ECLI:NL:RBROT:2024:6215

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
24/4759
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen door de Belastingdienst in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van [plaatsnaam], en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een beschikking van 26 december 2022, maar de Belastingdienst heeft nagelaten tijdig een besluit te nemen. De rechtbank had de Belastingdienst al eerder opgedragen om een besluit te nemen, maar dit is niet gebeurd binnen de gestelde termijn. Eiseres heeft daarom beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst in gebreke is gebleven en dat er geen zitting nodig was, omdat de zaak zich leent voor een beslissing op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de Belastingdienst de eerder opgelegde beslistermijn met meer dan 150 dagen heeft overschreden. De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de Belastingdienst een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres recht heeft op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 51,- en dat de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50, door de Belastingdienst moeten worden vergoed. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van het verzoek om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen, aangezien dit bij de burgerlijke rechter moet worden ingediend.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4759
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. J. van den Ende,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Met de uitspraak van 19 oktober 2023 (ROT 23/4894) heeft de rechtbank verweerder opgedragen een besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen de beschikking van 26 december 2022 met kenmerk [kenmerk].
Eiseres heeft opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Niet in geschil is dat verweerder in gebreke is met het tijdig nemen van een besluit. Omdat de rechtbank verweerder eerder heeft opgedragen een besluit te nemen, hoefde eiseres verweerder niet opnieuw in gebreke te stellen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673). Het maximum van de eerder door de rechtbank opgelegde dwangsom is bereikt. Het beroep is daarom gegrond.
In de vorige uitspraak heeft de rechtbank een nadere beslistermijn bepaald. Verweerder heeft die termijn inmiddels met ten minste 150 dagen overschreden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding af te wijken van het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb. Verweerder moet binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit op het bezwaar van eiseres bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Indien een sterke prikkel nodig is (hetzij vanwege gebleken weigerachtigheid van het bestuursorgaan, hetzij vanwege het grote belang), wordt de dwangsom bepaald op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sterke prikkel nodig. De hoofdoorzaak van de structurele overschrijding van de beslistermijnen ligt niet bij de organisatie en capaciteit van verweerder, maar bij de wetgever, die bewust een regeling met feitelijk onhaalbare beslistermijnen heeft aanvaard (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209, r.o. 19 en 21). Van gebleken weigerachtigheid bij verweerder is daarom geen sprake. Evenmin is gebleken dat het belang van eiseres zo groot is, dat een hogere dwangsom gerechtvaardigd is. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom daarom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
Eiseres heeft verzocht de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom vast te stellen. De bestuursrechter is daartoe niet bevoegd. Ingevolge artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb kan de dwangsom ten uitvoer worden gelegd met toepassing van artikel 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiseres kan deze vordering uitsluitend bij de burgerlijke rechter instellen.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de proceskostenveroordeling een wegingsfactor van 0,25 moet worden toegepast, omdat de zaak van zeer licht gewicht is. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7513, en een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.] De rechtbank oordeelt anders. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling zijn zaken over niet-tijdig beslissen van licht gewicht, zodat een wegingsfactor van 0,5 moet worden toegepast (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:591, de uitspraak van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4784, en de uitspraak van 16 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:657). De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding daarvan af te wijken.
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom vast te stellen;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van N.W. Nooter, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 juni 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.