11.1.Anders dan [eiseres] stelt, is het al dan niet zelf opwekken van elektriciteit door bewoners van het gebouw State niet relevant voor de vraag of sprake is van levering van warmte in de zin van de Warmtewet.De Warmtewet is ook van toepassing op levering van warmte in het geval een klant zelf nog aanvullende maatregelen moet nemen om de geleverde warmte nuttig te kunnen gebruiken.Het systeem, zoals in het gebouw State is geïnstalleerd, valt naar het oordeel van de rechtbank onder de definities van de Warmtewet. Dat zonnepanelen een onderdeel zijn van het systeem, doet daar niet aan af. Voor zover [eiseres] bepleit dat sprake is van strijd met de Richtlijn en dat de Warmtewet daarom richtlijnconform moet worden uitgelegd of buiten toepassing moet worden gelaten, slaagt dat pleidooi niet. De ACM heeft ter zitting gesteld dat de bepalingen over zelfverbruik van hernieuwbare energie van de Richtlijn,waarop [eiseres] zich beroept, zien op elektriciteit. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling van de ACM juist is en dat alleen daarom al deze artikelen van de Richtlijn - wat daar verder ook van zij - niet maakt dat [eiseres] niet als warmteleverancier in de zin van de Warmtewet is aan te merken. In de Richtlijn is verder ook geen bepaling opgenomen die dwingt tot het inperken van het toepassingsbereik van de Warmtewet in de door [eiseres] gewenste zin.
12. De ACM heeft [eiseres] terecht aangemerkt als warmteleverancier. [eiseres] moet dus voldoen aan de verplichtingen van de Warmtewet.
13. Het dictum van de lasten is te vinden in bijlage 2 bij deze uitspraak.
Onderdelen D tot en met F van lasten I tot en met IV en onderdelen G tot en met I van last V
14. De ACM heeft op grond van artikel 12r, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt bij onderdeel D van de lasten I tot en met IV en onderdeel G van last V voorschriften verbonden over het aan haar verstrekken van gegevens (controlevoorschriften). Daar heeft zij tevens een dwangsom aan verbonden (onderdelen E en F van de lasten I tot en met IV en onderdelen H en I van last V).
15. De ACM heeft voor deze dwangsommen verzocht het beroep gegrond te verklaren. Zij onderschrijft het standpunt van de voorzieningenrechter dat het niet mogelijk is de naleving van de controlevoorschriften te bevorderen door (gelijk) een dwangsom op de niet-naleving van deze voorschriften op te leggen, zonder dat sprake is van een overtreding.
16. De rechtbank onderschrijft ook dit oordeel van de voorzieningenrechter en ziet aanleiding het beroep van [eiseres] op dit punt gegrond te achten.
17. De rechtbank zal hierna ingaan op de lasten I tot en met IV, voor zover in beroep nog bestreden.
Last I en II - Overtreding en last verplichting storingsregistratie
18. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar betoog, dat de lasten I (A) en II (A) te breed zijn geformuleerd omdat artikel 2, zevende lid, van de Warmtewet geen verdere eisen stelt aan het bijhouden van een storingsregistratie. Het bijhouden en publiceren van een storingsregistratie dient ertoe te kunnen bepalen wanneer een leverancier compensatie moet verstrekken voor storingen.Om te kunnen bepalen of compensatie moet worden verstrekt dient (in ieder geval) te zijn geregistreerd wanneer een storing heeft plaatsgevonden, hoe lang deze heeft geduurd en welke verbruikers hierdoor getroffen zijn. Een redelijke wetsuitleg van artikel 2, zevende lid, van de Warmtewet brengt dan ook met zich dat aan de storingsregistratie de door de ACM in de last vermelde eisen kunnen worden gesteld.
19. Last II (A) ziet op het alsnog publiceren van een storingsregistratie voor de jaren 2021 en 2022. [eiseres] stelt dat zij niet aan deze last kan voldoen omdat zij niet over de benodigde informatie beschikt. De voorzieningenrechter heeft hierover overwogen dat de stelling van [eiseres] op een onjuiste lezing van de last berust en dat uit het bestreden besluit (onder 80) en de bewoording in last II (A) blijkt dat het om een inspanningsverplichting gaat. Ter zitting heeft ACM dit ook bevestigd. [eiseres] heeft dit ter zitting betwist. Zij stelt dat dat niet in de last staat. De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het om een inspanningsverplichting gaat. De vermelding in het bestreden besluit en de last dat [eiseres] voor de jaren 2021 en 2022 alsnog storingsregistraties publiceert “op basis van haar ([eiseres]) reeds bekende gegevens” en “voor zover op basis van die gegevens mogelijk is” duiden op een inspanningsverplichting.
20. De conclusie is dat de lasten I en II, behoudens onderdelen E en F, in stand blijven.
Last III – compensatieregeling
21. [eiseres] voert aan dat onderdelen A en B van deze last innerlijk tegenstrijdig zijn. Zij wordt gelast om de wettelijke compensatieregeling per 30 mei 2023 toe te passen, maar al vanaf de bekendmaking van het bestreden besluit kan een dwangsom worden verbeurd.
22. De rechtbank is van oordeel dat de door [eiseres] gestelde innerlijke tegenstrijdigheid zich niet voordoet. [eiseres] dient op grond van last III (A) vanaf 30 mei 2023 aan alle verbruikers in het gebouw State, conform de wettelijke regeling, compensatie uit te keren. Op grond van III (B) geldt de verplichting om conform de wettelijke regeling compensatie te betalen voor storingen vanaf de bekendmaking van het bestreden besluit op 2 mei 2023. [eiseres] verbeurt op basis van III (B) alleen dwangsommen indien zij voor storingen die plaatsvinden na de bekendmaking van het bestreden besluit, niet binnen 6 maanden nadat de betreffende storing is hersteld, een compensatie conform de Warmtewet uitkeert. Dit staat uitdrukkelijk vermeld onder 76 van het bestreden besluit. De ACM heeft toegelicht in III (A) bewust een andere datum te hebben opgenomen dan in III (B). Daarmee is beoogd [eiseres] enige tijd te gunnen om haar storingsbeleid/storingscompensatieregeling en wat daarvoor nodig is in te regelen, maar haar wel te verplichten om voor alle storingen die vanaf het bestreden besluit (2 mei 2023) plaatsvinden de juiste storingscompensatie uit te betalen. [eiseres] kan op basis van de beschikbare data met ingang van het bestreden besluit bepalen of sprake is van een storing in de zin van de Warmtewet. De rechtbank acht de keuze van de ACM om last III op deze wijze ten gunste van [eiseres] te formuleren, redelijk.
23. De conclusie is dat last III, behoudens onderdelen E en F, in stand blijft.
Last IV - Overtreding en last wijze van bepalen storing
24. Volgens [eiseres] stelt de ACM terecht dat in het kader van de vraag of een recht bestaat op compensatie moet worden gekeken naar of sprake is van een onderbreking in de levering van warmte. Dat wil volgens [eiseres] echter niet zeggen dat zij in overtreding is door de ruimtetemperatuur mee te nemen bij de beoordeling of sprake is van een storing in algemene zin (bijvoorbeeld louter als signaleringsfunctie), terwijl de last dat nu wel verbiedt. In haar nader stuk verwijst [eiseres] naar een uitspraak van 4 december 2019van de rechtbank Den Haag. In die uitspraak ging het om voorwaarden van een (andere) warmteleverancier die erop neerkwamen dat pas sprake is van een ernstige storing wanneer, kort gezegd, de binnentemperatuur is gedaald tot 17 graden Celsius. De rechtbank Den Haag achtte die voorwaarden redelijk en in lijn met de Warmtewet.
25. De rechtbank stelt vast dat het in de uitspraak van de rechtbank Den Haag gaat om de Warmtewet 2014 en de Warmteregeling 2014. Het huidige artikel 3a van de Warmtewet was niet opgenomen in de Warmtewet 2014 en in artikel 1 van de Warmteregeling 2014 was nog niet bepaald wat onder storing dient te worden verstaan. Hierdoor kan aan deze uitspraak niet de waarde worden gehecht die [eiseres] daaraan gehecht wil zien. De rechtbank volgt het oordeel van de voorzieningenrechter dat de opgelegde last niet verbiedt dat [eiseres] de ruimtetemperatuur gebruikt als een parameter, maar wel verbiedt dat dit kan worden tegengeworpen aan de verbruikers bij de vraag of er sprake is van een storing in de zin van de Warmtewet. Immers, in artikel 1 van de Warmteregeling is bepaald dat onder storing wordt verstaan iedere onderbreking van de levering van warmte, met uitzondering van voorziene onderbrekingen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Warmtewet en contractueel overeengekomen onderbrekingen van de levering van warmte.
26. De conclusie is dat ook last IV, behoudens onderdelen E en F, in stand blijft.