ECLI:NL:RBROT:2024:5359

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
ROT 23/6762
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fictieve weigering om een besluit te nemen op verzoek tot uitschrijving ex-partner uit de Basisregistratie Personen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de fictieve weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht beoordeeld. Eiseres had op 8 maart 2023 verzocht om een adresonderzoek naar haar ex-partner en om hem uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen (Brp). Het college heeft echter op 8 juli 2023 geen besluit genomen op dit verzoek, wat eiseres als een fictieve weigering beschouwde. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres tegen deze fictieve weigering op 12 september 2023 kennelijk niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft op 1 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen belanghebbende is, omdat het verzoek om uitschrijving niet kan worden ingewilligd zonder eigen verzoek van de betrokken persoon. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat niet iedereen die hinder ondervindt van de inschrijving van een ander als belanghebbende kan worden aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het college niet verplicht is om alsnog inhoudelijk op het verzoek van eiseres te besluiten. Ook wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake is van onrechtmatige besluitvorming. Eiseres krijgt geen griffierecht terugbetaald en er zijn geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: [naam 1]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, het college
(gemachtigde: mr. D. van de Water).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de fictieve weigering van het college van 8 juli 2023 om een besluit te nemen op haar verzoek om een adresonderzoek te verrichten en om in de Basisregistratie Personen (Brp) haar ex-partner van haar adres uit te schrijven.
1.2.
Met het bestreden besluit van 12 september 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen deze fictieve weigering kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Het college heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft op 1 mei 2024 het beroep op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college samen met [naam 2] deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Op 8 maart 2023 heeft eiseres het college verzocht om een adresonderzoek naar haar ex-partner te starten en om hem in de Brp van haar adres uit te schrijven.
2.2.
Op 8 juli 2023 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering om op haar verzoek van 8 maart 2023 een besluit te nemen.
2.3.
Via de secretaris van bezwaarcommissie van de gemeente Dordrecht heeft eiseres op 19 juli 2023 vernomen dat op 10 maart 2023 een adresonderzoek naar de ex-partner van eiseres is gestart en dat dit onderzoek nog loopt. Dit onderzoek heeft het college begin augustus 2023 beëindigd, omdat de ex-partner van eiseres zich op een ander adres heeft ingeschreven en hij kort daarna in de Brp van het adres van eiseres is uitgeschreven.
2.4.
In het bestreden besluit heeft het college uitgelegd dat er geen besluit op het verzoek om uitschrijving van de ex-partner is genomen, omdat het niet mogelijk is om, anders dan op eigen verzoek, personen uit te laten schrijven. Hierdoor kan het bezwaar van eiseres tegen de weigering om dit besluit te nemen niet inhoudelijk worden behandeld. Verder heeft college in het bestreden besluit uitgelegd dat het uitschrijvingsverzoek is opgevat als een verzoek om een adresonderzoek te starten en dat dit onderzoek op 10 maart 2023 is gestart. Het college heeft geconcludeerd dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
3. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Procesbelang
5. Anders dan het college is de rechtbank van oordeel dat eiseres bij haar beroep nog procesbelang heeft, ondanks dat de ex-partner van eiseres inmiddels is uitgeschreven. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1522 waarin sprake is van een vergelijkbare situatie. In deze uitspraak is de Afdeling ingegaan op de vraag of een verzoek om een adresonderzoek te verrichten en om in de Brp iemand anders van hun adres uit te schrijven een aanvraag in de zin van Algemene wet bestuursrecht (Awb) is en is geoordeeld dat het onder omstandigheden, bijvoorbeeld in geval van hinder, niet is uit te sluiten dat anderen dan de ingezetene of de betrokkene om wiens gegevens het in de Brp gaat, als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
Uitschrijving Brp
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7.1.
Uit de hiervoor onder 5 aangehaalde uitspraak blijkt dat het onder omstandigheden niet is uitgesloten dat anderen dan de ingezetene of de betrokkene om wiens gegevens in de Brp het gaat, als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. In deze uitspraak werd er om de uitschrijving van een ander verzocht en zou door de langere inschrijving hinder kunnen volgen (mogelijk een bestuurlijke boete). De Afdeling oordeelde daarover dat deze mogelijke hinder er niet toe leidt dat iemand belanghebbende wordt. De punten die in de zaak werden aangedragen konden volgens de Afdeling in een mogelijke procedure tegen de bestuurlijke boete worden aangevoerd.
7.2.
Eiseres verzoekt om in de Brp iemand anders van haar adres uit te schrijven en stelt door de langere inschrijving van haar ex-partner hinder te hebben ondervonden. Bijvoorbeeld bij het aanvragen van toeslagen en kinderbijslag en door inbreuk in haar levenssfeer (privacy) door aanmaningen van de Belastingdienst en door een deurwaarder. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar betoog niet met stukken heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt. Dit leidt tot de conclusie dat niet is gebleken van (zodanige) hinder dat eiseres als belanghebbende dient te worden aangemerkt.
7.3.
De door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3910, ziet op een niet vergelijkbare situatie nu het daar ging om de verplichting om een persoon in de Brp in te schrijven als die persoon in gebreke is om zich met het doen van aangifte in te schrijven.
7.4.
Ook de verwijzing van eiseres naar artikel 4.17 van de Wet Brp, leidt niet tot een andere uitkomst nu de inhoud van die bepaling op andere situaties ziet dan de onderhavige.
7.5.
Het college heeft dus terecht het verzoek van eiseres om in de Brp haar ex-partner van haar adres uit te schrijven niet aangemerkt als een aanvraag om een besluit te nemen en daarop geen besluit genomen.
Verklaring voor recht / schadevergoeding
8.1.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen en geoordeeld, is er geen sprake van de door eiseres omschreven onrechtmatige besluitvorming. De rechtbank wijst het verzoek om een schadevergoeding vanwege onrechtmatige besluitvorming dan ook af.
8.2.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat een bestuursrechter geen verklaring voor recht kan afgeven, omdat de wet daarin niet voorziet. De rechtbank verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1795.
Dwangsom
9.1.
Eiseres heeft op basis van artikel 4:17 van de Awb verzocht om het college in de betaling van een dwangsom te veroordelen, omdat het college niet tijdig na de ingebrekestelling van 4 mei 2023 op haar verzoek heeft beslist.
9.2.
De rechtbank wijst dit verzoek af. Zoals de rechtbank in deze uitspraak heeft uitgelegd is het verzoek van eiseres om in de Brp haar ex-partner van haar adres uit te schrijven geen aanvraag. Dit betekent dat het college ook niet te laat op een aanvraag kan hebben beslist zodat het college op die grond ook geen dwangsom verschuldigd kan zijn. De rechtbank verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:168.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het college niet alsnog inhoudelijk op het uitschrijvingsverzoek van eiseres hoeft te besluiten. Ook betekent dit dat eiseres het door haar betaalde griffierecht niet vergoed krijgt. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die kunnen worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • wijst het verzoek om toekenning van een dwangsom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Artikel 1:3
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Artikel 1:5
Onder het maken van bezwaar wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Onder het instellen van administratief beroep wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij een ander bestuursorgaan dan hetwelk het besluit heeft genomen.
Onder het instellen van beroep wordt verstaan: het instellen van administratief beroep, dan wel van beroep bij een bestuursrechter.
Artikel 4:17
Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.
Wet basisregistratie personen
Artikel 4.17
Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen:
ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52;
aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is.