskosten maakt dan andere mensen op het sociale minimum. De rechtbank concludeerde dat de wetgever geen rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres, waardoor de strikte toepassing van artikel 15 van de Participatiewet (Pw) in dit geval niet gerechtvaardigd was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres.