ECLI:NL:RBROT:2024:7429

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 23/8671
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.M. van Daalhuizen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. C. Nobel. Eiseres had een herhaalde aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, nadat haar eerdere aanvraag op 5 november 2021 was afgewezen. Het UWV had deze afwijzing gebaseerd op het feit dat eiseres over arbeidsvermogen beschikte en er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 augustus 2024, waarbij eiseres via een beeldverbinding aanwezig was. Eiseres voerde aan dat er wel degelijk nieuwe feiten en omstandigheden waren die niet eerder konden worden aangevoerd, met name met betrekking tot haar medische situatie, waaronder de diagnose multiple sclerose (MS). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 november 2023, waarin werd geconcludeerd dat de situatie van eiseres niet wezenlijk was veranderd ten opzichte van de eerdere beoordeling.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de aanvraag van eiseres als een herhaalde aanvraag moest worden beschouwd volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het UWV had de keuze om de aanvraag inhoudelijk te behandelen of deze af te wijzen op basis van de eerdere afwijzing. In dit geval heeft het UWV ervoor gekozen om de aanvraag af te wijzen, wat de rechtbank heeft bevestigd. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8671

uitspraak van de enkelvoudige kamer 16 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , thans wonende te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

Met het besluit van 14 april 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een uitkering op van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong) afgewezen.
Met het besluit van 17 november 2023 (het bestreden besluit) is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft op 19 juli 2024 aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (via een beeldverbinding), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft eerder op 5 november 2021 een (laattijdige) beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd. Met het besluit van 17 januari 2022 heeft het UWV eiseres een Wajong-uitkering geweigerd, omdat zij over arbeidsvermogen beschikte. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het besluit in rechte vast staat.
2. Eiseres heeft op 15 maart 2023 een nieuwe aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Met het primaire besluit heeft het UWV deze aanvraag afgewezen, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden om de voorgaande beslissing te herzien en waarbij geen sprake was van verslechtering in de periode tussen de laatste beoordeling en haar drieëntwintigste verjaardag.
3. Met het bestreden besluit heeft het UWV het primaire besluit gehandhaafd, omdat er geen sprake is van nieuwe (medische) feiten en omstandigheden. Hierbij is verwezen naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 november 2023.

Standpunt eiseres

4. Eiseres voert in beroep aan dat er wel nieuwe feiten en omstandigheden zijn ten aanzien van de eerdere aanvraag en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 13 november 2023 hier onvoldoende op ingaat. Eiseres heeft in haar herhaalde aanvraag meer specifiek aangegeven welke klachten en beperkingen zij ervaart. Eiseres lijdt aan MS en dat is een neurologische aandoening met een grillig verloop. Verder stelt eiseres dat het UWV ten onrechte overweegt dat de Amber periode was verlopen op het moment van de beoordeling in januari 2022. Eiseres heeft de aanvraag tijdig, binnen de Amber periode, ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

5. De aanvraag van eiseres is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In verschillende uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) uitgemaakt hoe het bestuursorgaan een herhaalde aanvraag moet beoordelen en hoe de rechtbank vervolgens een besluit over een herhaalde aanvraag behoort te toetsen. In arbeidsongeschiktheidszaken gelden daartoe bijzondere voorwaarden. [1]
5.1.
Als iemand na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing opnieuw een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering doet, moet het bestuursorgaan beoordelen welke bedoeling de aanvrager heeft met de aanvraag. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb, herziening voor het verleden), dat een zogeheten “Amber”-beoordeling wordt verricht of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Het onderscheid in wat de aanvrager heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het bestuursorgaan en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
5.2.
Bij een aanvraag die ziet op een herziening voor het verleden, kan het UWV beoordelen of er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen van dat eerdere besluit. Het UWV kan op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ervoor kiezen om het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit, als die nieuwe feiten of veranderde omstandigheden er volgens hem niet zijn. Het UWV mag de aanvraag ook inhoudelijk behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwegen, ook als de aanvrager daaraan geen nieuw gebleken of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Voor het toetsingskader van de rechtbank is van belang welke keuze het UWV maakt.
5.3.
Het UWV heeft er in dit geval voor gekozen het verzoek van eiseres om herziening voor het verleden af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden moet toetsen of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
5.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de rechtbank niettemin aan de hand van de aangevoerde gronden tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [2]
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 november 2023, terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderende omstandigheden zijn die maken dat zou moeten worden teruggekomen van het eerdere besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dat rapport afdoende gemotiveerd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die de eerder beschreven belastbaarheid van eiseres rond haar achttiende jaar en de vijf jaren erna doen wijzigen. In het rapport wordt erop gewezen dat de diagnose MS reeds bekend was. In het aanvraagformulier heeft eiseres informatie gegeven over haar huidige situatie en behandeling, maar hieruit blijkt niet dat de situatie ten tijde van de eerdere beoordeling anders zou zijn geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gemotiveerd toegelicht dat de informatie die eiseres in haar herhaalde aanvraag heeft aangeleverd, de brief van GZ-psycholoog [persoon A] , spreekt van de aanwezigheid van psychische klachten, maar niet van andere klachten dan waarmee bij de afwijzing in 2022 al rekening mee is gehouden. Daarbij gaat het niet om klachten die verhinderden dat niet voldaan kon worden aan de vier vereisten voor arbeidsvermogen. Daarbij geldt dat de beschrijving van het functioneren in 2023 niet wezenlijk anders is dan 2022, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5.6.
Wat betreft de Amber-periode overweegt de rechtbank dat het UWV zich met juistheid heeft gesteld het voor eiseres gaat om de periode van 31 december 2016 tot en met 31 december 2021. Naast de achttiende verjaardag is de vijf jaar daarna van belang als periode waarin een zodanige verslechtering kan zijn opgetreden dat eiseres haar arbeidsvermogen duurzaam heeft verloren. Die verslechtering moet zijn opgetreden in de periode tot 31 december 2021, zoals beschreven in artikel 1:1a, tweede lid, van de Wet Wajong, hetgeen niet het geval is. Dat de eerste (laattijdige) aanvraag om een Wajong-uitkering binnen deze Amber-periode is ingediend, maakt niet dat een andere verzekerde periode aanvangt. Nu in januari 2022, zoals hiervoor reeds is geoordeeld, is vastgesteld dat eiseres over arbeidsvermogen beschikte, derhalve buiten de termijn van vijf jaar na de 18e verjaardag kan geen recht meer op Wajong ontstaan, omdat zij niet binnen de verzekerde periode het arbeidsvermogen duurzaam verloren kan zijn geraakt.
6. Op 19 juli 2024 heeft eiseres, derhalve in de beroepsprocedure, nog een aanvullende stukken overgelegd. Eiseres heeft in deze stukken haar eigen verhaal beschreven en met name stukken van haar scholing, trajecten met gemeentes en haar uitkering overgelegd. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [3] kan met gegevens die pas in de fase van beroep naar voren worden gebracht geen rekening worden gehouden bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 Awb genomen besluiten. Dit betekent dat de door eiseres op 19 juli 2024 overgelegde stukken buiten beschouwing worden gelaten. Zoals de rechtbank hierboven in 5.5. heeft overwogen, heeft het UWV voldoende rekening gehouden met de door eiseres bij haar aanvraag en in bezwaar verstrekte informatie.
7. De rechtbank merkt tot slot op dat zij er niet aan twijfelt dat eiseres veel klachten en beperkingen ervaart, maar dat de informatie die eiseres hierover heeft gegeven geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het medisch oordeel over de situatie in de periode die vanwege het toetsingskader van de Wajong relevant is. Ook is de rechtbank niet gebleken dat het UWV destijds een evident onjuist besluit heeft genomen.

Conclusie en gevolgen

8. Het voorgaande betekent dat het UWV op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Daarom heeft het UWV terecht het herzieningsverzoek van eiseres om een Wajong-uitkering geweigerd.
9. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit onder meer de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2421.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2113.