4.2.2.Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden afgeleid.
Op 5 februari 2021 is de container met nummer [containernummer] aan boord van de [naam schip] geladen, die op 6 februari 2021 is vertrokken vanuit de haven van Valparaiso (Chili) naar de haven van Rotterdam. Op 5 maart 2021 is de container gelost op de ECT Terminal in Rotterdam. Het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC) gaf op
11 maart 2021 de volgende informatie door:
“Een criminele organisatie in Chili kwam overeen om 665 kilogram cocaïne te verzenden via container nummer [containernummer], met inscheping in de haven van Valparaiso op 5 februari, op het containerschip [naam schip] dat op 6 februari 2021 naar de haven van Rotterdam Nederland vertrok en op 5 maart 2021 in de Nederlandse haven arriveerde”.
De bewuste container is vanuit Chili vertrokken zonder de lading cocaïne. De Chileense autoriteiten hebben het verschepen van de cocaïne (kennelijk tijdig) kunnen verhinderen.
De rol van de verdachte
Op basis van versleutelde berichten die zijn verstuurd met de chatapplicatie Sky-ECC, in combinatie met observaties, onderzoek naar historische telecomgegevens en camerabeelden is de verdenking ontstaan dat de verdachte betrokken is geweest bij de voorbereiding van de invoer in Nederland van de partij verdovende middelen.
In de periode van 26 februari 2021 tot en met 7 maart 2021 zijn door de verdachte met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] regelmatig via de applicatie Sky-ECC berichten gewisseld, waarvan de rechtbank heeft geconcludeerd dat deze betrekking hebben op het voorbereiden van de invoer van cocaïne middels de [naam schip] vanuit Zuid-Amerika.
Op 26 februari 2021 (ongeveer een week vóór aankomst van de [naam schip]) hebben de verdachte en [medeverdachte 2] een chatgesprek met elkaar, waarin de verdachte zegt dat hij gaat chatten met een persoon over “de 4e”. Hij vraagt of hij een datum mag geven, waarop
[medeverdachte 2] antwoordt: “Zeg loka voor de 4e en 5e”. De verdachte spreekt over “die werk van de 4e van nu”. Nu de [naam schip] aanvankelijk op 4 maart 2021 werd verwacht in de haven van Rotterdam concludeert de rechtbank dat deze berichten betrekking hebben op de voorbereidingen om cocaïne in te voeren waarvan werd verondersteld dat die zich in een container aan boord van de [naam schip] zou bevinden. Zij vindt bevestiging voor die conclusie in latere berichtenwisselingen in combinatie met observaties en uitgekeken camerabeelden van een bijeenkomst met medeverdachten waarop de verdachte is herkend.
In het chatgesprek van 26 februari 2021 wordt gesproken over plan C en soldaten. Met plan C wordt, naar de rechtbank begrijpt uit de chatgesprekken, bedoeld het overvallen van de legitieme vrachtwagenchauffeur indien het ophalen van de container middels pincodefraude is mislukt en het ook niet mogelijk is gebleken om de verdovende middelen te laten uithalen vanaf het haventerrein. [medeverdachte 2] wil op de achtergrond gehouden worden en wenst kennelijk geen directe bemoeienis te hebben met de uitvoering van plan C. De verdachte bevestigt dat [medeverdachte 2] op de achtergrond blijft voor plan C.
Op 27 februari 2021 schrijft [medeverdachte 2] met betrekking tot de uitvoering van plan C aan de verdachte: “Voor plan C vrachtwagen aan de kant zetten doekoe (de rechtbank begrijpt: geld) aanbieden anders geweld is daar al iemand voor?”. De verdachte antwoordt dat hij acht man stand-by zet. Er wordt gesproken over de aanschaf van wapens. [medeverdachte 2] vraagt: “Glock 2 stuks te koop?”. De verdachte antwoordt dat hij het gaat vragen en dat hij al drie keer heeft gehaald bij [naam 3] (waarmee de medeverdachte [medeverdachte 1] wordt bedoeld). De rechtbank begrijpt dat de verdachte drie keer eerder van [medeverdachte 1] wapens heeft afgenomen. Op 2 maart 2021 wordt opnieuw gesproken over de uitvoering van plan C. De verdachte suggereert het gebruik van een gestolen “waggie” (de rechtbank begrijpt: auto) of een katvanger. Hij zegt: “We moeten zoiezo (sic) die tp (de rechtbank begrijpt: transporteur) overvallen bro logisch”. En over het gebruik van wapens zegt de verdachte: “Ja zoiezo (sic) moet er een pijp mee bro. Maar die moet alleen getrokken worden als hij moeilijk doet”.
[medeverdachte 2] antwoordt: “Ik geef die AK. Of beter kleine pijp”. De rechtbank begrijpt dat hiermee respectievelijk een AK 47 (Kalasjnikov) en een handvuurwapen wordt bedoeld.
Op 4 maart 2021 meldt [medeverdachte 2] dat hij een afspraak heeft met [naam 3] ([medeverdachte 1]) bij de Makro in Barendrecht. De verdachte antwoordt dat hij niet in de buurt is, anders zou hij mee zijn gegaan. Uit observaties en camerabeelden blijkt dat medeverdachten die dag in een pand aan de [straatnaam] 41 in Barendrecht, in de onmiddellijke omgeving van de Makrovestiging, bijeen zijn gekomen. Daarbij waren in ieder geval aanwezig de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Ook de volgende dag wordt waargenomen dat dezelfde medeverdachten aanwezig zijn in het pand aan de [straatnaam] in Barendrecht. Ook de verdachte wordt op camerabeelden en fotomateriaal herkend als één van de personen die het pand aan de [straatnaam] verlaat. Uit chatberichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat het de bedoeling van die bijeenkomst was om te overleggen en “om alles met de chauffeur door te nemen met betrekking tot “[naam 5]”. Daarmee is bedoeld een persoon die in de cabine met de chauffeur mee moest rijden om de container op te halen, teneinde toezicht op de lading te houden.
In de avond van 5 maart 2021 heeft de chauffeur ([medeverdachte 3]) getracht door middel van pincodefraude de container op te halen vanaf de terminal. Na twee maal een foutieve pincode te hebben ingetoetst, heeft hij de terminal zonder container verlaten. De volgende dag blijkt dat de chauffeur is gebeld door de politie met het verzoek om zich te melden voor verhoor. Ook daarover wordt met elkaar gecommuniceerd. Zo bespreken de verdachte en [medeverdachte 1] de mogelijkheid om [medeverdachte 3] “in te dekken” en dat er gekeken moet worden naar een goede advocaat die mee kan (naar het verhoor bij de politie zo begrijpt de rechtbank). [medeverdachte 1] zegt: “Moeten even alle berichten verwijderen en foto’s van die werk”. Ook wordt met elkaar gesproken over de vervalste vervoersopdrachten die [medeverdachte 3] aan de politie heeft overgelegd. [medeverdachte 1] vraagt bevestiging dat de vervoersdocumenten die de verdachte had gemaakt er toch goed uitzagen. De verdachte stuurt ter bevestiging een screenshot van een voorbeeld van een vervoersopdracht. Er wordt met elkaar overlegd over de wijze waarop [medeverdachte 3] zich bij het politieverhoor moet opstellen en wat hij moet zeggen. De verdachte merkt op: “Hij moet gewoon dom spelen” en ook: “Kk [medeverdachte 4] zwaar kut dit”. De verdachte zegt dat er even overlegd moet worden over wat ze gaan zeggen indien bekend wordt dat ze bij elkaar zijn geweest. Hij denkt overigens dat ze niets te vrezen hebben omdat ze niks met “die spullen” te maken hebben (“zijn al gepakt op terminal”).
De betrouwbaarheid van de encryptiegegevens
De rechtbank stelt voorop dat niet is betwist dat de verdediging de beschikking heeft gekregen over de gehele dataset met alle beschikbare chats van het Sky-ID dat door de verdachte is gebruikt. De verdachte heeft dus kunnen onderzoeken of en in hoeverre de gesprekken zoals die in het dossier zijn opgenomen een juiste weergave vormen van wat door hem en de medeverdachten is besproken. Op grond van die gegevens zijn door de verdediging geen op- of aanmerkingen gemaakt. Slechts is aangegeven, zo begrijpt de rechtbank, dat de data onvolledig en hierdoor onbetrouwbaar zijn.
Dat niet alle data van het berichtenverkeer volledig is onderschept, doet er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat mag worden uitgegaan van de juistheid en betrouwbaarheid van de wél verkregen data. Daarvoor wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 22 juni 2022 (zaaknummer 2021.03.29.109) betreffende de volledigheid en correctheid van decodering van Sky-ECC berichten met de zogeheten Toolboxmethode. Uit dit rapport blijkt dat van 2,5% (36) van de berichten niets is teruggevonden in de Toolboxgegevens. Van de overige 97,5% (1.546 berichten) zijn 73,7% van de berichten succesvol ontcijferd. Verder beschrijft het NFI dat de Toolboxgegevens een correcte weergave van de chats en hun metadata zijn.
Dat door de beperkte weergave van de data sprake zou zijn van niet betrouwbaar bewijs, is niet onderbouwd met nadere, verifieerbare, informatie. Van de verdediging mag worden verwacht dat zij concrete aanwijzingen naar voren brengt die de betrouwbaarheid van de data in twijfel kunnen stellen. Nu zij zulks heeft nagelaten, worden de wél ontsleutelde berichten als betrouwbaar aangemerkt en zullen zij worden betrokken bij het bewijs. De rechtbank is echter wel van oordeel dat, nu de verdachte niet van alle chats kennis heeft genomen, bij het gebruik en interpretatie van deze berichten behoedzaamheid moet worden betracht.
Er is geen cocaïne aangetroffen
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat er feitelijk geen cocaïne is ingevoerd wordt verwezen naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad. In zijn arrest van 29 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP3862) is door de Hoge Raad het volgende overwogen: “De voorbereiding of bevordering van een misdrijf als bedoeld in het derde of vierde lid van art. 10 Opiumwet is in art. 10a, eerste lid, van de Opiumwet als zelfstandig delict strafbaar gesteld. Voor de verwezenlijking van dat delict is niet vereist dat van de handelingen reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf (als bedoeld in het derde of vierde lid van art. 10) deze dienen. Indien de voorbereidings- of bevorderingshandelingen wel gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandig strafbaar karakter. Dat geldt ook als met die voorbereidings- of bevorderingshandelingen een begin is gemaakt, nadat die verhinderende omstandigheid zich heeft voorgedaan (vgl. HR 13 maart 2001, LJN AB0494, NJ 2001/338).”
Overigens kan er geen twijfel over bestaan dat het de bedoeling was om een hoeveelheid van 665 kilogram cocaïne vanuit Chili in te voeren naar Nederland. Verwezen wordt naar de reeds in de inleiding genoemde informatie die op 11 maart 2021 door het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC) is doorgegeven en waarin nadrukkelijk een hoeveelheid van 665 kilogram cocaïne is genoemd. Deze informatie vindt overigens bevestiging in de stukken die door de Chileense autoriteiten zijn overgelegd naar aanleiding van het door de Nederlandse autoriteiten ingediende Internationaal Rechtshulpverzoek.
De wetenschap dat het om cocaïne ging
Dat de verdachte geen wetenschap zou hebben gehad van het feit dat sprake was van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de invoer van cocaïne en dat dus zijn opzet daarop niet gericht was, ook niet in voorwaardelijke zin, vindt zijn weerlegging in het volgende. Uit de (groeps)gesprekken, waaraan de verdachte actief heeft deelgenomen, blijkt dat hij ervan op de hoogte was dat de voorbereidingen die door hem en zijn medeverdachten werden getroffen betrekking hadden op een ‘klus’ die een grote waarde vertegenwoordigde. Uit die gesprekken bleek immers dat bij het bemachtigen van de inhoud van de container sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen een groot aantal betrokkenen, dat een uitgebreid plan werd gemaakt voor het uithalen van de lading, compleet met verschillende scenario’s en dat het gebruik van geweld, zo nodig met gebruik van vuurwapens, niet zou worden geschuwd. Er zijn slechts weinig soorten ladingen denkbaar die een afdoende waarde vertegenwoordigen om dergelijke voorbereidingen en kosten te kunnen rechtvaardigen. Cocaïne is er daar nadrukkelijk één van, zeker nu het naar algemene ervaringsregels een bekend gegeven is dat in de haven van Rotterdam regelmatig grote partijen cocaïne worden ingevoerd in containers. De rechtbank leidt uit de aangehaalde chatberichten, in onderlinge samenhang bezien, af dat onmiskenbaar over de invoer van cocaïne wordt gesproken. De verdachte heeft zelf geen nadere uitleg gegeven over hoe de gesprekken geïnterpreteerd moeten worden.
Het voorgaande betekent dat de verdachte, bij het voorbereiden dan wel bevorderen van de verlengde invoer van de inhoud van de container, ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die inhoud cocaïne betrof. Daarmee is de aanwezigheid van opzet, in voorwaardelijke zin, bewezen.
Is voldaan aan het bewijsminimum?
Anders dan de verdediging heeft betoogd, kan ten aanzien van alle in het dossier aanwezige chatgesprekken via Sky-ECC niet worden gesproken van bewijs uit één bron. Er is immers sprake van verschillende, afzonderlijke chatgesprekken, gevoerd door verschillende personen of groepen, op verschillende momenten. Het feit dat deze gesprekken zijn gevoerd via hetzelfde communicatienetwerk (Sky-ECC), maakt niet dat zij ook alle afkomstig zijn uit één bron. Daarnaast is niet slechts één chatgesprek met één ander account beschikbaar, maar zijn er gesprekken met een aantal verschillende accounts en op meerdere data. Bovendien is er in de onderhavige zaak, zoals blijkt uit de verdere inhoud van dit vonnis, op belangrijke onderdelen sprake van andere bewijsmiddelen die de inhoud van de chatberichten ondersteunen. Zo zijn er observaties en camerabeelden die een bevestiging vormen van hetgeen tussen de verdachte en medeverdachten in Sky-berichten is besproken.