ECLI:NL:RBROT:2024:6627

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/4928 en ROT 24/6230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening; intrekking toestemming voor beveiligingswerkzaamheden

Op 16 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in twee zaken (ROT 24/4928 en ROT 24/6230) betreffende verzoeken om voorlopige voorzieningen. In de eerste zaak heeft de korpschef van de politie de toestemming van verzoeker ingetrokken om beveiligingswerkzaamheden te verrichten voor meerdere beveiligingsorganisaties in de regio Rotterdam. Dit besluit werd genomen na een bezwaar van verzoeker, dat door de korpschef niet-ontvankelijk werd verklaard. De voorzieningenrechter heeft op de zitting vastgesteld dat de korpschef heeft toegezegd het bestreden besluit in te trekken, waardoor verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft echter geen mogelijkheid gezien om een schorsing van het primaire besluit te treffen, omdat de intrekking nog niet geformaliseerd was. In de tweede zaak heeft de korpschef eveneens de toestemming van verzoeker ingetrokken om werkzaamheden te verrichten voor een specifiek bedrijf. De rechtbank Midden-Nederland heeft het verzoekschrift doorgestuurd naar de Rechtbank Rotterdam, die bevoegd was om de zaak te behandelen. De voorzieningenrechter heeft in beide zaken de belangen van verzoeker afgewogen en geconcludeerd dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de intrekking van de toestemming noodzakelijk was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de korpschef veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4928 en ROT 24/6230

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam 1], verzoeker,

(gemachtigde: mr. Z.M. Nasir),
en

de korpschef van de politie, de korpschef,

(gemachtigde: mr. A. Maassen).

Inleiding

ROT 24/4928 (eenheid Rotterdam)
1.1.
Met het primaire besluit van 12 februari 2024 heeft de korpschef de toestemming ingetrokken dat verzoeker werkzaamheden mag verrichten voor meerdere beveiligingsorganisaties en/of recherchebureaus in regio Rotterdam.
1.2.
Met het bestreden besluit van 22 april 2024 heeft de korpschef het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet binnen de daartoe gestelde termijn de gronden van het bezwaar had ingediend. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De korpschef heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
ROT 24/6230 (eenheid Midden-Nederland)
1.4.
Met het primaire besluit van 4 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de korpschef de toestemming ingetrokken dat verzoeker werkzaamheden mag verrichten voor [naam bedrijf] te [plaatsnaam 2] ([naam bedrijf]). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.5.
Rechtbank Midden-Nederland heeft bij brief van 21 juni 2024 het verzoekschrift doorgestuurd omdat niet zij maar rechtbank Rotterdam bevoegd is om het verzoekschrift te behandelen.
1.6.
De korpschef heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De voorzieningenrechter heeft beide verzoeken op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de korpschef.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

ROT 24/4928 (eenheid Rotterdam)
2. Op de zitting heeft de korpschef toegezegd het bestreden besluit in te trekken, waardoor de bezwaarprocedure kan worden hervat en het bezwaar op korte termijn inhoudelijk zal worden behandeld. Verzoeker heeft daarop verklaard zijn verzoek om een voorlopige voorziening te willen intrekken.
3. Daarbij heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om zo mogelijk ondanks de intrekking van het bestreden besluit over te gaan tot schorsing van het primaire besluit, zodat verzoeker zijn beveiligingswerkzaamheden in de tussentijd kan hervatten. De voorzieningenrechter ziet geen mogelijkheid om een voorziening te treffen. Op de zitting is de intrekking van het bestreden besluit toegezegd, maar dit is – voor zover de voorzieningenrechter weet – nog niet geformaliseerd. Een voorlopige voorziening hangende de beroepsprocedure is niet meer aan de orde nu de korpschef het bestreden besluit op korte termijn zal intrekken. Zolang die intrekking niet is geformaliseerd heeft de voorzieningenrechter niet de mogelijkheid het verzoek te behandelen als ‘teruggeklapt’ verzoek om voorlopige voorziening in de (nog te hervatten) bezwaarfase. De voorzieningenrechter beschouwt het verzoek om voorlopige voorziening dan ook naar aanleiding van de zitting als ingetrokken. Het staat verzoeker vrij hangende de te hervatten bezwaarfase een nieuwe voorlopige voorziening aan te vragen, of met de korpschef in overleg te treden over de effectuering van het primaire besluit gedurende de bezwaarfase, mede gelet op wat hierna wordt overwogen in de zaak ROT 24/6230.
3.1. In de toezegging van de korpschef het bestreden besluit in te trekken ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat de korpschef het griffierecht aan verzoeker moet vergoeden. Nu verzoeker bij zijn mededeling over het intrekken van het verzoek om voorlopige voorziening niet heeft verzocht om een vergoeding van proceskosten, is een proceskostenveroordeling niet aan de orde.
ROT 24/6230 (eenheid Midden-Nederland)
Het bestreden besluit
4. Aan verzoeker is door de korpschef toestemming verleend om voor [naam bedrijf] werkzaamheden te verrichten. Omdat de korpschef ambtshalve feiten en omstandigheden bekend zijn geworden op grond waarvan hij verzoeker op dit moment onvoldoende onbetrouwbaar vindt, is de aan verzoeker verleende toestemming om te werken als medewerker zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wbpr) ingetrokken. Op 14 december 2023 heeft de politie namelijk in de woning van verzoeker en de bijbehorende kelderbox in totaal 7 paar (imitatie merk) schoenen en 145 losse items (imitatie merk truien, shirts, riemen, jassen etc.) aangetroffen. De korpschef acht het aannemelijk dat verzoeker op tamelijk grote schaal imitatie merk kleding heeft verkocht.
Het verzoek en het standpunt van verzoeker
5.1.
Verzoeker wil met zijn verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit schorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar dan wel anderszins mogelijk maakt dat verzoeker per direct weer beveiligingswerkzaamheden kan verrichten.
5.2.
Verzoeker stelt – samengevat – dat de korpschef de toestemming die aan verzoeker was verleend om beveiligingswerkzaamheden te verrichten niet had mogen intrekken. Uit jurisprudentie [1] van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) maakt verzoeker op dat de omstandigheid dat de korpschef een beveiliger onvoldoende betrouwbaar acht niet voldoende is om tot intrekking van de toestemming over te gaan. De korpschef had de mate van betrouwbaarheid van verzoeker moeten vaststellen en gelet op de feiten en omstandigheden in dit geval niet mogen concluderen dat verzoeker het beveiligersberoep niet op verantwoorde wijze kan uitoefenen. Daarbij had de korpschef moeten motiveren waarom niet met een minder ingrijpende maatregel kon worden volstaan. De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker namelijk geseponeerd. Bovendien is geen sprake van een ernstige aantasting van de rechtsorde. Verzoeker heeft een blanco strafblad en is al tien jaar naar behoren werkzaam als beveiliger. De gevolgen van het bestreden besluit zijn onevenredig groot voor verzoeker. Hij is kostwinner en kan door de intrekking niet in zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin voorzien. Het is hem nog niet gelukt ander werk te vinden.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
7.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7.2.
De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Door verzoeker is naar voren gebracht dat hij als gevolg van het bestreden besluit niet langer inkomsten uit arbeid heeft. Doordat hij geen werk meer heeft en sinds het bestreden besluit van zijn spaargeld heeft moeten leven, raakt verzoeker in de financiële problemen.
Wat zijn de toepasselijke regels?
8. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
8.1.
De korpschef kan een eerder verleende toestemming intrekken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend indien deze zich hadden voorgedaan of bekend waren op het tijdstip waarop toestemming is verleend. [2] Geen toestemming wordt verleend indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. [3] De korpschef heeft beoordelingsruimte bij de beoordeling of iemand voldoende betrouwbaar is. Volgens vaste rechtspraak [4] mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere banen. Dit betekent volgens bedoelde rechtspraak dat de korpschef als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn.
8.2.
De korpschef heeft in zijn beleid [5] uiteengezet wanneer hiervan al dan niet sprake is. Zo is iemand volgens het beleid onder meer onvoldoende betrouwbaar als op grond van over de betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal het geval zijn wanneer de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Heeft de korpschef de toestemming van verzoeker mogen intrekken en heeft de korpschef redelijkerwijs gebruik mogen maken van deze bevoegdheid?
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gedragingen die verzoeker worden tegengeworpen niet in geschil zijn. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de korpschef zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de betrouwbaarheid van verzoeker niet boven iedere twijfel verheven was. De Afdeling heeft in recente rechtspraak [6] de beoordelingsmaatstaf dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moet zijn herhaald. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van deze jurisprudentie af te wijken. Het standpunt van verzoeker dat deze beoordelingsmaatstaf onjuist is, zal de voorzieningenrechter niet verder inhoudelijk bespreken, mede gelet op het vervolg van deze uitspraak. De korpschef was in beginsel bevoegd de verleende toestemming in te trekken.
10. De voorzieningenrechter vindt dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de intrekking van de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten in het geval van verzoeker noodzakelijk en evenwichtig is. Zij overweegt daartoe als volgt.
10.1.
Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr verplicht de korpschef niet om de toestemming voor het werken bij een beveiligingsorganisatie in te trekken als niet langer aan de eisen wordt voldaan. Er is ruimte voor een belangenafweging, die kan worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Bij deze toetsing kunnen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid een rol spelen. Voor wat betreft de noodzakelijkheid van de maatregel heeft de Afdeling verder overwogen [7] dat bij de intrekking van de verleende toestemming de korpschef dient te motiveren waarom de gekozen maatregel in het individuele geval een passende en noodzakelijke maatregel is. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de maatregel staat de vraag centraal of de maatregel noodzakelijk is om het doel te bereiken. Als het antwoord op die vraag is dat het gewenste doel van een betrouwbare veiligheidszorg ook kan worden bereikt met een minder ingrijpende maatregel dan intrekking van de toestemming, dan is dat laatste niet noodzakelijk.
10.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de korpschef met het bestreden besluit en de toelichting die in het verweerschrift en op de zitting is gegeven, onvoldoende blijk heeft gegeven van het verrichten van een volledige en inzichtelijke belangenafweging, zowel wat betreft de noodzaak als de evenwichtigheid. In zoverre is er sprake van een motiveringsgebrek, op grond waarvan de voorzieningenrechter het bestreden besluit zal schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter acht de volgende omstandigheden daartoe van belang. Verzoeker werkt al tien jaar als beveiliger en had tot aan het sepotbesluit een blanco strafblad. De korpschef heeft niet betwist dat verzoeker zijn beveiligingswerkzaamheden altijd naar behoren heeft verricht. De aan verzoeker tegengeworpen gedragingen, namelijk de verkoop van imitatie merk artikelen, zijn niet in het kader van zijn werkzaamheden als beveiliger verricht. De tegengeworpen gedragingen acht de voorzieningenrechter bovendien van een andere aard dan bijvoorbeeld een geweldsdelict. De officier van justitie is overgegaan tot een bestuurlijk sepot, aangezien verzoeker de zaak civielrechtelijk met een derde partij heeft afgehandeld door middel van het betalen van een schadevergoeding. Als gevolg van de intrekking kan verzoeker voor lange tijd niet aan de slag als beveiliger en loopt hij bijbehorende inkomsten mis. Dit is weliswaar inherent aan de intrekking, maar verzoeker heeft onderbouwd aangevoerd dat het hem tot op heden niet is gelukt ander werk te vinden. De gevolgen van een intrekking zijn dan ook ingrijpend. Dit klemt te meer nu verzoeker de kostwinner is van zijn gezin. Uit het bestreden besluit en de toelichting op de zitting blijkt onvoldoende of en hoe de korpschef al deze omstandigheden heeft meegewogen bij zijn beslissing. De korpschef heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom de intrekking van de toestemming in dit geval gerechtvaardigd is en waarom niet kan worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals een tijdelijke of een voorwaardelijke intrekking van de toestemming.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 4 april 2024 (in zaak ROT 24/6230) is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat verzoeker in de tussentijd zijn beveiligingswerkzaamheden bij [naam bedrijf] kan hervatten.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de korpschef het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Ook krijgt verzoeker een vergoeding van zijn proceskosten. De korpschef moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
ROT 24/4928 (eenheid Rotterdam)
- beschouwt dit verzoek om voorlopige voorziening als ingetrokken;
- bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
ROT 24/6230 (eenheid Midden-Nederland)
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de korpschef tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024.
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE: Wettelijk kader

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
1. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend stelt geen personen te werk die belast zullen worden met de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef.
[…]
4. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
[…]
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk te stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
[…]
Ad b (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot, bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is genomen. In het geval dat een sepot wordt meegenomen in de beoordeling, wordt voor wat betreft de terugkijktermijn als uitgangspunt genomen de datum waarop het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren.
[…]

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:564).
2.Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr.
3.Artikel 7, vierde lid, van de Wbpr.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:403) en van 22 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2113).
5.Zie de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:614).
7.Uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:564).