ECLI:NL:RBROT:2024:6019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/3497
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van de aanvraag om energietoeslag voor studenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 juni 2024, wordt het beroep van eiser, een student uit Rotterdam, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een eenmalige energietoeslag beoordeeld. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen op 30 oktober 2022, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. Eiser heeft beroep ingesteld, waarop verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift. Tijdens de zitting op 13 februari 2024 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven zijn bankafschriften te overleggen, maar eiser heeft hierop niet meer gereageerd.

De rechtbank oordeelt dat eiser, die studiefinanciering ontvangt, op de aanvraagdatum niet in aanmerking komt voor de energietoeslag volgens het gemeentelijke beleid, dat studenten die studiefinanciering ontvangen uitsluit van deze toeslag. Eiser betoogt dat deze uitsluiting in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank volgt de eerdere uitspraken van de meervoudige kamer en oordeelt dat het onderscheid tussen studenten en niet-studenten gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst erop dat de categoriale bijstand een grofmazig instrument is en dat de wetgever ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van uitsluitingsgronden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar vanwege een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, bepaalt zij dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. W. Breure).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een eenmalige energietoeslag.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 30 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder, in afwijking van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie, bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen naar de bankafschriften van eiser te kijken om te bezien of aan eiser alsnog energietoeslag voor het jaar 2022 zou kunnen worden toegekend. Bij brief van 6 maart 2024 heeft het college gereageerd. Eiser heeft, ofschoon daartoe in de gelegenheid gesteld, daarop niet meer gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Eiser is student en ontvangt studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Hij heeft op 20 september 2022 een aanvraag ingediend voor de energietoeslag. Na schorsing van de zitting heeft eiser bankafschriften aan verweerder overgelegd. Hieruit is gebleken dat eiser in de maand januari 2022 geen studiefinanciering heeft ontvangen. In de maand september 2022 heeft eiser € 932,87 aan studiefinanciering ontvangen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser op de aanvraagdatum studiefinanciering ontving en daarom, gelet op het gemeentelijke beleid, is uitgesloten van de toekenning van de energietoeslag. Het al of niet ontvangen van studiefinanciering in januari 2022 (peilmaand) is alleen relevant voor de vraag of eiser met
zijn inkomen onder de toetsnorm (140%) zou zijn gebleven. Aan beantwoording van die vraag wordt pas toegekomen als geen van de uitsluitingsgronden van toepassing zouden zijn.
2.2.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die bij deze uitspraak hoort.
3.1.
Eiser heeft met een aantal al of niet cijfermatige argumenten, al of niet mede gericht tegen hetgeen al is geoordeeld door de meervoudige kamer van deze rechtbank in haar uitspraken van 2 oktober 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:9079 en ECLI:NL:RBROT:2023:9080), betoogd dat en waarom de uitsluiting van studenten die studiefinanciering ontvangen voor de categoriale energietoeslag – kort gezegd – in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en niet legitiem, doelmatig en proportioneel is.
3.2.
De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om anders te oordelen dan in de genoemde meervoudige uitspraken, die ter informatie voorafgaand aan de zitting aan eiser zijn toegezonden. Bottomline is uiteindelijk dat door verweerder genoegzaam is onderbouwd – maar eigenlijk ook al als feit van algemene bekendheid kan gelden – dat studenten nu eenmaal in groten getale anders gehuisvest zijn, veelal op kamers en met meerderen in een woning, dan niet-studenten en dat zij daardoor te maken hebben met lagere energiekosten (en dus ook lagere meerkosten bij gestegen energieprijzen) dan de huishoudens waarvoor de energietoeslag door de wetgever in het leven is geroepen. Deze omstandigheid kan het door verweerder gemaakte onderscheid rechtvaardigen. Voor de nadere onderbouwing van dit oordeel wordt allereerst verwezen naar de beoordeling in de genoemde uitspraken van de meervoudige kamer.
3.3.
Hieraan kan worden toegevoegd dat eiser gelijk heeft voor zover hij betoogt dat op diverse punten anders naar de beschikbare cijfers gekeken kan worden, dat er op onderdelen vraagtekens gezet kunnen worden bij de cijfers of dat verweerder ook andere criteria en benaderingen had kunnen kiezen. Al die argumenten zien er echter aan voorbij dat de categoriale bijzondere bijstand naar zijn aard een grofmazig instrument is. Bij de keuze daarvoor is door de wet- en regelgever met het oog op een snelle en toegankelijke compensatie van velen, voor lief genomen – en mocht in beginsel voor lief worden genomen – dat er her en der sprake is van overcompensatie en van ondercompensatie. De categoriale bijstand kan daarom niet anders dan als een zodanige grofmazige regeling beoordeeld worden en is ook als zodanig beoordeeld in meergenoemde twee uitspraken. Hierbij is van belang dat op het gebied van de sociale zekerheid aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en, in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (Centrale Raad van Beroep 9 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:198, en 16 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2841). Fijnmazige kritiek in termen van talrijke denkbare verfijningen, uitzonderingen en casuïstische toespitsingen op concrete zaken stuit daarop af.
3.4.
Dit alles geldt echter slechts onder de voorwaarde dat door verweerder daadwerkelijk recht wordt gedaan aan zijn stelling dat voor een afzonderlijke student die in financiële problemen is geraakt door een sterk gestegen energierekening individuele bijzondere bijstand als redelijk alternatief kan worden beschouwd omdat daarbij maatwerk kan worden geleverd. Op een aanvraag daartoe zal verweerder een besluit dienen te nemen, op de beoordeling waarvan de rechtbank thans niet vooruit kan lopen, maar waartegen zo nodig uiteraard bezwaar en beroep openstaan. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder de aanvraag van eiser om categoriale bijzondere bijstand niet tevens als een aanvraag om individuele bijzondere bijstand heeft hoeven aan te merken (Centrale Raad van Beroep 26 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5527): de verlening van individuele bijzondere bijstand vindt plaats in een ander kader en vergt een andere, op het individuele geval toegespitste beoordeling dan categoriale bijzondere bijstand.
4. Evenals in de zaken die hebben geleid tot de genoemde uitspraken van 2 oktober 2023 heeft verweerder de categoriale uitsluiting van studenten, en daarmee de afwijzing van de aanvraag van eiser, pas in het verweerschrift voldoende gemotiveerd. Dit betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu aannemelijk is dat eiser door dit motiveringsgebrek niet is benadeeld.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. De rechtbank zal vanwege het motiveringsgebrek in het bestreden besluit bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Participatiewet
Artikel 35, vierde lid
In afwijking van het eerste lid kan tot en met 30 juni 2023 bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande of een gezin worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
Beleidsregels eenmalige energietoeslag gemeente Rotterdam 2022
Artikel 2, eerste lid
Het college kan het huishouden dat in de maand januari van het jaar 2022 over inkomen beschikt, dat niet meer bedraagt dan 140% van de op het huishouden van toepassing zijnde bijstandsnorm, genoemd in artikel 21 of 22 van de wet, op aanvraag een energietoeslag ter hoogte van € 1.300,- toekennen.
Artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c
Uitgesloten van de toekenning van de energietoeslag is de persoon van het huishouden die op de aanvraagdatum studiefinanciering ontvangt op grond van de Wet Studiefinanciering 2000.