202202214/1/A3.
Datum uitspraak: 14 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 februari 2022 in zaak nr. 20/1957 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2020 heeft de korpschef de door hem aan Security Service Limburg B.V. verleende toestemming om [appellant] werkzaamheden te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr), ingetrokken.
Bij besluit van 3 juli 2020 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2024, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. I.M. Haagmans, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De korpschef heeft bij besluit van 19 september 2018 aan Security Service Limburg B.V. toestemming verleend om [appellant] werkzaamheden te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr. De korpschef heeft de toestemming bij het besluit van 21 januari 2020 ingetrokken. Bij het besluit van 3 juli 2020 heeft de korpschef de intrekking gehandhaafd. De korpschef baseert de intrekking op twee geweldsincidenten in de horecagelegenheid [bedrijf] te Heerlen waarbij [appellant] betrokken was.
Het eerste incident vond plaats op 26 april 2019, waarvan op 8 mei 2019 een mutatierapport is opgesteld. Uit dit mutatierapport blijkt dat politieagenten van de Eenheid Limburg tijdens hun dienst door bezoekers van [bedrijf] aangesproken werden, omdat er een vechtpartij zou hebben plaatsgevonden tussen een bezoeker en een beveiliger, waarbij de bezoeker flink zou zijn toegetakeld. De verbalisanten hebben vervolgens geconstateerd dat er inderdaad een vechtpartij heeft plaatsgevonden tussen een bezoeker en [appellant]. De bezoeker gaf aan pijn te hebben aan de rechterzijde van zijn gezicht ter hoogte van zijn slaap en aan knie en enkel. Ook gaf hij aan dat hij eerder door een hersenbloeding halfzijdig verlamd is geraakt. De man is door de ambulance meegenomen naar het ziekenhuis waar in elk geval een gebroken enkel is geconstateerd. [appellant] heeft aan de verbalisanten verklaard dat de man hem met een glas in het gezicht wilde slaan en dat hij hem hierop een paar "tikken" zou hebben verkocht. De bezoeker heeft zelf aangegeven weliswaar aanleiding te hebben gegeven tot irritatie, maar niet op zo’n wijze dat hij zo afgerekend zou moeten worden door een beveiliger. De verbalisanten hebben in de mutatie vermeld dat meerdere getuigen aangaven dat [appellant] onnodig hard en vaak zou hebben geslagen, waarbij de man ongeveer overal op zijn lichaam zou zijn geraakt. De verbalisanten hebben daarbij vermeld dat de getuigen zichtbaar onder de indruk waren van de klappen die de bezoeker had gekregen. De bezoeker heeft geen aangifte gedaan.
Het tweede incident vond plaats op 7 september 2019, waarvan op 7 september 2019 een proces-verbaal van bevindingen en een proces-verbaal van aangifte zijn opgesteld. Een bezoeker verklaarde aan twee hoofdagenten van de politie Eenheid Limburg dat hij het drankje dat hij in zijn hand had weggooide, waarna hij van [appellant] een harde klap met een vuist in zijn gezicht kreeg. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat één van de hoofdagenten heeft gezien dat [appellant] met kracht met zijn gebalde rechter vuist een klap gaf in het gezicht van de bezoeker, waardoor deze achterover op de grond viel. De bezoeker had als gevolg van de klap een gezwollen neus en gezwollen lippen en een snee in het ooglid die in het ziekenhuis is geplakt. Volgens de bezoeker is onnodig grof geweld gebruikt. [appellant] heeft verklaard dat de bezoeker een glas naar zijn hoofd had gegooid en dat hij in reactie hierop een klap had uitgedeeld. De bezoeker heeft aangifte van mishandeling gedaan. Het OM heeft de zaak na onderzoek geseponeerd, waarbij als sepotgrond ‘verhouding tot de benadeelde geregeld’ staat vermeld.
De korpschef stelt zich naar aanleiding van deze twee incidenten op het standpunt dat er een serieuze verdenking bestaat dat [appellant] tijdens deze incidenten rechtsregels naast zich heeft neergelegd door onnodig, buitenproportioneel geweld te gebruiken tegen personen, waardoor deze personen letsel hebben opgelopen. Volgens de korpschef kunnen deze gedragingen van [appellant] worden beschouwd als een serieuze aantasting van de rechtsorde, op basis waarvan kan worden aangenomen dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is om werkzaamheden te verrichten voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau.
Juridisch kader
2. De relevante bepalingen van de Wpbr en de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (hierna: Bpbr) zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef bevoegd was om de toestemming in te trekken. Volgens de rechtbank is het niet onredelijk dat de korpschef op basis van het mutatierapport van het incident van 26 april 2019 en de processen-verbaal die naar aanleiding van het incident van 7 september 2019 zijn opgesteld, heeft aangenomen dat er een serieuze verdenking bestaat tegen [appellant] en dat de betrouwbaarheid van [appellant] daarom niet boven elke twijfel verheven is. Dat het handelen van [appellant] zou zijn ingegeven door noodweer of noodweerexces, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken uit wat [appellant] heeft aangevoerd.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de korpschef van de bevoegdheid tot intrekking van de toestemming gebruik mocht maken. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de bijzondere aard van de werkzaamheden van particuliere beveiligingsorganisaties. Particuliere beveiligers kunnen in de uitoefening van hun werkzaamheden bepaalde belangen of rechten van burgers raken - zoals het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van bewegen - waardoor de korpschef tot intrekking van de toestemming kan overgaan als er ook maar enige twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van een beveiliger. Het besluit is bovendien niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel genomen. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de korpschef de financiële belangen van [appellant] in zijn beoordeling heeft meegenomen.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is en dat hij daarom de toestemming aan Security Service Limburg om [appellant] als particulier beveiliger te werk te stellen heeft mogen intrekken.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat hij bij beide incidenten uit noodweer of noodweerexces heeft gehandeld. Bij het incident van 7 september 2019 heeft een bezoeker volgens [appellant] een vol bierglas naar hem gegooid middenin een drukke horecazaak. [appellant] heeft aan de politie verklaard dat dit glas op zijn borst, vlak onder zijn kin, op het veiligheidsvest kapot is gesprongen, waarna scherven van het glas alle kanten op vlogen en ook in zijn nek terecht kwamen. [appellant] heeft vervolgens zijn eigen lijf en die van de aanwezige bezoekers op een proportionele manier verdedigd. [appellant] stelt dat uit de videobeelden die van het incident zijn gemaakt blijkt dat hij uit noodweer heeft gehandeld. Ook bij het incident van 26 april 2019 is sprake van noodweer of noodweerexces. Nadat [appellant] de bezoeker meermaals had verzocht om de horecagelegenheid te verlaten, had de bezoeker een bierglas gepakt waarmee hij [appellant] in het gezicht wilde steken. [appellant] heeft gereageerd door twee klappen uit te delen om het gevaar af te wenden. Dit was volgens [appellant] proportioneel. De bezoeker heeft geen aangifte gedaan. Verder blijkt uit de omstandigheden dat hij geen strafblad heeft en dat hij al tien jaar naar tevredenheid beveiligingswerkzaamheden voor zijn werkgever heeft uitgevoerd, dat [appellant] betrouwbaar is. De korpschef heeft daarom ten onrechte de toestemming aan Security Service Limburg om [appellant] als particulier beveiliger te werk te stellen ingetrokken, aldus [appellant].
4.1. De korpschef komt beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is voor werkzaamheden in de particuliere beveiligingsbranche. Deze heeft hij ingevuld met de Bpbr. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:225), worden aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn. In paragraaf 3.3 van de Bpbr heeft de korpschef de beoordeling van de betrouwbaarheid nader ingevuld. In deze paragraaf is opgenomen dat de toestemming wordt onthouden als bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken binnen de daarvoor geldende periode in het verleden. De toestemming wordt ook onthouden als blijkt van andere over de aanvrager bekende feiten op grond waarvan kan worden aangenomen dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name - maar niet uitsluitend - het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Uit de beleidsregels volgt ook dat opgemaakte processen-verbaal, mutatierapporten en sepots ertoe kunnen leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar wordt geacht.
4.2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de korpschef zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is om werkzaamheden te verrichten voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau, zodat de korpschef de toestemming mocht intrekken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de korpschef naar aanleiding van het mutatierapport van het incident van 26 april 2019 en de processen-verbaal die naar aanleiding van het incident van 7 september 2019 zijn opgesteld, heeft kunnen aannemen dat er een serieuze verdenking bestaat tegen [appellant] dat hij tijdens deze incidenten rechtsregels naast zich heeft neergelegd door onnodig, buitenproportioneel geweld te gebruiken tegen personen, waardoor deze personen letsel hebben opgelopen. [appellant] stelt dat hij in beide gevallen handelde uit noodweer of noodweerexces, maar dit heeft hij naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt. Van een beveiliger die met een conflictsituatie te maken krijgt, mag bovendien worden verwacht dat hij een hoge mate van zelfbeheersing heeft en de-escalerend handelt. Het feit dat [appellant] geen strafblad heeft en hij tien jaar naar tevredenheid beveiligingswerkzaamheden voor zijn werkgever heeft uitgevoerd, is onvoldoende om te oordelen dat de toestemming niet ingetrokken mocht worden. Hierbij acht de Afdeling van belang dat het niet om één, maar twee incidenten in een relatief kort tijdsbestek gaat. Verder acht de Afdeling de ernst van de incidenten van belang.
De korpschef mocht gezien het vorenstaande de toestemming aan Security Service Limburg om [appellant] als particulier beveiliger te werk te stellen intrekken. Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De korpschef hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J. Schipper-Spanninga en mr. N.H. van den Biggelaar, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024
735-1031
BIJLAGE
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
[…]
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
[…]
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
[…]
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3 Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
1) binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of,
2) binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd.
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot, bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is genomen. In het geval dat een sepot wordt meegenomen in de beoordeling, wordt voor wat betreft de terugkijktermijn als uitgangspunt genomen de datum waarop het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren.
[…]