ECLI:NL:RBROT:2024:7029

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 211
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet gemelde inkomsten en middelen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande moeder, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres ontving bijstandsuitkering en werd geconfronteerd met een herziening van deze uitkering over de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022. Het college had vastgesteld dat eiseres niet alle inkomsten en middelen had gemeld, wat leidde tot een terugvordering van € 6.742,67 aan ten onrechte betaalde bijstand. Na een herberekening kwam het college tot een aangepast terugvorderingsbedrag van € 4.660,24. Eiseres was het niet eens met deze besluiten en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door diverse contante stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening niet tijdig te melden. De rechtbank oordeelde dat deze stortingen en bijschrijvingen als middelen en inkomsten moesten worden aangemerkt volgens de Participatiewet. Eiseres had de bewijslast om aan te tonen dat deze bedragen geen middelen betroffen, maar slaagde hier niet in. De rechtbank concludeerde dat het college terecht de bijstandsuitkering had herzien en de terugvordering had ingesteld.

Eiseres voerde aan dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar zou hebben, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak benadrukt de verplichting van bijstandsontvangers om alle relevante inkomsten en middelen te melden en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/211

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. T. Erdal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Inleiding

1. Met het besluit van 30 maart 2023 (primair besluit 1) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres herzien over de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022 in verband met niet gemelde inkomsten en middelen. In verband hiermee heeft het college € 6.742,67 aan ten onrechte betaalde bijstand van eiseres teruggevorderd.
1.1.
Met het besluit van 21 april 2023 (primair besluit 2) heeft het college een deel van het terugvorderingsbedrag gebruteerd. Het nieuwe terugvorderingsbedrag komt daarmee op
€ 9.901,67.
1.2.
Met het besluit van 30 november 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. De hoogte van de terugvordering wordt gewijzigd over de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2023 van € 6.742,67 naar € 4.660,24. Als gevolg hiervan moet ook de hoogte van de brutering aangepast worden aan het nieuwe terugvorderingsbedrag. De brutering wordt daarom verlaagd van € 9.901.67 naar € 7.405,24. Het college heeft eiseres een proceskostenvergoeding toegekend van
€ 1.194,-.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is de situatie?
2. Eiseres woont met haar vier minderjarige kinderen. Zij ontving van 4 augustus 2020
tot en met 14 augustus 2023 bijstand naar de norm voor alleenstaande ouder. De intrekking van de bijstandsuitkering met ingang van 15 augustus 2023 valt buiten de orde van dit geding.
2.1.
Het college is in oktober 2022 een onderzoek gestart ter controle van het recht van eiseres op een bijstandsuitkering. Het college heeft daarbij bankafschriften bij eiseres opgevraagd. Op de bankafschriften waren diverse contante stortingen en bijschrijvingen te zien. Het college heeft aan eiseres gevraagd om een verklaring te geven voor die stortingen en bijschrijvingen. Naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek heeft het college de primaire besluiten genomen.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Het college heeft een deel van de contante stortingen en bijschrijvingen aangemerkt als middelen en inkomsten. Eiseres had de ontvangst hiervan moeten melden, maar heeft dit niet gedaan. Volgens het college heeft eiseres hiermee de inlichtingenplicht geschonden. Het college heeft vervolgens aanleiding gezien om het recht op bijstand te herzien over de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022 (de periode in geding) en een deel van de contante stortingen en bijschrijvingen van eiseres terug te vorderen. Het terugvorderingsbedrag is in de eerdere kalenderjaren gebruteerd, omdat het college de over het terugvorderingsbedrag betaalde loonbelasting en premies zorgverzekeringen niet meer kan terugvragen bij de Belastingdienst. Eiseres is het niet eens met de herziening en de terugvordering van de bijstandsuitkering en de brutering van het terugvorderingsbedrag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Middelen en inkomen
6. Volgens vaste rechtspraak worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen beschouwd in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. De bewijslast dat de op de rekening van eiseres gedane stortingen en bijschrijvingen geen middel betreffen en dus niet kunnen worden aangemerkt als inkomen rust op eiseres (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2556).
Bijschrijvingen
7. In de periode 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022 zijn er verschillende bijschrijvingen van derden en contante stortingen te zien op de betaalrekening ING-XXX-477 en jongerenrekening ING-XXX-988. Eiseres heeft deze inkomsten niet tijdig en uit eigen beweging doorgegeven. Aan de hand van de alsnog ingediende bankafschriften en verklaringen heeft het college het terugvorderingsbedrag als volgt vastgesteld:
- januari 2022: € 100,-;
- februari 2022: € 1.150,- (inkomsten boven de bijstandsnorm, dus geen recht op toegekende bijstand ad € 1.091,71 over deze maand);
- maart 2022: € 0,-;
- april 2022 : € 1.530,- (inkomsten boven de bijstandsnorm, dus geen recht op toegekende bijstand ad € 1.091,71 over deze maand);
- mei 2022: € 300,-;
- juni 2022: € 485,-;
- juli 2022: € 450,-;
- augustus 2022: € 40,-;
- september 2022: € 1.250,- (inkomsten boven de bijstandsnorm, dus geen recht op toegekende bijstand ad € 1.101,82 over deze maand).
De totale terugvordering over 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022 bedraagt
€ 4.660,24.
8. Het betoog van eiseres dat het college ten onrechte aanneemt dat zij wist over de bijschrijvingen van haar ex-partner op de jongeren- dan wel kinderrekening van haar oudste zoon, zonder welke wetenschap zij niet geacht kan worden over die middelen te hebben kunnen beschikken, slaagt niet. Uit de bankafschriften blijkt dat er geregeld bedragen werden overgemaakt tussen de betaalrekening van eiseres en de jongerenrekening, veelal met de omschrijving “boodschappen”. Zij had dus wetenschap van die rekening en kon over de daarop staande middelen beschikken en heeft deze kunnen aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Het college heeft de bijschrijvingen terecht als inkomsten aangemerkt.
Contante stortingen
9. In de periode van 1 juli 2022 tot en met september 2022 zijn er verschillende contante stortingen te zien op de betaalrekening ING-XXX-477 van eiseres. Eiseres heeft over elke storting een uitleg gegeven. Volgens eiseres gaat het (vooral) om eigen geld of om leningen die ze moet terugbetalen. Het college heeft de bedragen ten onrechte aangemerkt als giften.
10. Vastgesteld wordt dat bij contante stortingen niet zichtbaar is waar het geld vandaan komt. Zonder nader bewijs, dat ontbreekt, kunnen de stellingen van eiseres niet worden geverifieerd. Daarbij is het college in het bestreden besluit uitgebreid ingegaan op de stellingen van eiseres en heeft aangegeven waarom haar uitleg bij de diverse contante stortingen niet kan worden gevolgd. De rechtbank sluit zich daarbij aan.
Over het standpunt van eiseres dat zij de bijschrijvingen en stortingen op haar eigen betaalrekening (ING-XXX-477) niet hoefde te melden omdat het leningen zijn, overweegt de rechtbank dat ook als dit geleend geld zou betreffen, dit als inkomen is aan te merken, nu eiseres dit geld vrijelijk heeft kunnen besteden naast de bijstand die zij ontving.
Schending van de inlichtingenplicht
11. Van de bijschrijvingen en de contante stortingen heeft eiseres geen melding gemaakt. Door deze inkomsten niet te melden heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden. Het had eiseres immers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de ontvangen bedragen van invloed konden zijn op het recht op bijstand en dat zij deze bij het college moest melden. Het college heeft dan ook terecht de bijstand over de periode in geding herzien en was verplicht de ten onrechte verleende bijstand van eiseres terug te vorderen.
Brutering
12. Het college mag de bijstand bruto, dus inclusief loonbelasting en premies volksverzekering, terugvorderen, omdat het college door tijdsverloop de al afgedragen loonbelasting en premies volksverzekering niet meer met de Belastingdienst kan verrekenen. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om te bruteren als er sprake is van schending van de inlichtingenplicht en de vordering € 750,- of hoger is. Aan deze twee voorwaarden is voldaan.
Behandeling door rapporteur
13. Eiseres stelt dat herziening en terugvordering gebaseerd zijn op bevindingen en rapportages van een ambtenaar, die bij het uitoefenen van zijn functie het vertrouwen van eiseres volledig heeft geschaad en haar onder druk heeft gezet. Volgens eiseres wordt de gehele kwestie ten onrechte te simpel afgedaan door haar te verwijzen naar een klachtenprocedure. Eiseres meent dat de gedragingen van de rapporteur onlosmakelijk is verbonden met de rapportages en de uiteindelijke bestreden beslissingen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college eiseres erop mogen wijzen dat zij zich met betrekking tot de handelswijze van een medewerker van Werk en Inkomen dient te wenden tot de klachtenprocedure om haar zienswijze en eventuele klachten nader toe te lichten. Verder is de rechtbank van oordeel dat het optreden van de rapporteur uiteindelijk niet relevant is geweest voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit, nu eiseres in bezwaar de aanvullende bankafschriften heeft overgelegd en de rapporteur met de bezwaarfase geen bemoeienis heeft gehad.
Dringende redenen
14. Eiseres is een alleenstaande moeder van vier jonge kinderen. Zij heeft totaal geen inkomsten. Ze vreest dat ze de huur binnenkort niet zal kunnen betalen en met de kinderen op straat komt te staan. Eiseres betoogt dat het college op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw diende af te zien van de terugvordering wegens dringende redenen.
14.1.
Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2272). Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en
uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.
Dat eiseres (tijdelijk) geen inkomsten had is geen gevolg van de besluiten in de
onderhavige zaak, maar het gevolg van een later genomen besluit van 16 mei 2024, waarbij de bijstandsuitkering van eiseres was ingetrokken. Dat valt buiten de omvang van de onderhavige procedure. Daarbij is het zo dat de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering, zich in het algemeen pas voordoen als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader kan eiseres bescherming inroepen van de regels over de beslagvrije
voet.
14.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de enkele verwijzing naar haar benarde financiële situatie niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval zich dringende redenen voordoen in de hiervoor omschreven zin. In de onderhavige zaak gaat om terugvordering van reeds uitgekeerde bijstand, zodat eiseres in de periode in geding niet onder het bestaansminimum heeft geleefd. Inmiddels ontvangt eiseres overigens (opnieuw) een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder.
15. Dat de terugvordering in strijd is met artikel 3 en 6 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en in verband daarmee niet evenredig is, zoals eiseres betoogt, volgt de rechtbank niet. Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4021, is de rechtstreekse werking van artikel 3 van het IVRK beperkt en toetst de bestuursrechter alleen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. In dit geval bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich bij de toepassing van de bevoegdheid tot herziening en terugvordering onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind van eiseres. Het enkele gegeven dat eiseres een minderjarige kind heeft is, gelet op artikel 3 en 6 van het IVRK, onvoldoende om aan te nemen dat het college de bijstand niet mag terugvorderen. Eiseres heeft niet met verwijzing naar concrete feiten en omstandigheden gemotiveerd dat en in hoeverre de belangen van haar kind door het college niet in acht zijn genomen. Het beroep van eiseres op schending van artikel 3 en 6 van het IVRK slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Pw heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, van de Pw wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen, voorzover deze betreffen uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel naar zijn aard met deze uitkeringen overeenkomen.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, voor zover van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Op grond van het achtste lid kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.