ECLI:NL:RBROT:2024:7476

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 23/4264
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan slachterij voor niet naleven HACCP-procedures en aangetroffen fecale bezoedeling op karkas

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete van € 5.000,- die haar is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. De boete werd opgelegd door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur op basis van een rapport van bevindingen van de NVWA, waarin werd vastgesteld dat eiseres niet had voldaan aan de HACCP-procedure voor het beheersen van zichtbare fecale bezoedeling op karkassen. De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de toezichthoudende dierenarts van de NVWA aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de toezichthouder terecht heeft vastgesteld dat er zichtbare bezoedeling op een karkasdeel aanwezig was, en dat eiseres haar HACCP-procedure niet correct heeft uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de boete terecht is opgelegd en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast voor de overtreding bij het bestuursorgaan ligt, maar dat de bevindingen van de toezichthouder voldoende zijn om de boete te rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Kool).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete van € 5.000,- die haar is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 21 oktober 2022 heeft verweerder de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 mei 2023 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam], bestuurder van eiseres, [naam], bedrijfsdierenarts van eiseres, de gemachtigde van verweerder en [naam], toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 18 maart 2022 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 11 februari 2022 omstreeks 08:49 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [naam], functie: Productiemanager.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de uitbeenderij. Op dit punt in het slachtproces zijn alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PM-keuring afgelopen. Het bedrijf heeft een CCP: CCP01 beheersing zichtbare fecale bezoedeling op karkassen. De norm is dat er geen zichtbare bezoedeling op de karkassen aanwezig mag zijn voordat deze de snelkoeltunnel ingaan (zie Bijlage CCP01 Beheersing zichtbare fecale bezoedeling op karkassen [code] VERSIE 12 en Bijlage instructie CCP01 zichtbare fecale bezoedeling [code] VERSIE 13 - 005 en zie bijlage HACCP-Plan Schematic Overview, [code] VERSIE 08 - 003).
Ik zag daar dat in het bekken van een deel van een karkas (pistola) mest bezoedeling aanwezig was. Aan de kleur en consistentie was duidelijk te zien dat het mest was.
Het karkas was de specifieke CCP01 controle plaats voor fecale bezoedeling, welke zich net vóór het stempelen bevindt, gepasseerd en was niet door de monitoring en/of bij de verificatie opgemerkt.
Naar aanleiding van mijn bevindingen heb ik [naam] geïnformeerd en hem de bezoedeling getoond. Hij heeft direct de bezoedeling verwijderd.
Uit deze controle na afloop van het slachtproces bleek dat niet werd voldaan aan de nulnorm voor verontreiniging, waaruit geconcludeerd kan worden dat de exploitant van het slachthuis niet of onvoldoende had zorggedragen voor de, uitvoering van permanente procedures die gebaseerd zijn op HACCP-beginselen.
[…]
Ik bracht [naam], als productiemanager van [eiseres]., van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan. Dit is bevestigd per e-mail (zie aanzegging per e-mail).
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De exploitant van het levensmiddelenbedrijf droeg geen zorg voor de uitvoering van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP-beginselen.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten, en met artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 [1] .
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 5.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert in haar beroepschrift - samengevat weergegeven - aan dat bij het rapport van bevindingen interne werkinstructies van eiseres zijn gevoegd die dateren van na de vermeende overtreding. Kennelijk was het boetebesluit dus gebaseerd op niet bestaand beleid en dat had tot een gegrondverklaring van het bezwaar moeten leiden. De betrouwbaarheid van de toezichthouder en het rapport van bevindingen staan hiermee op het spel. Dit geldt te meer nu er vijf weken over is gedaan om het rapport op te maken en acht maanden om het voornemen toe te sturen. De toezichthouder zou een vergissing kunnen hebben gemaakt of de feiten in een verkeerd perspectief kunnen hebben gezien toen hij vijf weken later het rapport opmaakte. Voorts betwist eiseres dat sprake was van een overtreding. Eerst dagen na de slachtdag wordt een bezoedeling aangetroffen op een innerlijk deel van een karkasdeel; die bezoedeling was op de controlepositie nog niet zichtbaar maar pas nadat het karkas was verdeeld in stukken die in de uitbeenderij verwerkt worden. De eigen CCP01 controles van eiseres zien op zichtbare fecale bezoedeling en die is op de slachtdag correct uitgevoerd. Ten onrechte kwalificeert verweerder een onzichtbare bezoedeling dagen later als het niet naleven van de CCP01 die enkel op zichtbare bezoedeling ziet, aldus eiseres.
6.1.
In een geval als het onderhavige waarin een boete is opgelegd rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. Voor het bewijs dat eiseres de overtreding heeft begaan steunt verweerder op de in het rapport van bevindingen beschreven waarnemingen van de toezichthouder. Volgens vaste jurisprudentie [2] van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6.2.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de in het rapport beschreven bevindingen van de toezichthouder. De toezichthouder heeft duidelijk en gemotiveerd beschreven wat zij waar en wanneer heeft waargenomen bij eiseres. Zij zag in de uitbeenderij in het bekken van een deel van een karkas een mestbezoedeling en heeft bij het rapport ook een foto gevoegd waarop een bezoedeling te zien is. Dat het rapport niet direct is opgemaakt op of kort na de dag van controle betekent op zichzelf nog niet dat het rapport om die reden niet zou mogen worden gebruikt [3] . Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat het rapport pas acht maanden later met het voornemen aan eiseres is toegestuurd. Eiseres heeft ook op geen enkele wijze geconcretiseerd waarom het tijdsverloop tussen het moment van de controle en het opmaken en verzenden van het rapport afbreuk zou doen aan de juistheid of betrouwbaarheid van het rapport. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat het rapport al wel eerder in concept was opgesteld, maar later is ondertekend. Bovendien was er in dit geval ook een foto van de geconstateerde bezoedeling door de toezichthouder gemaakt. Daarnaast blijkt uit het rapport dat de toezichthouder ter plekke de productiemanager van eiseres de aangetroffen bezoedeling heeft getoond en ook heeft de toezichthouder diezelfde dag eiseres per e-mail op de hoogte gebracht dat een overtreding is geconstateerd en een rapport van bevindingen aangezegd. Ten aanzien van de bij het rapport van bevindingen gevoegde werkinstructies erkent eiseres dat verweerder op enig moment de juiste versies van deze instructies heeft overgelegd. De vraag of het overleggen van een mogelijk onjuiste versie van een werkinstructie bij het rapport gevolgen zou moeten hebben zal de rechtbank niet beantwoorden, nu eiseres ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat de rechtbank op deze beroepsgrond in de uitspraak niet meer hoeft in te gaan.
6.3.
Op zichzelf betwist eiseres niet dat een karkasdeel in de uitbeenderij bezoedeld was met mest, maar zij stelt in haar beroepschrift dat de mestbezoedeling nog niet zichtbaar was op de daaraan voorafgaande CCP01 controleplek (omdat het karkas toen nog niet in stukken was verdeeld) en dat dus niet kan worden geconcludeerd dat zij haar HACCP-procedure ‘CCP01 beheersing zichtbare bezoedeling op karkassen’ niet (goed) heeft uitgevoerd. Eiseres betwist aldus de zichtbaarheid van de bezoedeling. Dit betoog slaagt evenwel niet. In het rapport is beschreven dat de bezoedeling in het bekken van een pistola aanwezig was, wat ook uit de daarbij gevoegde foto blijkt en verweerder heeft erop gewezen dat de bezoedeling bijvoorbeeld gezien had kunnen worden door vanaf de bovenkant schuin in het karkas te kijken. De toezichthouder heeft verder toegelicht dat er bij eiseres ook medewerkers staan die van bovenaf in de karkassen kijken en op bezoedeling controleren, wat ter zitting door eiseres is bevestigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake was van een zichtbare bezoedeling.
6.4.
Ter zitting heeft eiseres daarnaast aangevoerd dat de bezoedeling ook op een later moment, na het ingaan van de snelkoeltunnel, op het karkas terecht kan zijn gekomen.
Dit argument had eiseres nog niet eerder in de procedure naar voren gebracht. Weliswaar heeft de toezichthouder de bezoedeling pas twee dagen nadat het karkas de CCP01 controlepositie moet zijn gepasseerd waargenomen in de uitbeenderij, maar in dit geval valt niet in te zien hoe de mestbezoedeling in het karkas eerst na de ingang van de snelkoeltunnel erop terecht zou zijn gekomen. Nu er nadien geen slachthandelingen meer worden verricht en het bovendien een mestbezoedeling in het bekken van een karkas betrof, is verweerder er niet ten onrechte van uitgegaan dat de bezoedeling bij de uitslachtfase is ontstaan en vervolgens bij de CCP01 controle niet is opgemerkt. Het is vervolgens aan eiseres om dit bewijsvermoeden in twijfel te trekken. Daarin is zij niet geslaagd. Zij heeft ter zitting enkel geopperd dat de bezoedeling in de snelkoeltunnel (of nadien) door een monteur of condenstrekker met vuile handen op het karkas zou kunnen zijn aangebracht. Dit vindt de rechtbank evenwel onaannemelijk reeds gelet op de plaats waar de bezoedeling zich bevond, namelijk geheel aan de binnenzijde van een karkasdeel.
6.5.
In de HACCP procedure ‘CCP01 beheersing zichtbare bezoedeling op karkassen’ van eiseres staat als norm dat er geen zichtbare bezoedeling op karkassen aanwezig mag zijn voordat deze de snelkoeltunnel ingaan. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres deze HACCP-procedure niet (goed) heeft uitgevoerd en dat zij daarmee artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 heeft overtreden. Verweerder was bevoegd [4] om eiseres daarvoor een boete op te leggen. In de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is de standaardboete voor deze overtreding vastgesteld op € 5.000,- zoals verweerder eiseres ook heeft opgelegd. De rechtbank vindt deze boete op zichzelf evenredig. Eiseres heeft voorts geen gronden gericht tegen de hoogte van de boete. Evenmin is de rechtbank gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder de boete had moeten matigen dan wel had moeten afzien van de oplegging van een boete.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
3.vergelijk ECLI:NL:CBB:2021:445 (r.o. 3.2)
4.gelet op artikel 8.7 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 8.6 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, en met artikel 2.4, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten