ECLI:NL:RBROT:2024:6290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/5660
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens schending medewerkingsverplichting en belangenafweging kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die haar bijstandsuitkering had zien beëindigen door Stroomopwaarts. Verzoekster ontving sinds 6 maart 2017 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder, maar deze werd per 4 april 2024 stopgezet omdat zij niet zou hebben meegewerkt aan een huisbezoek. Verzoekster betwistte de beëindiging van haar uitkering en voerde aan dat Stroomopwaarts onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van haar vijf minderjarige kinderen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, oordelend dat Stroomopwaarts zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoekster niet voldeed aan de medewerkingsverplichting. De voorzieningenrechter concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering rechtmatig was, omdat verzoekster niet had meegewerkt aan het huisbezoek, wat noodzakelijk was voor het vaststellen van haar recht op bijstand. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat Stroomopwaarts voldoende rekening had gehouden met de belangen van de kinderen van verzoekster, en dat de artikelen 3 en 27 van het IVRK niet direct toepasbaar waren in deze situatie. De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan onderzoeken door de bijstandsverlenende instantie en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5660

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Vlaardingen, verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS, Stroomopwaarts

(gemachtigde: [persoon A] ).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 16 april 2024 heeft Stroomopwaarts de bijstandsuitkering van verzoekster beëindigd vanaf 4 april 2024. Tegen dit besluit heeft verzoekster op 4 juni 2024 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen van de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd en waar gaat het om in deze zaak?
2. Verzoekster ontving sinds 6 maart 2017 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Met het primaire besluit heeft Stroomopwaarts deze uitkering beëindigd, omdat verzoekster niet zou hebben meegewerkt aan een huisbezoek op 4 april 2024. Verzoekster is het hier niet mee eens en voert aan dat haar bijstandsuitkering is beëindigd omdat het vermoeden bestaat dat verzoekster een relatie heeft en daarom niet meer bijstand behoeftig is. Verzoekster betwist dat zij een relatie heeft. Er is geen sprake van een gezamenlijke huishouding of van wederzijdse zorg. Verzoekster voert een huishouden als alleenstaande moeder van vijf minderjarige kinderen. Verzoekster betoogt verder dat de gebruikte bewijsmiddelen niet ten grondslag mogen worden gelegd aan het primaire besluit, omdat die bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht, dat het gebruik ervan ontoelaatbaar is. Daarnaast heeft het college met het opvragen van allerlei gegevens inbreuk gemaakt op het privéleven en de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] en was ook het opvragen van persoonlijke gegevens van [persoon B] niet noodzakelijk. Door het stopzetten van de bijstandsuitkering kan verzoekster geen zorg meer dragen voor haar kinderen. De belangen van de kinderen zijn onvoldoende meegewogen door Stroomopwaarts. Dit is in strijd met artikelen 3 en 27 van het IVRK. [2]
Termijnoverschrijding
3. In het (pro forma) bezwaarschrift van 4 juni 2024 voert verzoekster aan dat de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Stroomopwaarts heeft op zitting te kennen gegeven aan de te late indiening niet te zwaar te zullen tillen en het bezwaar van verzoekster inhoudelijk te zullen beoordelen. De voorzieningenrechter gaat hierna daarom inhoudelijk in op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Spoedeisend belang
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft betrekking op bezwaar tegen de beëindiging van algemene bijstand, een vangnetvoorziening. Zo’n verzoek is naar zijn aard spoedeisend, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreken dergelijke aanwijzingen. De voorzieningenrechter neemt daarom aan dat sprake is van een spoedeisend belang.
Beoordelingskader
5. Vervolgens beoordeelt de voorzieningenrechter of het bezwaar van verzoekster een kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel, dat de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet hoeft te volgen.
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw [3] doet de belanghebbende aan (in dit geval) Stroomopwaarts op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. In het tweede lid van dat artikel staat dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Als aan deze medewerkingsverplichting niet wordt voldaan, kan Stroomopwaarts een besluit tot toekenning van de bijstand intrekken. Dit staat in artikel 54, derde lid, van de Pw.
7. In artikel 53a, zevende lid, van de Pw is bepaald dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
8. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw wordt als gehuwd of als echtgenoot ook aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert.
9. Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Pw wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
10. De intrekking van een bijstandsuitkering is een voor verzoekster belastend besluit. De bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, rust daarom in beginsel op Stroomopwaarts. Dit betekent dat Stroomopwaarts de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Deze bewijslast brengt met zich dat Stroomopwaarts aannemelijk moet maken dat verzoekster haar medewerkingsplicht heeft geschonden, waardoor het recht op een bijstandsuitkering niet meer vast te stellen is.
11. Stroomopwaarts is niet bevoegd de woning van verzoekster zonder toestemming binnen te treden. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat er een redelijke grond voor een huisbezoek bestaat als voorafgaand aan – voor of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dat en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en de bijstand verlenende instantie deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren. Bij de beantwoording van de vraag of een inbreuk op het huisrecht is gemaakt in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM moet ook worden onderzocht of het noodzakelijk is om een huisbezoek als controlemiddel in te zetten en of dat controlemiddel proportioneel is. Bij dat laatste is vooral van belang de vraag of is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, in die zin dat aan het bestuursorgaan geen andere passende, minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om de rechtmatigheid van de uitkering te onderzoeken. Beide elementen vormen onderdeel van de beantwoording van de vraag of een redelijke grond bestond voor het huisbezoek en het bestuursorgaan zal zich dan ook van beide elementen rekenschap moeten geven voorafgaand aan het inzetten van dit verstrekkende controlemiddel. Aan de andere kant moet de bijstand verlenende instantie – zo nodig – onmiddellijk een huisbezoek afleggen om een door de betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren. De reden daarvan is dat de mogelijkheid bestaat dat in die woonsituatie voorafgaande aan het huisbezoek een wijziging wordt aangebracht, waardoor dit controlemiddel veel minder effectief is. De bijstand verlenende instantie mag daarom in beginsel van de betrokkene verlangen dat die medewerking verleent aan een onmiddellijk af te leggen huisbezoek. Dit is ook vaste rechtspraak. [4]

Beoordeling

Schending medewerkingsverplichting?
12. De toezichthouders van Stroomopwaarts hebben voorafgaand aan het huisbezoek aan verzoekster verteld dat er een redelijke grond bestaat voor dat huisbezoek, te weten het vermoeden van het voeren van een gezamenlijke huishouding met [persoon B] . Verzoekster ontkent een relatie te hebben en voert aan dat zij als alleenstaande moeder van vijf minderjarige kinderen (waarvan er in ieder geval vier thuis wonen) een huishouden voert. Daarmee betwist verzoekster feitelijk dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek.
13. Naar aanleiding van een melding van 7 november 2023 dat verzoekster zou samenwonen met [persoon B] , zij voor de iman getrouwd zijn en samen twee kinderen hebben, heeft Stroomopwaarts onderzoek verricht. Daarbij is onder meer de BRP (basis registratie personen) geraadpleegd, zijn bankgegevens opgevraagd bij verzoekster, is administratief onderzoek verricht, is informatie van social media bestudeerd en zijn waarnemingen ter plaatse van het adres van verzoekster verricht. Naar aanleiding van de door verzoekster overgelegde bankgegevens zijn ook bankafschriften van [persoon B] gevorderd, die aanleiding gaven om gegevens van Thuisbezorgd.nl en energieleverancier Engie te vorderen. In de rapportage bijzondere controle van 8 april 2024 heeft Stroomopwaarts gemotiveerd uiteengezet dat gelet op de onderzoeksbevindingen mogelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding. Stroomopwaarts heeft daarom een huisbezoek afgelegd op 4 april 2024.
14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college als gevolg van de resultaten van het onderzoek zoals neergelegd in de rapportage kunnen twijfelen aan de juistheid van de woon- en leefsituatie van verzoekster. Duidelijkheid over de woon- en leefsituatie kon worden verkregen door een onaangekondigd huisbezoek. Van strijd met artikel 8 EVRM is geen sprake.
15. Bij dat huisbezoek aan het adres van verzoekster werd na aanbellen door een man open gedaan. Ook verzoekster werd aangetroffen. De toezichthouders hebben zich gelegitimeerd, het doel van het huisbezoek uitgelegd en aangegeven dat het niet meewerken aan het huisbezoek gevolgen kan hebben voor de bijstandsuitkering, waarop zij toestemming kregen om binnen te treden. Dit is in een formulier vastgelegd, wat door verzoekster en een van de toezichthouders is ondertekend. Verzoekster heeft blijkens het verslag van het huisbezoek verklaard dat haar vriend in de woning aanwezig was en dat zij een LAT relatie had. De man is gevraagd zich te legitimeren, wat hij heeft geweigerd. Verzoekster is daarop meegedeeld dat zij ervoor moet zorgen dat de man zich legitimeert vanwege de medewerkingsverplichting. Verzoekster heeft vervolgens slechts aangegeven dat haar vriend [persoon C] heet. Volgens de rapporteur kon dit niet juist zijn gelet op poststukken in de woning waarop de naam [persoon B] stond en verzoekster hiervan aangaf dat deze stukken van haar vriend waren. Hierna gaf de man aan dat de rapporteurs van Stroomopwaarts de woning moesten verlaten. Aan verzoekster werd gevraagd of zij ook wilde dat de rapporteurs de woning verlieten, waarop verzoekster bevestigend antwoordde. Er is een gespreksbevestiging opgemaakt, waarin staat dat aan verzoekster de consequenties zijn meegedeeld van het niet meewerken aan het huisbezoek, namelijk het stopzetten van de bijstandsuitkering. Verzoekster heeft blijkens de rapportage de gespreksbevestiging bekeken maar wilde deze niet tekenen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster de inhoud van deze gespreksbevestiging niet heeft betwist. Het huisbezoek kon dus niet worden afgerond. Blijkens de rapportage zijn meerdere ruimtes van de woning niet getoond, waaronder de badkamer en de kelder, en is niet alles gevraagd en gezien. Tijdens een gesprek de dag erna (op 5 april 2024) is door verzoekster verklaard dat meneer [persoon B] de avond ervoor bij verzoekster was.
16. Gelet op de hiervoor onder 15 weergegeven verslaglegging over het huisbezoek, heeft Stroomopwaarts zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster niet heeft voldaan aan de medewerkingsverplichting zoals vermeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw, waardoor Stroomopwaarts de bijstandsuitkering van verzoekster kon intrekken op basis van artikel 54, derde lid, van de Pw.
Schending artikelen 3 en 27 IVRK?
17. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat het intrekken van haar recht op bijstand in strijd is met de artikelen 3 en 27 van het IVRK. In artikel 3, eerste lid, van het IVRK is bepaald dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind een eerste overweging vormen. In artikel 27 van het IVRK is bepaald dat ten aanzien van ieder kind het recht wordt erkend op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind.
18. Artikel 3 van het IVRK heeft slechts rechtstreekse werking voor zover het ertoe strekt dat bij alle maatregelen met betrekking tot kinderen de belangen van die kinderen moeten worden betrokken. Hoe dat er in een concreet geval uitziet, zegt dit artikel niet. Zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving is die bepaling door de rechter niet direct toepasbaar. Wel moet de bestuursrechter in dit verband (terughoudend) beoordelen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en of het bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. [5] Hoewel het intrekken van de bijstandsuitkering van verzoekster geen beslissing betreft aangaande kinderen, maar ziet op gezinsbijstand, kunnen de kinderen door die intrekking wel worden geraakt. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd echter geen grond voor de stelling dat Stroomopwaarts onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van haar kinderen, of dat Stroomopwaarts niet binnen de grenzen van het recht is gebleven. Stroomopwaarts is bevoegd om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de aan een belanghebbende verleende bijstand. De toezichthouders hebben verzoekster op de consequenties van haar weigering om mee te werken aan het huisbezoek gewezen. Daarmee heeft Stroomopwaarts voldoende met de belangen van verzoekster en die van haar kinderen rekening gehouden.
19. Het beroep op artikel 27 slaagt ook niet. Artikel 27 van het IVRK bevat geen normen die vatbaar zijn voor rechtstreekse toepassing door de rechter, aangezien zij daartoe niet voldoende concreet zijn en derhalve nadere uitleg in nationale wet- en regelgeving behoeven (ECLI:NL:CRVB:2017:4021). Uit het tweede lid van dat artikel volgt bovendien dat niet de Staat (Stroomopwaarts), maar verzoekster als ouder als eerste verantwoordelijk is voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van de financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind.
20. De voorzieningenrechter komt dan ook tot het voorlopige oordeel dat Stroomopwaarts het recht van verzoekster op bijstand vanwege een schending van de medewerkingsverplichting mocht intrekken. Stroomopwaarts kon door de weigering om mee te werken aan het huisbezoek de woonsituatie van verzoekster (en daarmee ook het recht op bijstand) niet vaststellen.

Conclusie en gevolgen

21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering van verzoekster niet wordt geschorst.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2024.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Verdrag inzake de rechten van het kind
3.Participatiewet