ECLI:NL:GHDHA:2021:2640

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
2200308617
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen in Syrië

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor deelname aan de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra in Syrië. De verdachte, geboren in 1993 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder door de rechtbank Den Haag op 27 juni 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd, ondanks de betwisting door de raadsman dat de verdachte geen Nederlander meer was. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk onder de Nederlandse rechtsmacht viel, omdat de tenlastegelegde feiten plaatsvonden in de periode waarin hij nog als Nederlander kon worden beschouwd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 26 maart 2013 en 27 mei 2014 in Syrië heeft deelgenomen aan een organisatie die terroristische misdrijven pleegde. De verdachte heeft zich aangesloten bij Jabhat al-Nusra en heeft deelgenomen aan een militair trainingskamp, waar hij kennis en vaardigheden heeft opgedaan voor de gewapende strijd. Het hof heeft de bewezenverklaring van de tenlastelegging bevestigd, die onder andere deelname aan een terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen omvatte. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk brand stichten en het plegen van andere terroristische misdrijven met een terroristisch oogmerk.

De strafmaat is vastgesteld op vijf jaar en negen maanden gevangenisstraf, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, en het hof heeft de gevangenneming bevolen, gezien de ernst van de feiten en de impact op de rechtsorde. Het hof heeft benadrukt dat deelname aan terroristische organisaties krachtig moet worden bestreden, en dat de gepleegde misdrijven ernstige gevolgen hebben gehad voor de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003086-17
Parketnummer: 09-827102-16
Datum uitspraak: 20 december 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 juni 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Voorts is op de terechtzitting van 4 april 2016 de gevangenneming van de verdachte bevolen, welk bevel apart is geminuteerd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2013 tot en met 27 mei 2014 te Syrië en/of Irak, met een of meer anderen,
heeft deelgenomen aan een of meerdere organisatie(s), te weten Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida en/of Islamitische Staat (IS) dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans (een) aan Al Qaida en/of IS gelieerde terroristische gewelddadige Jihadistische strijdgroep(en), althans (een) terroristische gewelddadige Jihadistische strijdgroep(en), welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van terroristische misdrijven, namelijk
> het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> het opzettelijk en wederrechtelijk doen zinken en/of stranden en/of verongelukken en/of vernielen en/of onbruikbaar maken en/of beschadigen van een vaartuig en/of voertuig en/of luchtvaartuig, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 168 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2) en/of > het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 27 mei 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Syrië en/of Irak, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
> het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewelddadige Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisaties Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida en/of IS (voorheen ISIS en/of ISIL), althans aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisaties, althans (een) organisatie(s) die de gewelddadige Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië en/of
C. een of meer goed(eren) (onder andere een auto) verkocht ter financiering van de reis naar en/of verblijf in het strijdgebied in Syrië en/of
D. geld geworven bij/gevraagd aan zijn ouders ten behoeve van de financiering van de reis naar en/of het verblijf in het strijdgebied in Syrië en/of
E. de reis gemaakt naar Syrië ten behoeve van het zich begeven naar het strijdgebied en/of
F. deelgenomen aan een trainingskamp van Majlis Shura Mujahideen, althans van een of meerdere terroristische organisatie(s), ten behoeve van de gewelddadige Jihadstrijd in Syrië en/of
G. in Syrië en/of Irak deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewelddadige Jihadstrijd gevoerd door de (terroristische) organisatie(s) IS/ISIS/ISIL en/of Al Qaida en/of Jabhat al-Nusra, althans (een) aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisatie(s), althans (een) terroristische organisatie(s) die de gewelddadige Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
H. in Syrië en/of Irak (vuur)wapens, althans een op een (vuur)wapen gelijkend(e) voorwerp(en), gedragen en/of gebruikt, althans voorhanden gehad,
in welke gewelddadige Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk
EN/OF
134a SR
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 27 mei 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Syrië en/of Irak, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft bijgebracht tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewelddadige Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisaties Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida en/of IS (voorheen ISIS en/of ISIL), althans aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisaties, althans (een) organisatie(s) die de gewelddadige Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië en/of
C. een of meer goed(eren) (onder andere een auto) verkocht ter financiering van de reis naar en/of verblijf in het strijdgebied in Syrië en/of
D. geld geworven bij/gevraagd aan zijn ouders ten behoeve van de financiering van de reis naar en/of het verblijf in het strijdgebied in Syrië en/of
E. de reis gemaakt naar Syrië ten behoeve van het zich begeven naar het strijdgebied en/of
F. deelgenomen aan een trainingskamp van Majlis Shura Mujahideen, althans van een of meerdere terroristische organisatie(s), ten behoeve van de gewelddadige Jihadstrijd in Syrië en/of
G. in Syrië en/of Irak deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewelddadige Jihadstrijd gevoerd door de (terroristische) organisatie(s) IS/ISIS/ISIL en/of Al Qaida en/of Jabhat al-Nusra, althans (een) aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisatie(s), althans (een) terroristische organisatie(s) die de gewelddadige Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
H. in Syrië en/of Irak (vuur)wapens, althans een op een (vuur)wapen gelijkend(e) voorwerp(en), gedragen en/of gebruikt, althans voorhanden gehad,
in welke strijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Rechtsmacht
De tenlastegelegde pleegplaatsen van feit 1 zijn “te Syrië en/of Irak”. Daarmee komen artikel 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en artikel 4 lid 2 van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht (hierna: het Besluit) in beeld als rechtsmachtbepalingen. De tenlastegelegde periode van feit 1 is 26 maart 2013 tot en met 27 mei 2014. De tenlastegelegde pleegplaatsen van feit 2 zijn “te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Syrië en/of Irak” en de tenlastegelegde periode 1 januari 2012 tot en met 27 mei 2014. Voor deze tenlastelegging – waarin de tenlastegelegde periode aanvangt op een datum waarop de verdachte nog in Nederland verbleef [1] - komen de rechtsmachtbepalingen van artikel 2 Sr alsmede artikel 6 Sr en artikel 4 lid 2 van het Besluit voor toepassing in aanmerking. De misdrijven waarop de tenlastelegging is toegesneden zijn terroristische misdrijven of staan (thans) in artikel 4 lid 2 van het Besluit vermeld.
Artikel 6 Sr bepaalt dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit voor zover een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie tot het vestigen van rechtsmacht over dat feit verplicht. Deze bepaling kan in combinatie met het Besluit voorzien in rechtsmacht in o.m. terrorismezaken met een pleegplaats in het buitenland. Artikel 4 lid 2 van het Besluit bepaalt immers dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op de Nederlander of de vreemdeling die een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een terroristisch misdrijf dan wel een van de in die bepaling vermelde misdrijven omschreven. Artikel 6 Sr en het Besluit zijn – voor zover hier van belang - per 1 juli 2014 in werking getreden. [2]
De raadsman heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter betwist en vooropgesteld dat de verdachte buiten Nederland verblijft en dat per beschikking van [datum beschikking] zijn Nederlanderschap werd ingetrokken. Aldus heeft hij geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is hij geen Nederlander meer. De raadsman heeft verder aangevoerd dat rechtsmacht ontbreekt op de grond dat de tenlastegelegde perioden op 27 mei 2014 eindigen en derhalve vóór de inwerkingtreding van deze rechtsmacht regeling per 1 juli 2014 liggen.
Het hof gaat eerst in op de stelling van de raadsman dat de verdachte geen Nederlander (meer) is. Deze stelling is naar het oordeel van het hof – indien juist - niet relevant omdat het verlies van het Nederlanderschap na afloop van de tenlastegelegde periode niet tot gevolg heeft dat de eerder bestaande rechtsmacht alsnog vervalt (vgl. HR 12 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1230). De tenlastegelegde perioden eindigen op 27 mei 2014 zodat een bestaande rechtsmacht – op de betwisting daarvan gaat het hof hierna nader in - niet ten gevolge van de beschikking van [datum beschikking] is vervallen. Het hof heeft ter terechtzitting van 8 oktober 2019 overigens vastgesteld dat de door de raadsman genoemde beschikking van [datum beschikking] bij beschikkingen van [datum beschikkingen] [3] door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie waren ingetrokken aangezien de aan de beoogde intrekking ten grondslag liggende relevante feiten zich vóór de inwerkingtreding van de Rijkswet [4] per 1 maart 2017 hebben voorgedaan. [5] Het hof gaat er bij de bespreking van de rechtsmacht dan ook van uit dat de verdachte Nederlander is, althans voor het vaststellen van de rechtsmacht in de tenlastegelegde perioden als Nederlander kan worden beschouwd.
De vraag is vervolgens of aan artikel 6 Sr en artikel 4 lid 2 van het Besluit terugwerkende kracht kan worden toegekend in die zin dat het hof rechtsmacht toekomt voor - kort gezegd – terroristische misdrijven die gepleegd zijn vóór hun inwerkingtreding per 1 juli 2014. Het hof stelt voorop dat het legaliteitsbeginsel zich niet onverkort verzet tegen terugwerkende kracht van rechtsmachtregelingen. [6]
Onder de oude rechtsmachtregeling die tot 1 juli 2014 in werking was, gold ten aanzien van in het buitenland gepleegde misdrijven voor Nederlanders artikel 5 (oud) Sr en voor hier woonachtige vreemdelingen artikel 5a (oud) Sr.
Artikel 5 (oud) Sr bepaalde: “De Nederlandse strafwet is van toepassing op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt: (…) 2e aan een feit hetwelk door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop in het land waar het is begaan straf is gesteld.”
In artikel 5a (oud) Sr was sinds 10 augustus 2004 met de invoering van de Wet terroristische misdrijven opgenomen: “De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de vreemdeling die in Nederland een vaste woon of verblijfplaats heeft en zich buiten Nederland schuldig maakt: (…) 2e aan een terroristisch misdrijf (…).”
Het verschil tussen beide bepalingen is – voor zover hier van belang – dat in artikel 5 (oud) Sr géén rechtsmacht werd gevestigd voor specifiek terroristische misdrijven en in artikel 5a (oud) Sr dat wèl was geregeld. Voor Nederlanders gold dus geen separate rechtsmachtregeling voor terroristische misdrijven gepleegd in het buitenland, maar voor hier woonachtige vreemdelingen werd in 2004 rechtsmacht gevestigd voor terroristische misdrijven begaan in het buitenland. In de parlementaire geschiedenis zijn geen aanwijzingen te vinden dat dit onderscheid door de wetgever werd beoogd. De wetgever lijkt juist voor ogen gehad te hebben dat voor de Nederlander al een rechtsmachtregeling voor in het buitenland gepleegde terroristische misdrijven bestond en dat dit nog voor hier woonachtige vreemdelingen geregeld moest worden. Zo staat in de memorie van toelichting tot de per 10 augustus 2004 ingevoerde Wet terroristische misdrijven: “tenslotte is er in Artikel VI in voorzien dat
ookten aanzien van in Nederland gevestigde vreemdelingen rechtsmacht zal kunnen worden uitgeoefend.” [7]
De wetgever heeft bij de wetswijziging per 1 juli 2014 tot uitgangspunt genomen dat het bestaande onderscheid in de rechtsmacht over Nederlanders en de hier woonachtige vreemdelingen, voor zover het de in het buitenland begane misdrijven betreft, ongedaan wordt gemaakt. [8]
De vraag is of de door de wetgever beoogde ongedaan making van het bestaande en kennelijk onbedoelde onderscheid tussen rechtsmacht over Nederlanders en hier woonachtige vreemdelingen rechtvaardigt dat ook voor Nederlanders met terugwerkende kracht vóór 1 juli 2014 rechtsmacht wordt gevestigd voor – kort gezegd – in het buitenland gepleegde terroristische misdrijven.
In de memorie van toelichting [9] tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de herziening van de regels over werking van de strafwet buiten Nederland – waarbij artikel 6 Sr en artikel 4 lid 2 van het Besluit zijn ingevoerd - is opgenomen dat: “[er] geen aanleiding [is] om de uitoefening van extraterritoriale rechtsmacht in het algemeen te beperken tot feiten die na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zijn begaan.” Vervolgens is alleen voor drie specifiek aangeduide bepalingen – waartoe niet artikel 6 Sr of artikel 4 lid 2 van het Besluit behoorden - een
geclausuleerdeterugwerkende kracht ingevoerd: aan de uitbreiding van de rechtsmachtregels komt slechts terugwerkende kracht toe ten aanzien van feiten die ten tijde van het handelen of nalaten strafbaar waren in het land waar deze zijn begaan dan wel misdrijven waren overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen die door de beschaafde volkeren worden erkend. Bij de toelichting op deze beperking van terugwerkende kracht wijst de memorie van toelichting expliciet op de omstandigheid dat de rechtsmachtregels door die drie (andere) wetsartikelen zijn uitgebreid. Daarvan is bij de invoering van artikel 6 Sr en artikel 4 lid 2 van het Besluit geen sprake geweest. Deze nieuwe bepalingen worden in de memorie van toelichting “een compacte regeling die inhoudelijk overeenkomt met de bestaande voorzieningen” genoemd. [10] Aldus is volgens de wetgever van een uitbreiding van rechtsmacht met de invoering van deze regeling geen sprake.
Het hof komt tot de volgende conclusie.
Aangezien: i) uitgangspunt bij de invoering van artikel 6 Sr en artikel 4 lid 2 van het Besluit is geweest dat hieraan terugwerkende kracht wordt verleend aangezien daarin de rechtmachtregeling niet werd uitgebreid, ii) de wetgever bij de invoering van de artikelen 5 (oud) en 5a (oud) Sr in 2004 niet heeft beoogd onderscheid te maken tussen de rechtsmachtregeling voor Nederlanders en voor hier woonachtige vreemdelingen en iii) met de invoering van artikel 6 Sr en artikel 4 lid 2 van het Besluit de rechtmachtregeling voor Nederlanders en hier woonachtige vreemdelingen weer gelijk werd getrokken conform het uitgangspunt van de wetgever dat ongelijkheid ongedaan zou worden gemaakt, brengt een redelijke wetstoepassing mee dat terugwerkende kracht wordt verleend aan artikel 6 Sr en artikel 4 lid 2 van het Besluit.
Aanwezigheidsrecht
De raadsman heeft ook overigens betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de verdachte door het intrekken van het Nederlanderschap, op enig moment, niet bij de behandeling aanwezig kon zijn. Hierdoor zijn de rechten van de verdachte op grond van artikel 6, lid 3 onder de onderdelen a, b en c van het EVRM geschonden als de zaak zonder hem wordt afgedaan.
Ter terechtzitting van 6 december 2021 heeft de raadsman desgevraagd medegedeeld dat het bij pleidooi op de terechtzitting van 8 oktober 2019 gevoerde verweer omtrent het aanwezigheidsrecht van de verdachte - ondanks de mededeling van de verdediging op de terechtzitting van 27 oktober 2020 dat de verdachte zich erbij kan neerleggen dat de zaak buiten zijn aanwezigheid wordt behandeld - gehandhaafd blijft.
De raadsman heeft ter zitting van 27 oktober 2020 – voor zover hier relevant - aangevoerd:
Mijn cliënt wenst nog steeds aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak, maar kan zich er inmiddels bij neerleggen dat de zaak buiten zijn aanwezigheid behandeld wordt. Ik heb per e-mail contact met mijn cliënt. (…)
Wat ik u kan mededelen is dat mijn cliënt nog leeft en hij zich in vrijheid bevindt. Hij is niet gedetineerd, maar hij ondervindt wel reisbeperkingen. De reden daarvan weet ik niet. Het kan te maken hebben met corona, ziekte of iets anders. De vraag of hij op korte termijn naar Nederland denkt te kunnen komen, kon hij niet beantwoorden. Ik heb hem meermalen gevraagd waarom, maar het antwoord bleef dat hij de vraag niet kon beantwoorden.
Wat mijn cliënt betreft kan de zaak inhoudelijk worden behandeld en heeft hij er geen baat bij als de strafzaak tegen hem blijft voortslepen.
Deze mededelingen van de raadsman namens de verdachte kan het hof niet anders begrijpen dan dat de verdachte, hoewel hij in beginsel graag aanwezig had willen zijn, onder de geschetste omstandigheden alsnog afstand doet van zijn aanwezigheidsrecht.
Het hof verwerpt het verweer in alle onderdelen. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 oktober 2019, gevorderd dat de gevangenneming van de verdachte wordt bevolen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 steeds cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 26 maart 2013 tot en met 27 mei 2014 te Syrië
en/of Irak, met een of meer anderen,
heeft deelgenomen aan een
of meerdereorganisatie
(s), te weten Jabhat al-Nusra
en/of Al Qaida en/of Islamitische Staat (IS) dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans (een) aan Al Qaida en/of IS gelieerde terroristische gewelddadige Jihadistische strijdgroep(en), althans (een) terroristische gewelddadige Jihadistische strijdgroep(en),welke organisatie
(s)tot oogmerk had
(den)het plegen van terroristische misdrijven, namelijk
> het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> het opzettelijk en wederrechtelijk doen zinken en/of stranden en/of verongelukken en/of vernielen en/of onbruikbaar maken en/of beschadigen van een vaartuig en/of voertuig en/of luchtvaartuig, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 168 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2) en/of > het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 201
23tot en met 27 mei 2014
te Den Haag en/of eldersin Nederland en/of te Syrië
en/of Irak, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
> het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
> moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid
,ofmiddelen
en/of inlichtingentot het plegen van het misdrijf aan zich of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf
immers
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewelddadige Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisaties Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida en/of IS (voorheen ISIS en/of ISIL), althans aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisaties, althans (een) organisatie(s) die de gewelddadige Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië en/of
C. een of meer goed(eren) (onder andere een auto) verkocht ter financiering van de reis naar en/of verblijf in het strijdgebied in Syrië en/of
D. geld geworven bij/gevraagd aan zijn ouders ten behoeve van de financiering van de reis naar en/of het verblijf in het strijdgebied in Syrië en/of
E. de reis gemaakt naar Syrië ten behoeve van het zich begeven naar het strijdgebied en
/of
F. deelgenomen aan een trainingskamp
van Majlis Shura Mujahideen, althansvan een
of meerdereterroristische organisatie
(s), ten behoeve van de gewelddadige Jihadstrijd in Syrië en
/of
G. in Syrië
en/of Irakdeelgenomen en/of bijgedragen aan de gewelddadige Jihadstrijd gevoerd door de
(terroristische
)organisatie
(s) IS/ISIS/ISIL en/of Al Qaida en/ofJabhat al-Nusra,
althans (een) aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisatie(s), althans (een) terroristische organisatie(s) die de gewelddadige Jihadstrijd voorstaat/voorstaanen
/of
H. in Syrië
en/of Irakeen(vuur
)wapen
s,
althans een op een (vuur)wapen gelijkend(e) voorwerp(en),gedragen en/of gebruikt
, althans voorhanden gehad,
in welke gewelddadige Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk
EN
/OF
134a SR
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 201
23tot en met 27 mei 2014
te Den Haag en/of eldersin Nederland en
/ofte Syrië
en/of Irak, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,
opzettelijk zich
en/of (een) ander(en)gelegenheid en/of middelen
en/of inlichtingenheeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of kennis en/of vaardigheden heeft verworven
en/of (een) ander(en) heeft bijgebrachttot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewelddadige Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisaties Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida en/of IS (voorheen ISIS en/of ISIL), althans aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisaties, althans (een) organisatie(s) die de gewelddadige Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië en/of
C. een of meer goed(eren) (onder andere een auto) verkocht ter financiering van de reis naar en/of verblijf in het strijdgebied in Syrië en/of
D. geld geworven bij/gevraagd aan zijn ouders ten behoeve van de financiering van de reis naar en/of het verblijf in het strijdgebied in Syrië en/of
E. de reis gemaakt naar Syrië ten behoeve van het zich begeven naar het strijdgebied en
/of
F. deelgenomen aan een trainingskamp van
Majlis Shura Mujahideen, althans vaneen
of meerdereterroristische organisatie
(s), ten behoeve van de gewelddadige Jihadstrijd in Syrië
en/of
G. in Syrië en/of Irak deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewelddadige Jihadstrijd gevoerd door de (terroristische) organisatie(s) IS/ISIS/ISIL en/of Al Qaida en/of Jabhat al-Nusra, althans (een) aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisatie(s), althans (een) terroristische organisatie(s) die de gewelddadige Jihadstrijd voorstaat/voorstaanen
/of
H. in Syrië en/of Irak (vuur)wapens, althans een op een (vuur)wapen gelijkend(e) voorwerp(en), gedragen en/of gebruikt, althans voorhanden gehad,
in welke strijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere (bewijs)overwegingen
Inleiding
Het is een feit van algemene bekendheid dat in het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië vreedzaam in verzet kwam tegen het regime van president Bashar al-Assad.
In de loop van 2012 wordt duidelijk dat jihadistische strijdgroepen, met zowel lokale als buitenlandse strijders in hun gelederen, in toenemende mate betrokken zijn bij de opstand in Syrië tegen het regime van president Bashar al-Assad. [11]
Zo wordt Jabhat al-Nusra begin 2012 in de media omschreven als één van de meest invloedrijke jihadi-salafistische organisaties in Syrië. Jabhat al-Nusra, voluit
Jabhat al-Nusra li-ahl al-Sham min mujahidin al-Sahm fi sahat al-jihad(Hulpfront voor het Syrische Volk van(uit) de Mujahideen van (Groot-)Syrië in de jihad arena’s) liet op 24 januari 2012 voor het eerst van zich horen in een videoboodschap. [12]
Jabhat al-Nusra (hierna ook: JaN) beschikte volgens een analyse van
The Long War Journalover zeven trainingskampen in Syrië.
Volgens een lid van JaN’s
shari’araad kreeg iedere nieuwe rekruut een 10-daags religieus trainingsprogramma om zijn religieus inzicht, zeden en reputatie vast te stellen. Bij het succesvol doorstaan van dit programma volgde een 15 tot 20-daagse militaire training om hem klaar te stomen voor het front. [13]
Op 30 mei 2013 is door de VN Veiligheidsraad een wijziging doorgevoerd op de VN Sanctielijst ten aanzien van Al-Qa`ida in Irak. JaN is als één van de aliassen van “Al-Qa`ida in Iraq” op de lijst geplaatst. [14]
JaN was een van de jihadistische strijdgroepen in Syrië die op gewelddadige wijze een zuiver islamitische samenleving en/of staat gebaseerd op de sharia – dit alles zoals door hen gepercipieerd – wilden opleggen aan de burgerbevolking. Hiermee beoogden zij - zo stelt het hof, mede in navolging van eerdere jurisprudentie, vast - de fundamentele politieke structuur van Syrië te vernietigen zoals bedoeld in artikel 83a Sr. De misdrijven die deze strijdgroepen pleegden, zoals moord, doodslag, brandstichting en het teweegbrengen van ontploffingen en dergelijke, werden dus begaan met een terroristisch oogmerk en zijn daarmee terroristische misdrijven. Deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van deze strijdgroepen houdt dus altijd in het plegen van terroristische misdrijven. [15]
Feit 2: voorbereidingshandelingen
Voor een veroordeling ter zake van artikel 96 lid 2 Sr (voorbereidingshandelingen) is vereist dat de dader de handeling(en) onderneemt met het oogmerk om het betreffende misdrijf voor te bereiden of te bevorderen.
Met de bewezenverklaarde feitelijkheden - in onderling verband en samenhang gelezen – heeft de verdachte zichzelf of een (of meer) ander(en) gelegenheid en/of middelen verschaft tot het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië en derhalve tot het plegen van de omschreven terroristische misdrijven.
Het hof overweegt dat de verdachte vooraf op de hoogte moet zijn geweest van de misdrijven die in de gewapende jihadstrijd werden gepleegd. Volgens de aangifte van de broer van de verdachte is de verdachte tijdens bijeenkomsten (onder meer in de moskee) in Nederland overgehaald om naar Syrië af te reizen. Ook had de verdachte in Nederland liederen over de gewapende strijd op zijn laptop staan. Daarop zijn ook titels van websites over de gewapende strijd gevonden. Gelet daarnaast op het vele nieuws dat vanaf 2012 in de media verscheen over de strijd in Syrië en de excessen daarin – zoals hiervoor samengevat weergegeven - heeft verdachte daarvan geweten al voor zijn vertrek. [16]
Desondanks is hij daadwerkelijk afgereisd. Vervolgens heeft hij een militair trainingskamp gevolgd en heeft hij deelgenomen aan de gewapende strijd in Syrië, waarin die terroristische misdrijven worden gepleegd. Daaruit volgt het oogmerk van de verdachte om die misdrijven voor te bereiden of te bevorderen.
Feit 2: training voor terrorisme
Artikel 134a Sr ziet op gedragingen die in enig verband staan met een terroristische training. Kwalificatie onder die bepaling is niet mogelijk indien een voldoende verband van die gedragingen met enige vorm van training – waaronder te verstaan: “het opdoen of overbrengen van kennis of zich of een ander bekwamen in vaardigheden of technieken” – voor terrorisme ontbreekt.
Naar het oordeel van het hof kan de onder F bewezenverklaarde handeling worden gekwalificeerd als het deelnemen aan een training in de zin van artikel 134a Sr. De verdachte heeft immers na zijn aankomst in Syrië deelgenomen aan een militair trainingskamp.
De feitelijkheid onder E staat in voldoende verband met training voor terrorisme aangezien deze leidt tot de aankomst in het strijdgebied waar nieuwe buitenlandse strijders altijd eerst aan een trainingskamp moeten deelnemen en de verdachte zich aldus daartoe gelegenheid heeft verschaft.
Feit 1: Deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven
De raadsman heeft – kort gezegd – aangevoerd dat bij de verdachte geen opzet op terrorisme bestond, de verdachte geen bijdrage aan de organisatie heeft geleverd en er geen sprake is van medeplegen.
Juridisch kader
Van deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven in de zin van artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk dan wel deze gedragingen ondersteunt. Een deelnemingshandeling kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van hiervoor bedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van (terroristische) misdrijven. Enige vorm van opzet op de door de organisatie concreet beoogde misdrijven is niet vereist.
Beoordeling door het hof
Het hof heeft aan de hand van het onderzoek ter terechtzitting en de wettige bewijsmiddelen het volgende vastgesteld.
De verdachte is op 26 maart 2013 uitgereisd naar Syrië en heeft zich daar op enig moment aangesloten bij JaN, hetgeen onderwerp van gesprek was in een telefoongesprek tussen zijn moeder en de moeder van [naam medeverdachte] op 4 maart 2014.
De verdachte wist in zijn algemeenheid dat deze organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat ten tijde van het tenlastegelegde, maar ook al voor die periode – zoals hiervoor in de inleiding uiteengezet - jihadistische strijdgroepen als JaN systematisch en op grote schaal ernstige misdrijven pleegden, waarbij de in Syrië woonachtige bevolking werd geterroriseerd. Dit kan de verdachte gedurende zijn verblijf in Syrië niet zijn ontgaan.
De verdachte heeft in Syrië (in de periode 26 maart 2013 tot en met 27 mei 2014) deelgenomen aan een trainingskamp, deelgenomen en bijgedragen aan de gewelddadige jihadstrijd door JaN, een vuurwapen gedragen en/of gebruikt. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte met zijn deelname aan het trainingskamp kennis en vaardigheden heeft verworven over de te voeren strijd.
Met zijn handelen heeft de verdachte aldus een feitelijke bijdrage geleverd aan de gewapende strijd en gedragingen verricht die hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van de terroristische organisatie JaN, waarbij de verdachte zich als strijder heeft aangesloten. Hij heeft een aandeel gehad in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Het hof is gelet op het bovenstaande derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het aan hem onder 1 en 2 cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven is bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

medeplegen van met het oogmerk om opzettelijk brand te stichten en/of ontploffingen teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolgen heeft en/of doodslag en/of moord, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk voor te bereiden en/of te bevorderen, zich of anderen gelegenheid of middelen tot het plegen van het misdrijf verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf

en

medeplegen van opzettelijk zich gelegenheid of middelen verschaffen of trachten te verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf en zich kennis of vaardigheden daartoe verwerven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is eind maart 2013 uitgereisd naar Syrië om zich daar aan te sluiten bij de jihadistische groepering Jabhat Al-Nusra en dus bij een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Tevens heeft de verdachte zich samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan het voorbereiden en/of bevorderen van terroristische misdrijven. Jihadistische groeperingen als de onderhavige hebben zich structureel schuldig gemaakt aan bloedig, angstaanjagend geweld en grove mensenrechtenschendingen. Zij hebben talloze doden op hun geweten, zijn medeverantwoordelijk voor de verschrikkelijke vernielingen van huizen, landbouw en infrastructuur. Hun terreurdaden hebben een ontwrichtende werking op de samenleving gehad, hebben de sektarische strijd aangewakkerd en hebben bijgedragen aan ondraaglijk lijden en angst van velen. Geterroriseerde inwoners zijn vanwege dit hiervoor beschreven geweld op de vlucht geslagen en hebben alles achter moeten laten.
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven dient daarom op krachtige wijze te worden tegengegaan. Vergelding en algemene preventie moeten bij de keuze van strafsoort en duur van de op te leggen straf voorop staan. Naar het oordeel van het hof kan daarom slechts worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
25 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Het hof overweegt daartoe dat de rechtbank op 27 juni 2017 vonnis heeft gewezen en dat op 10 juli 2017 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld. Nu niet binnen twee jaren arrest is gewezen, namelijk eerst op 20 december 2021, is het hof van oordeel dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.
Op de terechtzitting van 8 oktober 2019 stond de inhoudelijke behandeling van de zaak gepland. Op verzoek van de verdediging is de behandeling toen voor onbepaalde tijd aangehouden, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn. Op de terechtzitting van 27 oktober 2020 heeft de raadsman aangegeven dat de inhoudelijke behandeling buiten de aanwezigheid van de verdachte kon plaatsvinden. Vervolgens heeft eerst op 6 december 2021 de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.
Het hof stelt vast dat sprake is van een termijnoverschrijding van twee jaren en bijna zes maanden. Het hof ziet in deze geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn aanleiding de op te leggen gevangenisstraf te verminderen. In plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, zal het hof de verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van de hierna in het dictum te vermelden duur.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bevel gevangenneming
De bewezenverklaarde feiten zijn zeer zware vergrijpen waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Zo is overtreding van artikel 140a Sr een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een in beginsel maximale gevangenisstraf van vijftien jaren is gesteld. Gelet op deze omstandigheid en op het feit dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zal het hof de gevangenneming van de verdachte bevelen. De ernstige bezwaren en gronden daartoe zijn – zoals hiervoor overwogen - zonder meer aanwezig.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 55, 57, 96 en 140a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 cumulatief/alternatief bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren en 9 (negen) maanden.

Beveelt de gevangenneming van de verdachte.

Dit arrest is gewezen door E.F. Lagerwerf-Vergunst,
mr. D.M. Thierry en mr. L.C. van Walree, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2021.

Voetnoten

1.De verdachte zou volgens de tenlastelegging bijvoorbeeld zijn auto hebben verkocht ter financiering van reis naar en verblijf in Syrië (feit 2 onder C). Dit zou hij in Nederland voor vertrek hebben gedaan. Indien het feit gepleegd is zowel in Nederland als in het buitenland, is de vervolging op grond van artikel 2 Sr mogelijk “ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende (…) gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden.”
2.De Wijzigingswet Sr (herziening extraterritoriale rechtsmacht), Stb. 2013, 484.
3.Staatscourant 2019, 52809.
4.Artikel 14, vierde lid, van de RWN bepaalt dat het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid kan worden ingetrokken.
5.Waarover de brief van de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid van 24 september 2019, 29 754, 525.
6.Zie J. de Hullu, materieel strafrecht, 2021, par. II.3.2.
7.TK 201-2002, 28 463, nr. 3, blz. 11. Cursivering hof.
8.TK 2012-2013, 33 572, nr. 3, blz. 2.
9.TK 2012-2013, 33 572, nr. 3, blz. 23.
10.TK 2012-2013, 33 572, nr. 3, blz. 5. Zie ook blz. 19: het voorgestelde artikel 6, eerste lid, (nieuw) Sr, in samenhang bezien met artikel 5 (nieuw) Sr, wil geen wijziging in de reikwijdte van dit rechtsmachtregime aanbrengen.
11.Kennisdocument “Van opstand naar Jihad.
12.Kennisdocument “Van opstand naar Jihad.
13.Kennisdocument “Van opstand naar Jihad.
14.Kennisdocument “Van opstand naar Jihad.
15.In deze zin Hof Den Haag 6 oktober 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2855.
16.Zie ook Hof Den Haag 25 mei 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1249. De daarin samengevatte informatie over de publiciteit van Jabhat al-Nusra is voor de onderhavige zaak te vinden in het groeidocument van dr. J. Jolen dat in het dossier is gevoegd.