ECLI:NL:RBROT:2024:5267
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na ziektewetbeoordeling en beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.H. Bijvank, had zijn uitkering na een eerstejaars ziektewetbeoordeling per 8 maart 2022 beëindigd gekregen. Na een nieuwe ziekmelding per 4 april 2022, heeft het UWV de ZW-uitkering opnieuw per 13 juni 2022 beëindigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV heeft deze ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 15 juni 2023, geoordeeld dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 8 maart 2022 terecht was, maar dat de beëindiging per 13 juni 2022 onterecht was. Het UWV moest een nieuwe beslissing nemen op het bezwaar tegen het tweede primaire besluit. In het bestreden besluit van 21 juli 2023 heeft het UWV opnieuw het bezwaar ongegrond verklaard, waarop eiser opnieuw beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 23 mei 2024 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische situatie was verslechterd en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen ondermijnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische situatie van eiser niet is verslechterd en dat hij per 13 juni 2022 geschikt was voor de geduide functies. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.