In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstand van appellante, die sinds 8 mei 2000 bijstand ontvangt. Het college van burgemeester en wethouders van Maassluis heeft op basis van een onderzoek naar vermogen in het buitenland, specifiek gericht op bijstandsgerechtigden die langer dan dertig dagen in het buitenland zijn geweest, appellante geselecteerd. Het college heeft informatie verkregen dat appellante onroerende zaakbelasting betaalt in Turkije en heeft haar verzocht om gegevens over haar onroerende zaken. Appellante heeft deze gegevens niet tijdig verstrekt, wat heeft geleid tot de opschorting en intrekking van haar bijstand. Appellante betwist de bevoegdheid van het college om deze gegevens op te vragen en stelt dat het onderzoek discriminerend is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het college gerechtigd was om de gevraagde informatie op te vragen en dat de opschorting en intrekking van de bijstand rechtmatig zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard.