ECLI:NL:RBROT:2024:6444

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
10/331076-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan terroristische organisatie IS met gevangenisstraf

Op 28 juni 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich had aangesloten bij de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) tijdens de oorlog in Syrië. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, geboren in 1988 en woonachtig in Syrië vanaf zijn tweede levensjaar, zich had aangesloten bij IS na het uitbreken van de oorlog. De rechtbank weegt mee dat de verdachte niet uit extremistische overtuiging handelde, maar dat hij wel degelijk een keuze heeft gemaakt om zich aan te sluiten bij een organisatie die verantwoordelijk is voor ernstige mensenrechtenschendingen. De verdachte heeft deelgenomen aan de gewapende strijd en heeft een bijdrage geleverd aan de gewelddadigheden die door IS zijn gepleegd. De rechtbank verklaarde de dagvaarding gedeeltelijk nietig, maar oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte in Syrië heeft geleefd, maar benadrukte dat zijn keuze om zich aan te sluiten bij IS niet zonder gevolgen kon blijven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de impact van terrorisme op de samenleving in overweging nam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/331076-22
Datum uitspraak: 28 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1988,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. S.J.F. van Merm, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2024. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 28 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. N.J.P. Coenen en M. Luijpen hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de in de tekst van de tenlastelegging opgenomen zinsnede “althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat” – tegen de achtergrond van het dossier – onvoldoende feitelijk en geconcretiseerd is. De dagvaarding voldoet derhalve op die onderdelen van de tenlastelegging niet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) daaraan stelt. De dagvaarding dient dan ook op dit onderdeel nietig te worden verklaard.
4.2.
Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Beoordeling
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de in de tekst van de tenlastelegging opgenomen zinsnede
“althans (telkens) een aan IS en/of Al Qaida gelieerde organisatie(s),
althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan”– tegen de achtergrond van het dossier – onvoldoende feitelijk en geconcretiseerd is. De dagvaarding voldoet derhalve op dat onderdeel van de tenlastelegging niet aan de eisen die artikel 261 Sv daaraan stelt.
4.4.
Conclusie
De dagvaarding is op dit onderdeel nietig.

5.Rechtsmacht

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van onderdeel E van het ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van rechtsmacht. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar het arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 december 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:3575).
5.2.
Beoordeling
Aan de verdachte is ten laste gelegd het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). In deze bepaling wordt met oogmerk bedoeld het naaste doel
van de organisatie; niet van de leden van de organisatie.
De rechtbank herhaalt wat het gerechtshof Den Haag op 9 april 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:540) heeft overwogen op dit punt. In dit arrest is afgeweken van eerdere rechtspraak op dit punt.
Het oogmerk van de organisatie is beschreven in de terroristische misdrijven opgenomen in de onderdelen A tot en met E van de tenlastelegging. Het gaat hier derhalve niet om verfeitelijking van het oogmerk van de verdachte of om terroristische misdrijven die direct aan de verdachte zelf worden verweten.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit voor zover een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie tot het vestigen van rechtsmacht over dat feit verplicht (artikel 6 lid 1 Sr). Deze bepaling kan in combinatie met het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht (hierna: het Besluit) voorzien in rechtsmacht in onder meer terrorismezaken met een pleegplaats in het buitenland. Artikel 4 lid 2 van het Besluit bepaalt immers dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op de Nederlander of de vreemdeling die een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een terroristisch misdrijf dan wel een van de in die bepaling vermelde misdrijven. Ingevolge artikel 4 lid 9 van het Besluit geldt dit ook indien de verdachte eerst na het begaan van het feit een vaste woon- of verblijfplaats heeft gekregen. Artikel 6 Sr en het Besluit zijn per 1 juli 2014 in werking getreden.
Dat betekent dat de rechtsmacht in het geval van een op artikel 140a Sr gestoelde tenlastelegging moet worden beoordeeld voor alle uitgewerkte terroristische misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht (de misdrijven onder A tot en met E van de tenlastelegging) conform het bepaalde in artikel 6 Sr in verbinding met artikel 4 lid 2 van het Besluit. Deze bepalingen hebben terugwerkende kracht (ECLI:NL:GHDHA:2021:2640).
De rechtbank stelt vast dat de verdachte vanaf 18 november 2019 stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen in de gemeente Borne. Vanaf 2 september 2020 was de verdachte woonachtig in de gemeente Gorinchem. De verdachte is op 9 maart 2023 aangehouden. Daarmee is voldaan aan de eisen van artikel 4 lid 2 juncto artikel 4 lid 9 van het Besluit.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de rechtbank rechtsmacht heeft ten aanzien van het ten laste gelegde in al zijn onderdelen.
5.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Bewijswaardering
6.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gedrag van de verdachte in de ten laste gelegde periode van 2013 – 2019 geen deelneming aan een terroristische organisatie oplevert, maar hoogstens kan worden gekwalificeerd als burgerschap in Yarmouk. Voor een bewezenverklaring moet worden vastgesteld dat de verdachte heeft deelgenomen aan IS en/of Jabhat al-Nusra. Daarvoor ontbreekt direct bewijs. Het dossier bevat alleen berichten en foto’s. De juistheid van de berichten op social media kan niet worden gecontroleerd. De verdachte gebruikt in berichten de term
Daesh. Die term wordt gebruikt door tegenstanders van IS. IS beschouwt deze term als een scheldwoord. Dat de verdachte deze term gebruikte, vormt een sterke aanwijzing dat de verdachte juist
nietbehoorde tot IS. De verdachte heeft veel vertalingen betwist. Ook de context zou bij diverse berichten niet worden begrepen of onjuist worden uitgelegd. De verdachte heeft verklaard dat hij nooit vrijwillig heeft meegevochten aan de zijde van IS. Hij zou nooit geweld tegen personen hebben gebruikt. Wel is de verdachte als burger gedwongen bepaalde handelingen te verrichten, zoals het slaan op deuren of het maken van herrie. Tijdens het vertrek uit Yarmouk bevond de verdachte zich met zowel burgers als IS-strijders.
Er is te veel onduidelijkheid en onzekerheid over wat er in Syrië door de verdachte is gedaan. Het ten laste gelegde feit kan daarmee niet met een voor de bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld. De verdediging verzoekt de rechtbank om de verdachte integraal vrij te spreken.
6.1.2.
Beoordeling
6.1.2.1.
Inleiding
In het voorjaar van 2011 is een groot deel van de bevolking van Syrië vreedzaam in verzet gekomen tegen het regime van president Bashar al-Assad. In de loop van 2012 werd duidelijk dat jihadistische strijdgroepen, met zowel lokale als buitenlandse strijders in hun gelederen, in toenemende mate betrokken zijn bij de opstand in Syrië tegen het regime van president Bashar al-Assad.
In 2012 hebben er in het vluchtelingenkamp Yarmouk (in Zuid-Damascus) gevechten plaatsgevonden tussen enerzijds het Vrije Syrische Leger (FSA) en Palestijnse milities die de kant van rebellen hadden gekozen, en anderzijds het regeringsleger en Palestijnse milities die loyaal waren aan het Syrische regime. Yarmouk is in 1957 opgericht voor de huisvesting van Palestijnen die op de vlucht waren geslagen voor de oorlog die was uitgebroken in het vroegere Britse mandaatgebied Palestina na het vertrek van de Britten in mei 1948 en het gelijktijdig uitroepen van de staat Israël.
In april 2015 hebben Islamitische Staat (IS) en Jabhat al-Nusra het kamp op de FSA veroverd. Het regeringsleger heeft vervolgens de omsingeling van Yarmouk verstevigd. In april 2015 was het inwoneraantal van Yarmouk teruggelopen naar 18.000 inwoners (vóór 2012 had Yarmouk 160.000 inwoners). Na april 2015 werd de situatie Yarmouk in toenemende mate onhoudbaar.
In november 2017 was 50-60% van Yarmouk in handen van IS. Jabhat al-Nusra had op dat moment 30-40% in handen.
Op 19 april 2018 heeft het regeringsleger een offensief ingezet waarbij Yarmouk volledig werd verwoest. Het offensief is op 20 mei 2018 geëindigd, waarna de laatste IS-strijders en het regime een akkoord hebben gesloten waarbij de IS-leden en hun families werden geëvacueerd naar Idlib (de route van de burgers) of de Syrische woestijn (de route van de strijders). Jabhat al-Nusra had in april 2018 al een dergelijk akkoord met het regime gesloten.
6.1.2.2.
Over het recht
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie in de zin van artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in dan wel ondersteuning verleent aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk. De deelnemingsgedraging behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te worden. Wel zal feitelijk moeten worden vastgesteld waaruit de deelneming precies heeft bestaan.
Een aandeel als hiervoor bedoeld kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, maar wel
strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voldoende is dat betrokkene in zijn algemeenheid – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – weet dat de organisatie het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd.
6.1.2.3.
Over de feiten
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Op 5 juni 2016 wordt op een facebookpagina een foto geplaatst met de tekst: “
Een foto van de Ansar-terreurgroep die trouw zwoer aan ISIS, en zij spelen een belangrijke rol in de vernietiging en diefstal die nu plaatsvindt in het Yarmouk-kamp. Ze zetten boobytraps in de
gebouwen rond Haifa en Safed Streets”. Op de foto zijn vier mannen waaronder de verdachte te zien. Een man die naast de verdachte staat draagt een vuurwapen. Ook is te zien dat de straat is verwoest. De verdachte heeft verklaard dat de foto 50 meter van zijn woning is genomen en dat de man met het vuurwapen een lid van de groep Ansar al-Islam was.
Op 2 augustus 2016 is door de moeder van de verdachte op haar facebookpagina een video geplaatst. In deze video is onder andere een foto van de verdachte te zien. Even later verschijnt een IS-vlag in beeld.
Op 8 mei 2017 hebben de verdachte en zijn zus, [persoon A] (hierna: [persoon A] ), een gesprek. De verdachte stuurt: ‘
Zusje, waar gaan ze ons heenbrengen? Naar Raqqa?’. Op dat moment verschijnen er in Syrische media berichten dat er een akkoord tussen het Syrische regime en IS in Yarmouk gesloten zou kunnen worden, waarbij IS-strijders naar Noord-Syrië zouden worden geëvacueerd. Raqqa, de hoofdstad van het IS-kalifaat in Noord-Syrië, is in mei 2017 nog in handen van IS. [persoon A] stuurt: ‘
Nee, naar het platteland van Aleppo’. De verdachte reageert: ‘
Amerika gaat daar niet mee akkoord. Wij hebben daar geen gebieden’. Op het platteland van Aleppo is IS dan al grotendeels verdreven. [persoon A] stuurt vervolgens: ‘
Broertje, maak je van hen los. Luister naar me’.
Op 9 oktober 2017 stuurt de verdachte naar [persoon A] ‘
Waar willen ze ons heen brengen? Naar Deir (Ez-Zor)? Of naar Raqqa?’. Op dat moment lijdt IS grote militaire verliezen. Op 17 oktober valt Raqqa in handen van de Syrian Democratic Forces (SDF). Delen van Deir Ez-Zor zijn lange tijd in handen van IS. Op 3 november 2017 wordt de stad volledig heroverd door het Syrische leger.
Op 12 februari 2018 stuurt [persoon A] naar de verdachte: ‘
Ik wil maar een woord van jou horen. Zeg me wanneer je weggaat uit de ellende waar je in zit, broertje. Omwille van God, ga daar weg (...). Je weet dat je daar weg kunt.’ De verdachte stuurt: ‘
Zusje, de kinderen van je oom (van moederszijde) zijn burgers. (Zelfs) zíj kunnen niet vertrekken. Als je wilt dat ik word gepakt, zul je je hele leven ellendig voelen over mij’.
Op 14 april 2018 laat de verdachten aan [persoon A] weten dat ‘ [persoon B] ’ is vertrokken. Op enig moment stuurt [persoon A] naar de verdachte: ‘
Over [persoon B] en degenen die met hem vertrokken zijn. De mensen hebben dingen over hen naar buiten gebracht op Facebook (...). Eerlijk, ze komen te weten wie ze zijn. En ze gaan ze uitleveren. In elk land is een veiligheidsdienst (...). Luister, waag het niet iemand te vertellen wat je bent’.
Op 23 april 2018 stuurt [persoon A] naar de verdachte:
‘De groep van de familie [naam] is (al) in Jarablus (Rb: Noord-Syrië). Ze hebben het nu op facebook gezet’. De verdachte antwoordt daarop: ‘
Nee zusje, ze zijn hier. Zusje, het lukt niet. Omdat wij de Tanzim zijn, Daesh’. [persoon A] reageert: ‘
Broertje. Ze laten die van Daesh er wel uit.’
Op dezelfde dag stuurt de verdachte een geluidsopname naar [persoon A] : ‘
Zoals ik je al zei, zodra de man wist dat ik van de Staat ben, zei hij: “Ik kan niet voor je veiligheid zorgen in Yelda. Ik kan de beschieting laten stoppen bij het punt waar je eruit moet en dan kun je eruit.” Ik ga als God het wil. Ik zie je, zus.
Op 29 april 2018 stuurt [persoon A] naar de verdachte: ‘
Broer, ze zeggen dat er een akkoord met jullie groep is ondertekend’. Op dat moment verschijnen in Arabische media berichten dat er een akkoord is bereikt tussen het Syrische regime en Jahbat Al-Nusra in Yarmouk over de evacuatie van strijders. De verdachte antwoordt: ‘
Zusje, dat gaat niet over ons. Dat zijn ze van AI-Nusra. Wat ons betreft is er op dit moment niets’.
Begin juni 2018 verlaat de verdachte het kamp Yarmouk. De route die de verdachte heeft afgelegd komt overeen met de route waarlangs de meeste IS-strijders vanuit Yarmouk zijn geëvacueerd. Deze route verliep van Damascus zuidwaarts in de richting van de provincie Suweida en vervolgens oostwaarts de woestijn in. In dit gebied had IS op dat moment nog invloed.
Op 4 juni 2018 stuurt de verdachte naar [persoon A] een aantal berichten: ‘
Zusje, in het kamp voor (het ingaan van) het staakt-het-vuren heb ik de laatste twee van mijn jongens begraven’ en ‘
Mijn sector was Talateen Street’. Ook stuurt de verdachte ‘
Voor de (militaire) campagne waren daar 250 man. Maar toen de campagne begon bleven wij met 16 over. De laatste twee stierven op de dag van het staakt-het-vuren. En ondanks dat konden ze niet binnenkomen. We hebben het ze moeilijk gemaakt. (…) De tanks verbranden we met sponzen. We nemen de soldaten hun munitie af en vechten ermee. (…) Bij God, het hoofdkwartier van de Staat (IS), daar vond geen aanval op mij plaats’. Het laatste offensief van de regering vond plaats in de periode van 19 april tot en met 20 mei 2018.
De verdachte stuurt voorts op 4 juni 2018: ‘
Wij werden omsingeld door tanks. Het leger naderde. Ze kwamen van drie kanten op ons af. We bleven in de tunnels totdat we in gevecht raakten met het leger. (We verbleven in de tunnels) vanwege de vliegtuigen en tanks. Maar toen ze er waren, moesten we uit (de tunnels) komen en raakten we met ze in gevecht. Ze waren door het dolle heen. We doden, we doden. Ze keren niet terug. Ieder van ons had nog maar weinig kogels over’. De verdachte stuurt aan zijn zus: ‘
Het leger nam het gebouw dat aan de weg staat over. Ik richtte een slachting onder hen aan. Totdat ik het gebouw overnam. Iets van twintig lijken’.
Op 28 januari 2019 stuurt de verdachte het volgende bericht naar [persoon A] : ‘
Hij weet dat wij degenen zijn die het Front (Jabhat al-Nusra) hebben geholpen op eigen benen te staan. Wij waren emirs daar en we hebben (Jabhat) al-Nusra de rug toegekeerd. Wij werden strijders omdat het Front (Jabhat al-Nusra) fout zit.’ De verdachte zegt vervolgens: ‘
Wij werden strijders.’
Op 22 februari 2019 stuurt de verdachte naar [persoon A] :
‘En je wilt ook niet
antwoorden. Europa heeft jou veranderd. Zusje, ik zweer je, zelfs al zou ik mijn ogen moeten verkopen, dan zou ik een verzoek van een van mijn zussen of broers niet weigeren. Ik heb mijn leven in de waagschaal gesteld voor vreemdelingen. Ik raakte gewond toen ik mensen wegsleepte waarmee ik geen enkele band had. Maar ik ben zoals God mij geschapen heeft.
6.1.2.4.
Deelname aan IS
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden duiden naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar op lidmaatschap van de verdachte van IS. De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat de verdachte lange tijd woonde en werkte in Yarmouk; een gebied dat voor een groot deel onder controle stond van IS. De verdachte maakte in juni 2016 onderdeel uit van de gewapende Ansar-terreurgroep, welke groep op enig moment trouw heeft gezworen aan IS. Daarmee is de verdachte gaan behoren tot het samenwerkingsverband van IS. Hij is in het door IS gecontroleerde gebied gebleven tot de laatste IS-strijders daar door het regeringsleger werden verjaagd. Vervolgens is de verdachte via de voor IS-strijders gebruikelijke route vertrokken uit dat gebied. Dat verdachte behoorde tot IS, was blijkens de gesprekken met zijn zus en de door zijn moeder op Facebook geplaatste video, ook bekend bij zijn familie. In bovengenoemde chats duidt de verdachte zichzelf aan als deelnemer van IS door aan te geven dat hij strijder was.
Als lid van IS heeft de verdachte ook deelgenomen aan de gewapende strijd, zo blijkt onder meer uit het verslag dat hij op 4 juni 2018 heeft uitgebracht aan zijn zus over zijn rol tijdens gevechten met het regeringsleger in april/mei 2018. De verdachte zou daarbij een slachting hebben aangericht en zou hebben gezorgd voor ‘twintig lijken’. Daarmee heeft de verdachte een aandeel gehad in, en in ieder geval ondersteuning verleend aan, de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de terroristische organisatie IS.
Daar komt nog het volgende bij. Tussen oktober 2022 en januari 2023 heeft de verdachte telefonische gesprekken gevoerd waaruit blijkt dat hij zich zorgen maakt over een politieonderzoek naar [persoon B] Hij vroeg zich af of er ook onderzoek naar hem werd gedaan. [persoon B] is in januari 2023 in Nederland aangehouden op verdenking van het bekleden van een leidinggevende positie bij IS
Uit de gesprekken blijkt van grote angst aan de zijde van de verdachte om ontmaskerd en opgepakt te worden. Hij werd op 14 april 2018 al gewaarschuwd door zijn zus om niet te vertellen wie hij is en dat ieder land een veiligheidsdienst heeft.
6.1.2.5.
Verklaring van de verdachte niet aannemelijk
De verdachte heeft verklaard dat hij geen lid van IS of Jabhat al-Nusra is geweest. De verdachte heeft verklaard dat de berichten tussen hem en zijn zus, [persoon A] , verkeerd zijn geïnterpreteerd dan wel verkeerd zijn vertaald. De verdachte heeft onder andere verklaard dat hij met ‘wij’ bedoelde ‘wij, de mensen van Yarmouk’ in het algemeen. Hij heeft verklaard dat hij daarmee de groep niet inclusief hemzelf bedoelde. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij op 4 juni 2028 niet tegen zijn zus zou hebben gezegd ‘We doden, we doden’ maar ‘slaan, slaan, met geweren of stokken’.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de vertalingen en de duiding van de (grote hoeveelheid) chatberichten, audioberichten en telefoongesprekken. De diverse chatberichten zijn door de deskundige [naam deskundige] (tevens beëdigd vertaler Arabisch) vertaald en in een context geplaatst. Daarbij heeft de deskundige de vertaalde en geduide chatgesprekken voor een second opinion voorgelegd aan een beëdigd vertaler. Ook zijn er door de verdachte betwiste passages nogmaals beoordeeld door een andere beëdigd vertaler, die tot dezelfde conclusie is gekomen. De audioberichten zijn vertaald door een beëdigd tolk-vertaler. De deskundige [naam deskundige] heeft ter zitting zijn conclusies herhaald. De verdachte heeft niets anders aangevoerd dan de enkele stelling dat de vertaling niet juist is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vertalingen.
De rechtbank acht voorts de (alternatieve) uitleg van de verdachte van de uitdrukkingen en woorden die hij gebruikte – mede gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden – niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat het niet gaat om incidentele uitingen of berichten van de verdachte. De hiervoor door de rechtbank aan deze berichten verbonden conclusie van lidmaatschap van IS wordt door de hoeveelheid van berichten, de lengte van de periode waarbinnen die berichten zijn verstuurd en de aard en diversiteit van de onderwerpen daarin, ondersteund, waardoor de andere uitleg van de verdachte ongerijmd is en wordt gepasseerd.
Dat de verdachte een paar keer in de gesprekken met zijn zus de term
Daesh- een denigrerende term voor IS - gebruikt, maakt voorgaande niet anders. Zoals door de deskundige is verklaard, gebruikt de verdachte in de gesprekken de term
Daeshin combinatie met
Tanzim‘de organisatie’. Het lijkt er dus eerder op dat de verdachte – zoals door de deskundige is verklaard – in de gesprekken met zijn zus wilde ‘
levelen’ omdat zij geen affiniteit met IS had en er op aandrong dat hij IS gebied zou verlaten.
6.1.2.6.
Partiële vrijspraak: deelname aan Jabhat al-Nusra
Uit het dossier volgt niet dat de verdachte deel heeft genomen aan de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra. De enkele chatberichten van de verdachte daarover zijn onvoldoende om dat gedeelte van de tenlastelegging bewezen te verklaren. De rechtbank zal de verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
6.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 5 juni 2016 tot en met 1 april 2019 heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS.
6.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij,
in de periode van
5 juni 2016tot en met 1 april 2019, in Syrië,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten
Islamitische Staat (IS)
welke organisatie tot oogmerk had en heeft
het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten
gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), begaan met een
terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en
B. doodslag begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a
Wetboek van Strafrecht) en
C. moord begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289/289a
jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2
Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of II (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en
munitie) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een
terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in
artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte, die vanaf tweejarige leeftijd woonachtig was in Syrië, heeft zich tijdens de oorlog in Syrië aangesloten bij IS, een organisatie die in de bewezenverklaarde periode tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven.
Organisaties als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. In de bewezen verklaarde periode hebben dergelijke organisaties in Syrië op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangen en burgers. Veel van die misdrijven werden gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven.
Strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages over de verdachte
Psychiater [naam psychiater] , GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] en forensisch milieuonderzoeker [naam forensisch milieuonderzoeker] hebben een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 22 november 2023. Dit rapport is opgesteld in het kader van een andere verdenking. In het rapport is vastgesteld dat er bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Het duidingsrapport van Nuance door Training & Advies (hierna: NTA) gedateerd 27 oktober 2023 houdt onder meer het volgende in. De verdachte heeft zich geen radicaal extremistisch gedachtegoed en bijbehorende extremistische interpretaties van politiek-religieuze concepten eigen gemaakt zoals die door gewelddadig extremistische groeperingen gehanteerd worden. Er is bij de verdachte sprake van een politieke voorkeur met een seculier nationalistisch oriëntatie, waarbij hij zich verwant voelt met de Palestijnse beweging Fatah. Deze verwantschap heeft hij van jongs af aan aangeleerd en is naar eigen zeggen ongewijzigd gebleven. Hij hanteert op geen enkele wijze een politiek-religieuze uitleg van een Palestijnse politieke agenda. Er is bij de verdachte daarnaast sprake van een laag religieus kennisniveau. Ook is de verdachte nauwelijks religieus gevormd en toont hij nauwelijks ambities om zich in theologische kwesties te verdiepen. Zijn religieuze beleving heeft een sterk persoonlijk en niet-politiek karakter, waarbij hij in zijn zelfdefinitie belang hecht aan zijn Palestijnse identiteit. De verdachte hanteert op dit moment geen gewelddadige uitleg van jihad en is van mening dat politieke ambities langs niet-gewelddadige weg zouden moeten plaatsvinden. Hij omarmt hierbij de democratische rechtsorde. De verdachte heeft zich geen extremistische interpretatie van theologische concepten eigen gemaakt die door extremistische groeperingen worden gebruikt om intolerant, vijandig dan wel gewelddadig gedrag jegens andersdenkenden te legitimeren. Hij voorziet zelf een tolerante houding tegenover andersdenkenden.
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 mei 2024. Dit rapport houdt het volgende in. Reclassering Nederland sluit zich aan bij de algemene conclusies en risico inschattingen van NTA en het NIFP. De verdachte heeft geen hulpvragen voor de reclassering. Hij geeft aan dat hij in Nederland eindelijk rust gevonden heeft (tot aan de aanhouding). Hij is zelf in staat om zijn leven in Nederland vorm te geven als het gaat om praktische zaken zoals wonen, werk en financiën. Onderzoekers hebben geen aanleiding om te komen tot de conclusie van een verhoogd risico op herhaling van feiten zoals hem ten laste gelegd in onderhavige strafzaak. Dit is vooral gebaseerd op het feit dat de tenlastelegging in Syrië heeft plaatsgevonden onder omstandigheden die te relateren zijn aan de oorlogssituatie aldaar. Sinds zijn aankomst in Nederland is de verdachte sterk gericht geweest op integratie in de Nederlandse samenleving. De risico’s op recidive en letsel worden ingeschat als laag. Het risico op het onttrekken aan voorwaarden kan niet worden ingeschat. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet, gezien de conclusies van NTA en het NIFP, bij de verdachte geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering ziet ook geen meerwaarde in het opleggen van een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM).
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit, een terroristisch misdrijf kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat de verdachte het geweld in Syrië niet heeft opgezocht, zoals uitreizigers vanuit Nederland, maar van jongs af aan in Yarmouk woonde. Hij heeft zich aangesloten nadat de oorlog in Syrië uitbrak en er werd gevochten in en om Yarmouk waarbij IS grote delen van het gebied veroverde. Voorts is niet gebleken dat de verdachte heeft gehandeld uit een extremistische overtuiging. De verdachte heeft aangevoerd dat hij uit goede motieven heeft gehandeld, dat hij slechts een burger was in een verscheurd land. Dat de omstandigheden voor de burgers van het door oorlog en geweld geteisterde Syrië en Yarmouk buitengewoon moeilijk zijn (geweest) behoeft geen betoog. De verdachte heeft echter de keuze gemaakt zich aan te sluiten bij de terroristische organisatie IS en tot het laatste moment te vechten tegen het bestaande regime. Hij heeft niet, net als zoveel van zijn landgenoten helaas hebben moeten doen, Yarmouk als burger ontvlucht. IS heeft dood en verderf gezaaid in een al door oorlog geteisterd land en daar heeft de verdachte, door zich daarbij aan te sluiten, een bijdrage aan geleverd.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 (vier) jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig voor zover de tenlastelegging inhoudt “althans (telkens) een aan IS en/of Al Qaida gelieerde organisatie(s),althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan”;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 juni 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 april 2019,
in één of meer plaats(en) in Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een of meer terroristische organisatie(s), te weten
Islamitische Staat (IS) dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic
State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Jabhat al Nusra (JaN) (later Ha’yat Tahrir
al-Sham (HTS) of Jabhat Fatah Al-Sham),
althans (telkens) een aan IS en/of Al Qaida gelieerde organisatie(s),
althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd
voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben
het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten
gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), begaan met een
terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a
Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289/289a
jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2
Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of II (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en
munitie) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een
terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in
artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).