ECLI:NL:CRVB:2023:168
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.S. de Vries
- A. Dutrieux
- L.Z. Achouak El Idrissi
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de kwalificatie van een aanvraag voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2021, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had op 7 mei 2020 een brief gestuurd naar Rogplus, waarin hij verzocht om ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Rogplus heeft deze brief echter aangemerkt als een melding en niet als een aanvraag. Appellant heeft vervolgens op 8 juli 2020 Rogplus in gebreke gesteld, omdat hij meende recht te hebben op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Rogplus heeft deze claim afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank oordeelde dat Rogplus de brief van 7 mei 2020 terecht als een melding had gekwalificeerd en dat appellant ten onrechte in gebreke was gesteld. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de brief wel degelijk als aanvraag had moeten worden beschouwd, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Raad van 4 december 2020.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de brief van 7 mei 2020 inderdaad als een melding moet worden gezien, en dat er geen sprake was van een aanvraag. Hierdoor was Rogplus niet verplicht om een dwangsom te betalen. De Raad benadrukte dat de kwalificatie van de brief van 7 mei 2020 niet ter discussie stond in het hoger beroep, en dat de eerdere uitspraak van de Raad niet relevant was voor deze zaak. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.S. de Vries als voorzitter.