ECLI:NL:RBROT:2024:6609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/1321
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op basis van niet gemeld vermogen in het buitenland

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2024, wordt het beroep van eisers tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering en de terugvordering van ontvangen uitkering van € 52.977,97 beoordeeld. De rechtbank concludeert dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van hun vermogen in het buitenland. De zaak betreft de periode van 20 november 2006 tot en met 11 januari 2010, waarin eisers bijstandsuitkeringen ontvingen. De intrekking van de bijstandsuitkering is gebaseerd op bevindingen van een onderzoek naar vermogen in het buitenland, uitgevoerd door het Bureau Attaché voor Sociale Zaken te Ankara. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eisers onroerend goed bezaten in Turkije, wat zij niet hadden gemeld.

Eisers voerden aan dat er sprake was van ongeoorloofd onderscheid in de selectie voor het onderzoek, maar de rechtbank oordeelt dat de selectiecriteria niet discriminerend waren. De rechtbank stelt vast dat de verweerder een risicoprofiel heeft gehanteerd dat niet in strijd is met het discriminatieverbod. De rechtbank wijst ook op eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep die bevestigen dat dergelijke risicoprofielen legitiem zijn.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het bedrag. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/1321

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], eiser, en [eiseres], eiseres, uit [plaatsnaam], samen: eisers

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Stroomopwaarts MVS

(gemachtigden: [naam 1] en mr. N. Övül).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering over de periode van 20 november 2006 tot en met 11 januari 2010 en de terugvordering van de over deze periode ontvangen uitkering van € 52.977,97.
2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de bijstandsuitkering van eisers over de periode van 20 november 2006 tot en met 11 januari 2010 en de terugvordering van de over deze periode ontvangen uitkering van € 52.977,97. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten
6. Eisers hebben over de periode van 20 november 2006 tot en met 9 november 2022 een bijstandsuitkering ontvangen van verweerder. Bij besluit van 21 november 2022 heeft verweerder het recht op bijstand ingetrokken vanaf 10 november 2022, omdat eiseres recht had op AOW van de Sociale Verzekeringsbank.
7. In het kader van een project ‘Onderzoek Vermogen in het Buitenland’ heeft verweerder uit het bestand bijstandsgerechtigden personen geselecteerd voor een onderzoek naar het recht op bijstand. Eisers zijn voor dit onderzoek geselecteerd. In opdracht van verweerder heeft het Bureau Attaché voor Sociale Zaken te Ankara (Bureau Attaché) een internetonderzoek gedaan. Uit het onderzoek is gebleken dat eisers bij de afdeling onroerende zaken (ozb) van de gemeente Kirşehir voorkomen met hun Turkse persoonsnummers. In verband hiermee heeft het Bureau Attaché het Internationaal Bureau Fraude (IBF) geadviseerd om eisers een machtiging te laten verstrekken waarmee een medewerker van het Bureau Attaché verder onderzoek kan doen bij het Turkse kadaster en/of de afdeling ozb van de gemeente Kirşehir. Eisers hebben een machtiging verstrekt.
8. De bevindingen van het onderzoek van Bureau Attaché zijn neergelegd in een rapport van 10 februari 2023. In dit rapport staat dat in het verleden in de stad Kirşehir twee onroerende goederen op naam van eisers geregistreerd stonden met een totale waarde van € 63.307,-. De verkoopdatum van deze onroerende goederen is 22 november 2011.
9. Bij besluit van 15 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken over de periode van 20 november 2006 tot en met 11 januari 2010 en de over deze periode ontvangen uitkering van € 52.977,97 teruggevorderd. Hieraan ligt ten grondslag dat eisers een hoger vermogen hadden dan zij hadden opgegeven toen zij hun bijstandsuitkering aanvroegen en kregen. In het bestreden besluit van 22 januari 2024 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Het discriminatieverbod
10. Eisers voeren aan dat bij de uitvoering van het onderzoek naar hun vermogen in het buitenland sprake is geweest van een ongeoorloofd onderscheid. De bevindingen uit het onderzoek zijn daarom onrechtmatig verkregen en moeten van de besluitvorming worden uitgesloten. Volgens eisers is binnen de groep bijstandsgerechtigden sprake van ongelijke behandeling, met name tussen bijstandsgerechtigden met Nederland als land van herkomst en bijstandsgerechtigden met een ander land van herkomst, zoals Turkije. Zij vermoeden dat verweerder zijn pijlen uitsluitend richt op bijstandsgerechtigden met een andere etnische achtergrond dan autochtone in Nederland geboren bijstandsgerechtigden. Zij vinden het onduidelijk waarom uitgerekend Turkse bijstandsgerechtigden uit de grote groep van 3030 bijstandsgerechtigden zijn geselecteerd en stellen vast dat zij in het onderzoek zijn betrokken enkel vanwege hun Turkse afkomst. Eisers stellen verder dat zij niet weten welke zoektermen en programma’s verweerder heeft gebruikt om te achterhalen welke bijstandsgerechtigden langer dan 30 dagen en/of meer dan twee keer per jaar in het buitenland zijn geweest.
Eisers voeren verder aan dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt dat sprake was van voldoende gegevens om eisers aan te melden voor het onderzoek naar vermogen in het buitenland. Verweerder beschikte voornamelijk over gegevens over de periode vóór 2016 en er is gekeken naar hun bankrekeningen, maar dit heeft niets te maken met hun vakantiegedrag. Eisers stellen daarom dat verweerder ook naar andere gegevens dan hun vakantiegedrag moet hebben gekeken.
Eisers vinden het verder onredelijk dat verweerder hen voorafgaand aan het doorsturen van hun dossier aan het IBF niet heeft gehoord.
11. Vast staat dat verweerder bij het project ‘Onderzoek Vermogen in het Buitenland’ gebruik heeft gemaakt van een risicoprofiel. Uit het dossier blijkt dat verweerder voor het onderzoek personen heeft geselecteerd die bijstand ontvangen en die vanaf 1 januari 2016 langer dan dertig dagen en/of meer dan twee keer per jaar in het buitenland zijn geweest. Hieruit zijn 456 bijstandsgerechtigden voortgekomen. Verweerder heeft toegelicht dat vervolgens, om op een handzaam aantal onderzoeken uit te komen, is geselecteerd op verblijf in het buitenland in tenminste 3 van de 5 jaren (ongeacht het aantal keren per jaar) en op verblijf in het buitenland in 2 van de 5 jaren én in 2019 meerdere keren per jaar. Dit heeft geresulteerd in respectievelijk 28 en 27 dossiers. Nadere informatie over dit onderzoek, de opzet, de selectiecriteria en de ‘trechtering’ naar 28 respectievelijk 27 dossiers heeft verweerder overgelegd in bezwaar alsmede naar aanleiding van het verzoek van eisers op grond van de Wet open overheid (Woo), dat bij besluit van 9 mei 2023 gedeeltelijk is toegewezen.
12. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat bij het ‘trechteren’ van de 456 treffers naar de in totaal 55 dossiers waarin uiteindelijk onderzoek is gedaan aanvullende of andere selectiecriteria zijn gebruikt dan die uit de stukken van verweerder blijken. Zoals ook uitgebreid ter zitting is besproken, bevatten de onderliggende stukken van het onderzoek geen objectieve aanknopingspunten om aan te nemen dat bij het ‘trechteren’ van de 456 treffers naar de in totaal 55 dossiers enige waarde is gehecht aan de nationaliteit van de bijstandsgerechtigde of dat bijstandsgerechtigden met de Nederlandse nationaliteit bewust buiten het onderzoek zijn gelaten. Nu deze aanknopingspunten ontbreken, is er ook geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te (laten) doen.
13. Verweerder heeft vervolgens een zogenaamde precheck laten uitvoeren door het IBF. Bij de precheck is op basis van het in het dossier aanwezige kenmerk het internet geraadpleegd of er in de te onderzoeken landen op naam van de bijstandsgerechtigde een registratie van onroerend goed of van te betalen belasting was. Als deze precheck negatief uitviel, volgde geen verder onderzoek. Als deze precheck positief uitviel, volgde een daadwerkelijk onderzoek in de landen met de registraties. Verweerder heeft onweersproken toegelicht dat de onderzoeken hebben plaatsgevonden in verschillende landen, onder meer in Turkije, Curaçao, Suriname, Polen en Engeland. Anders dan eisers hebben aangevoerd is het onderzoek dus niet uitsluitend gericht op vermogen in Turkije en ook niet op bijstandontvangers met een bepaalde nationaliteit of afkomst, dus ook niet de Turkse nationaliteit. Eisers voldeden aan de criteria van het onderzoek en zijn op basis hiervan geselecteerd. Er is ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat eisers om een andere reden dan dat zij voldeden aan het risicoprofiel voor het onderzoek zijn geselecteerd. Omdat er op het moment dat het dossier voor de precheck naar het IBF werd doorgestuurd nog niet duidelijk was of eisers vermogen in het buitenland hadden, was er ook nog geen aanleiding voor verweerder om eisers uit te nodigen voor een gesprek.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het project ‘Onderzoek Vermogen in het Buitenland’ een bijna gelijkluidend risicoprofiel heeft gehanteerd als aan de orde was in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1229). In deze uitspraak heeft de Raad uitvoerig gemotiveerd dat het in die zaak gehanteerde risicoprofiel niet in strijd is met het verbod van discriminatie. De rechtbank ziet, net als de Raad dat deed in de uitspraak van 26 september 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1912), geen aanleiding om in de onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen. Er heeft dan ook geen toets aan ‘very weighty reasons’ hoeven plaatsvinden. Verweerder mocht uitgaan van de van het IBF verkregen informatie en mocht dit aan de besluitvorming ten grondslag leggen. De verwijzing van eisers naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 november 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:9801) slaagt reeds daarom niet. In dit arrest is immers, anders dan in de nu voorliggende zaak, geoordeeld dat in het bestuursrechtelijk onderzoek dat daar was uitgevoerd sprake was geweest van schending van het discriminatieverbod.
15. De beroepsgrond slaagt niet.
De Turkse privacywetgeving
16. Eisers hebben hun beroepsgrond dat hun persoonsgegevens in strijd met de Turkse privacywetgeving zijn overgedragen, omdat zij hiervoor geen expliciete toestemming hebben gegeven, en het bewijs dat daaruit voortvloeit daarom niet mag worden gebruikt, ter zitting ingetrokken. De rechtbank bespreekt deze beroepsgrond daarom niet.
De machtiging
17. Eisers voeren verder aan dat het vragen van de machtiging voor het doen van onderzoek naar het vermogen in het buitenland in strijd is met de goede orde en de goede zeden als bedoeld in artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek. Zij stellen dat het afgeven van een dergelijke machtiging niet onder het bereik van artikel 17 van de Participatiewet (Pw) valt, maar verweerder eisers wel op de voet van artikel 17 van de Pw heeft gedwongen om de machtiging te verstrekken. Verweerder dreigde immers met de opschorting van de uitkering van eisers als de machtiging niet werd verstrekt en koppelde hier ook de mogelijkheid van het geven van een boete aan.
Eisers wijzen er verder op dat verweerder gebruik heeft gemaakt van een onjuiste machtiging, omdat hierin staat dat eisers aan de Sociale verzekeringsbank informatie moeten verstrekken, in plaats van aan verweerder. Volgens eisers betekent dit dat zij geen toestemming hebben gegeven als bedoeld in artikel 9 van de Turkse privacywetgeving. De hierna verkregen informatie is dan ook onrechtmatig, en in strijd met de zogenoemde indruis-jurisprudentie, verkregen. Volgens eisers is sprake van misbruik van recht door verweerder en mag de verkregen informatie niet worden gebruikt.
18. Uit de brief van verweerder van 4 november 2020 blijkt dat op 28 oktober 2020 met eisers is afgesproken dat zij een machtiging laten opstellen bij het Turks consulaat. In de brief van verweerder van 11 november 2020 staat dat, anders dan eerder was afgesproken, geen toestemming moet worden verleend aan de attaché van bureau Sociale Zaken genaamd [naam 2], maar aan [naam 3] ([naam 3]). Eisers hebben deze machtiging vervolgens verstrekt, waarna een medewerker van Bureau Attaché onderzoek heeft gedaan.
19. Wat eisers hebben aangevoerd is onvoldoende om te twijfelen aan de validiteit van de machtiging. Hiertoe is onvoldoende dat in de brief van 4 november 2020 staat dat de uitkering van eisers kan worden opgeschort als zij de machtiging niet zouden verstrekken en er een boete zou kunnen worden opgelegd. Uit de brieven van 4 en 11 november 2020 blijkt, en dit is ook niet weersproken, dat er met eisers was afgesproken dat zij een machtiging zouden laten opstellen bij het Turks consulaat. Dat verweerder vervolgens aangeeft wat de gevolgen kunnen zijn als eisers deze afspraak niet nakomen, betekent niet dat het afgeven van de machtiging is afgedwongen. Uit de wet volgde ten tijde van het bestreden besluit immers dat dit mogelijke gevolgen konden zijn, waar verweerder eisers op heeft gewezen. De door eisers nog geuite twijfel of [naam 3] zelf het onderzoek daadwerkelijk heeft uitgevoerd is overigens ook onvoldoende om de validiteit van de machtiging te betwijfelen, nu deze twijfel onvoldoende is onderbouwd.
20. De beroepsgrond slaagt niet.
21. De rechtbank concludeert dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van hun vermogen in het buitenland. De waarde van het vermogen is evenmin door eisers weersproken. Nu eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ondanks schending van de inlichtingenplicht wel recht hadden op bijstand in de periode in geschil, houdt de intrekking van hun bijstandsuitkering stand.
22. Vanwege de schending van de inlichtingenplicht was verweerder gehouden de bijstand over de bestreden periode in te trekken.
23. Tegen de terugvordering als zodanig zijn geen afzonderlijke beroepsgronden gericht.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht is overgegaan tot terugvordering van een bedrag van € 52.977,97. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, voorzitter, en mr. H. Bedee en mr. J.J.R. Lautenbach, leden, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.