ECLI:NL:CRVB:2024:62
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de Ziektewet na ziekteverzuim
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich ziek had gemeld vanwege epileptische aanvallen, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 12 april 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv gegrond werd verklaard, maar de rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv niet objectief was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische situatie. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de medische informatie en dat de ingediende stukken van appellante geen aanleiding gaven om de eerdere conclusies te herzien. De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, in medisch opzicht passend waren voor appellante.
De Raad heeft geconcludeerd dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.