ECLI:NL:RBROT:2024:7082

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/7630
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek WIA/IVA en de afwijzing daarvan door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herzieningsverzoek inzake de WIA/IVA-uitkering beoordeeld. Eiser had eerder, op 4 mei 2015, een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) gekregen, met een arbeidsongeschiktheid van 69,63%. Na een herbeoordeling in 2018 werd hem een IVA-uitkering toegekend. Eiser diende op 19 september 2022 een verzoek tot herziening in, maar het UWV wees dit verzoek af, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat er nieuwe medische informatie is die zijn gezondheidstoestand op 2 juni 2015 betreft. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen die de eerdere besluiten zouden kunnen wijzigen. De verzekeringsarts heeft in rapporten geconcludeerd dat de medische informatie van eiser niet nieuw is en dat de eerder aangenomen beperkingen nog steeds van toepassing zijn. De rechtbank bevestigt dat de diagnose van ADD niet leidt tot een andere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid, aangezien de eerder vastgestelde beperkingen al adequaat waren.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten in herzieningsverzoeken en de rol van medische beoordelingen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: [persoon A] ),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: mr. D. Brandt-van Es).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om het besluit van 4 mei 2015 te herzien.
Het UWV heeft dit verzoek met het besluit van 11 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is met het besluit van 4 mei 2015 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 69,63% per einde wachttijd op 2 juni 2015. Naar aanleiding van een verzoek om herbeoordeling is met het besluit van 20 juni 2018 aan eiser een IVA-uitkering [1] toegekend per 1 maart 2018. Tegen deze besluiten heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze besluiten in rechte vaststaan.
2. Eiser heeft vervolgens op 19 september 2022 een verzoek om herziening gedaan voor het besluit van 4 mei 2015. In verband hiermee heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 5 mei 2023 geconcludeerd dat er geen nieuwe medische feiten zijn om het medisch oordeel per
2 juni 2015 te herzien. Met het primaire besluit heeft het UWV het herzieningsverzoek afgewezen.
3. In de heroverweging in bezwaar komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 27 september 2023 tot de conclusie dat er geen nieuwe medische gegevens zijn, zowel niet voor 2015 als voor 2018, en er niet is gebleken van nieuwe medische feiten en/of omstandigheden. Het UWV heeft met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.

Standpunt eiser

4. Eiser voert in beroep aan dat de medische informatie van 4 maart 2016 betrekking heeft op zijn gezondheidstoestand op 2 juni 2015 en dat sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden. Eiser wordt per 1 maart 2018 op arbeidskundige gronden volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht met een arbeidsduurbeperking van 12 uur per week, die ook al per juni 2015 van toepassing was. Uit het stuk van 4 maart 2016 blijkt dat er geen behandelmogelijkheden zijn, hetgeen niet bij de besluitvorming ten tijde van 2 juni 2015 bekend was. Er is volgens eiser sprake van een nagenoeg stabiel verloop van het ziektebeeld sinds 2015 en sprake van een meer beperkte belastbaarheid dan destijds aangenomen.

Beoordeling door de rechtbank

5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [2] , moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. [3] Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek om herziening ziet op een aanspraak die ligt in het verleden, te weten de mate van belastbaarheid op 2 juni 2015. In geschil is daarom of het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangedragen op grond waarvan teruggekomen zou moeten worden van het besluit van
4 mei 2015.
6. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden (nova). Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, toetst de bestuursrechter in het geval een bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. [4] Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Als het bestreden besluit deze toetst doorstaat, kan de bestuursrechter evenwel aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
8. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangedragen op grond waarvan teruggekomen zou moeten worden van het besluit van 4 mei 2015.
8.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 september 2023 deugdelijk gemotiveerd toegelicht dat uit de door eiser ingediende medische informatie geen nova blijkt. Eiser heeft in 2018 een herbeoordeling aangevraagd, waarin is aangegeven dat hij meer klachten ervaarde. Uit het rapport van 8 mei 2018 dat ten grondslag ligt aan het besluit van 20 juni 2018 blijkt dat naar eisers visie gevraagd. Eiser heeft toen aangegeven dat zijn mogelijkheden en met name zijn energieniveau zijn afgenomen sinds 2015. Bij beoordeling van 8 mei 2018 werd hij mede op basis hiervan voor de inzetbare uren verminderd belastbaar geacht. Deze urenbeperking heeft geleid tot een mate van arbeidsongeschiktheid 80-100%.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 juli 2024 afdoende gemotiveerd dat in 2015 reeds melding is gemaakt van een paniekstoornis en dat hier beperkingen voor zijn opgenomen. Dat nu de diagnose ADD is gesteld maakt de objectieve waarnemingen destijds en de beschreven klachten niet anders, omdat er door de verzekeringsarts van destijds al relatief forse psychische beperkingen zijn aangenomen.
De stelling van eiser dat hij per juni 2015 voor 12 uur per week werkzaam te zijn geweest en dat hij om die reden meer balans had in zijn ziektebeeld, is onvoldoende om aan te nemen dat in 2015 de situatie anders was dan uit de medische stukken blijkt.
8.2.
De rechtbank merkt daarbij op dat volgens vaste rechtspraak van de Raad [5] een diagnose niet doorslaggevend is bij de vraag of sprake is van arbeidsongeschiktheid, maar dat het gaat om te objectiveren beperkingen voor het verrichten van arbeid. Wanneer hiervoor reeds beperkingen zijn aangenomen, is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
9. Gelet op het voorgaande heeft het UWV het verzoek van eiser om terug te komen van het besluit van 4 mei 2015 mogen afwijzen. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1991.
3.Zie hiervoor de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 11 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2961.