Overwegingen van de voorzieningenrechter
Wat is er gebeurd en waar gaat het om in deze zaak?
2. Verzoekster ontving sinds 6 maart 2017 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Met het primaire besluit heeft Stroomopwaarts deze uitkering beëindigd, omdat verzoekster niet zou hebben meegewerkt aan een huisbezoek op 4 april 2024. Verzoekster is het hier niet mee eens en voert aan dat haar bijstandsuitkering is beëindigd omdat het vermoeden bestaat dat verzoekster een relatie heeft en daarom niet meer bijstand behoeftig is. Verzoekster betwist dat zij een relatie heeft. Er is geen sprake van een gezamenlijke huishouding of van wederzijdse zorg. Verzoekster voert een huishouden als alleenstaande moeder van vijf minderjarige kinderen. Verzoekster betoogt verder dat de gebruikte bewijsmiddelen niet ten grondslag mogen worden gelegd aan het primaire besluit, omdat die bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht, dat het gebruik ervan ontoelaatbaar is. Daarnaast heeft het college met het opvragen van allerlei gegevens inbreuk gemaakt op het privéleven en de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 van het EVRMen was ook het opvragen van persoonlijke gegevens van [persoon B] niet noodzakelijk. Door het stopzetten van de bijstandsuitkering kan verzoekster geen zorg meer dragen voor haar kinderen. De belangen van de kinderen zijn onvoldoende meegewogen door Stroomopwaarts. Dit is in strijd met artikelen 3 en 27 van het IVRK.
3. In het (pro forma) bezwaarschrift van 4 juni 2024 voert verzoekster aan dat de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Stroomopwaarts heeft op zitting te kennen gegeven aan de te late indiening niet te zwaar te zullen tillen en het bezwaar van verzoekster inhoudelijk te zullen beoordelen. De voorzieningenrechter gaat hierna daarom inhoudelijk in op het verzoek om een voorlopige voorziening.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft betrekking op bezwaar tegen de beëindiging van algemene bijstand, een vangnetvoorziening. Zo’n verzoek is naar zijn aard spoedeisend, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreken dergelijke aanwijzingen. De voorzieningenrechter neemt daarom aan dat sprake is van een spoedeisend belang.
5. Vervolgens beoordeelt de voorzieningenrechter of het bezwaar van verzoekster een kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel, dat de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet hoeft te volgen.
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pwdoet de belanghebbende aan (in dit geval) Stroomopwaarts op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. In het tweede lid van dat artikel staat dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Als aan deze medewerkingsverplichting niet wordt voldaan, kan Stroomopwaarts een besluit tot toekenning van de bijstand intrekken. Dit staat in artikel 54, derde lid, van de Pw.
7. In artikel 53a, zevende lid, van de Pw is bepaald dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
8. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw wordt als gehuwd of als echtgenoot ook aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert.
9. Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Pw wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
10. De intrekking van een bijstandsuitkering is een voor verzoekster belastend besluit. De bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, rust daarom in beginsel op Stroomopwaarts. Dit betekent dat Stroomopwaarts de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Deze bewijslast brengt met zich dat Stroomopwaarts aannemelijk moet maken dat verzoekster haar medewerkingsplicht heeft geschonden, waardoor het recht op een bijstandsuitkering niet meer vast te stellen is.
11. Stroomopwaarts is niet bevoegd de woning van verzoekster zonder toestemming binnen te treden. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat er een redelijke grond voor een huisbezoek bestaat als voorafgaand aan – voor of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dat en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en de bijstand verlenende instantie deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren. Bij de beantwoording van de vraag of een inbreuk op het huisrecht is gemaakt in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM moet ook worden onderzocht of het noodzakelijk is om een huisbezoek als controlemiddel in te zetten en of dat controlemiddel proportioneel is. Bij dat laatste is vooral van belang de vraag of is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, in die zin dat aan het bestuursorgaan geen andere passende, minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om de rechtmatigheid van de uitkering te onderzoeken. Beide elementen vormen onderdeel van de beantwoording van de vraag of een redelijke grond bestond voor het huisbezoek en het bestuursorgaan zal zich dan ook van beide elementen rekenschap moeten geven voorafgaand aan het inzetten van dit verstrekkende controlemiddel. Aan de andere kant moet de bijstand verlenende instantie – zo nodig – onmiddellijk een huisbezoek afleggen om een door de betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren. De reden daarvan is dat de mogelijkheid bestaat dat in die woonsituatie voorafgaande aan het huisbezoek een wijziging wordt aangebracht, waardoor dit controlemiddel veel minder effectief is. De bijstand verlenende instantie mag daarom in beginsel van de betrokkene verlangen dat die medewerking verleent aan een onmiddellijk af te leggen huisbezoek. Dit is ook vaste rechtspraak.