ECLI:NL:CRVB:2015:3794
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering wegens gebrek aan medewerking aan huisbezoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die geen medewerking heeft verleend aan een huisbezoek door de gemeente Amsterdam. Appellant ontving sinds 5 juli 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na meerdere keren niet te zijn verschenen op gesprekken met de Dienst Werk en Inkomen (DWI), heeft het college op 8 januari 2014 de bijstand van appellant opgeschort. Appellant weigerde medewerking aan een huisbezoek, omdat hij een sollicitatiegesprek had. Het college heeft vervolgens de bijstand per 10 januari 2014 ingetrokken, omdat appellant zijn medewerkingsplicht had geschonden.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij wel degelijk een sollicitatiegesprek had, ondersteund door een verklaring van een derde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er een redelijke grond was voor het afleggen van een huisbezoek en dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er een zwaarwegende reden was om geen medewerking te verlenen. De rechtbank had terecht minder waarde gehecht aan de verklaring van de derde dan aan het telefoongesprek dat de handhavingsspecialist had gevoerd.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De argumenten van appellant boden geen aanleiding om te concluderen dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 oktober 2015.