ECLI:NL:RBROT:2024:4925

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
10/750181-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 665 kilogram cocaïne. De verdachte is geboren in [geboorteplaats] en heeft een raadsman, mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam. Het onderzoek op de terechtzittingen vond plaats op verschillende data in maart en april 2024, met de sluiting van het onderzoek op 28 mei 2024. De officier van justitie, mr. M. Luijpen, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en veroordeling tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een criminele organisatie die zich richtte op de invoer van cocaïne, en dat hij medepleger was van voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken, waarbij onder andere gebruik is gemaakt van Sky-ECC berichten, observaties en telecomgegevens. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een iPhone S, die als cryptotelefoon werd gebruikt, verbeurd verklaard. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750181-21
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
raadsman mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13, 14, 19, 22 en 28 maart en 8, 10 en 11 april 2024. Het onderzoek is gesloten op 28 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd komt de verdenking erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
- feit 1: deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in de Opiumwet;
- feit 2: medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van
665 kilogram cocaïne (zaaksdossier Madhu B).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Identificatie Sky-ID [Sky-ID 1]
De verdachte wordt in het dossier geïdentificeerd als de gebruiker van het Sky-ID [Sky-ID 1] . De rechtbank stelt voorop dat de feiten en omstandigheden die tot deze identificatie hebben geleid in onderlinge samenhang dienen te worden beschouwd en dat de bewijswaarde daarvan ook op die wijze moet worden beoordeeld. Concreet betekent dit dat denkbaar is dat op basis van het samenstel van feiten en omstandigheden, die ieder voor zich onvoldoende onderscheidend zijn of niet met voldoende mate van zekerheid naar deze specifieke verdachte wijzen om de identificatie te kunnen dragen, desalniettemin buiten redelijke twijfel bewezen kan worden geacht dat de verdachte de gebruiker van het Sky-ID is geweest.
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of de verdachte inderdaad kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van dit Sky-ID. Vervolgens zullen de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten worden besproken.
4.1.1.
Standpunt verdediging
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker is geweest van de Sky-ID’s [Sky-ID 2] en [Sky-ID 1] .
De inzet van de IMSI-catcher op 13 september 2020 toont slechts aan dat het Sky-ID [Sky-ID 2] zich bevond in één van de woningen aan [adres 2] . Derhalve kan niet zonder meer worden aangenomen dat die telefoon zich op dat moment bevond in de woning van de verdachte. De verdachte ontkent de gebruiker te zijn geweest van dit Sky-ID en niet kan worden uitgesloten dat een ander persoon daarvan op dat moment de gebruiker was. Bovendien blijkt uit de Sky-ECC dataset dat de twee Sky-ID’s die aan de verdachte worden toegeschreven een gesprek met elkaar hebben gevoerd. Dit vormt een contra-indicatie voor de stelling dat de verdachte de gebruiker was van beide Sky-ID’s.
Voorts heeft de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] onder andere “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ” als gebruikersnaam, hetgeen erop duidt dat de gebruiker een Italiaanse achtergrond heeft. De verdachte heeft echter geen enkele link met Italië. De verdachte heeft bovendien verklaard dat hij de aan het Sky-ID [Sky-ID 1] gekoppelde telefoon, die tijdens de doorzoeking in zijn slaapkamer is aangetroffen, voor iemand anders in bewaring had. Tot slot herkent de verdachte zichzelf niet op de foto’s die op 5 maart 2021 zijn genomen tijdens de observatie aan [adres 3] en de foto’s zijn onvoldoende scherp om de verdachte daadwerkelijk op te kunnen herkennen.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de door onderzoek WERL verstrekte data blijkt dat één van de Sky-contacten van " [naam 3] " (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 1] ) de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 2] betreft.
Op 6 december 2020 is door Sky-ID [Sky-ID 2] het laatste bericht verzonden en de gebruikersnaam is veranderd in onder meer: “OFFLINE: [Sky-ID 1] for contact, [Sky-ID 2] , [naam 1] / [naam 2] , [naam 4] (back up: [Sky-ID 1] )”. Vervolgens blijkt uit de door onderzoek WERL verstrekte data dat aan Sky-ID [Sky-ID 1] het IMEI-nummer [nummer] is gekoppeld en dat de gebruiker van dit Sky-ID onder meer “ [naam 1] ” als gebruikersnaam hanteert. Naar aanleiding van de gevorderde historische verkeersgegevens van Sky-ID [Sky-ID 1] met eerder genoemd IMEI-nummer is op
30 januari 2021 wederom gebruik gemaakt van een IMSI-scan. Uit deze scan volgt dat voornoemd IMEI-nummer is gelokaliseerd op het adres [adres 4] . Uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) blijkt dat op voornoemd adres sinds 9 december 2020 de verdachte staat ingeschreven.
Tijdens de doorzoeking van verdachtes woning aan de [adres 4] op
9 maart 2021 zijn twee telefoons in de slaapkamer aangetroffen en in beslag genomen. Dit betreffen de privételefoon van de verdachte van het merk Samsung, waar het telefoonnummer [telefoonnummer] aan is gekoppeld, en een iPhone, waarvan zowel het
IMEI-nummer [nummer] als het nummer op de simkaart overeenkomen met de gegevens die horen bij het Sky-ID [Sky-ID 1] . Vervolgens zijn de verkeersgegevens van het privételefoonnummer [telefoonnummer] en het IMEI-nummer [nummer] van de cryptotelefoon over de periode 3 maart 2021 tot en met 9 maart 2021 met elkaar vergeleken. Hieruit kan worden opgemaakt dat er overlap bestaat, waarbij in een kort tijdsbestek dezelfde zendmasten zijn aangestraald, zoals in Dordrecht, Roosendaal, de Botlek en Rotterdam. Uit de door onderzoek Argus verstrekte Sky-ECC berichten kan worden opgemaakt dat op 4 maart 2021 de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 3] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 2] ) en de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] elkaar berichten versturen waaruit blijkt dat de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] niet in de buurt is van Barendrecht. Dit komt overeen met de zendmastlocaties die de in verdachtes woning aangetroffen telefoons op dat moment aanstralen, namelijk in Roosendaal. Voorts blijkt uit de observatie die de politie op 5 maart 2021 heeft verricht dat de verdachte tussen 15:42 uur en 16:56 uur aanwezig is geweest bij het bedrijfspand aan [adres 3] . Uit de verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] blijkt vervolgens dat het betreffende telefoonnummer op die dag tussen 13:22 uur en 17:53 uur de zendmast aan de Van der Waalsweg in Barendrecht aanstraalt. Deze zendmast bevindt zich in de directe omgeving van de plek van de ontmoeting.
De rechtbank is op basis van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de verdachte de gebruiker is geweest van Sky-ID [Sky-ID 1] .
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte inhoudende dat hij de telefoon behorend bij Sky-ID [Sky-ID 1] voor een ander in bewaring had om een aantal redenen onaannemelijk. Uit de chatberichten blijkt dat de gebruiker van het Sky-ID [Sky-ID 1] op
5 maart 2021 aanwezig zal zijn bij een ontmoeting in de [straatnaam] en vervolgens wordt de verdachte daar tijdens de observatie ook daadwerkelijk waargenomen. De rechtbank heeft geen reden om aan die herkenning door de politie te twijfelen. Daarnaast zijn zowel de aangetroffen Samsung als de iPhone actief in de periode vlak voor het aantreffen en in beslag nemen van de telefoons op 9 maart 2021. Uit de onderschepte chatberichten blijkt verder dat de gebruiker van het Sky-ID in de periode vlak voor het aantreffen en in beslag nemen van de iPhone - waarvan het IMEI-nummer overeenkomt met het IMEI-nummer van het betreffende Sky-ID - snel en veelvuldig reageert op ontvangen berichten. De gebruiker van deze telefoon moet deze dus vrijwel steeds in de buurt hebben gehad en daar zeer regelmatig op hebben gekeken. Daarbij past niet de verklaring van de verdachte dat hij deze telefoon voor een ander in bewaring had.
Het feit dat de gebruiker van het Sky-ID gebruikersnamen hanteert die duiden op een link met Italië, maakt dit niet anders.
Nu de verdachte is geïdentificeerd als de gebruiker van het Sky-ID [Sky-ID 1] , zal de rechtbank daar bij de verdere bespreking en beoordeling van het ten laste gelegde ook van uitgaan.
4.2.
Bewijswaardering (feit 2: zaaksdossier Madhu B)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging is niet in staat om de Sky-berichten te beoordelen in de context van andere berichten, nu er door het Openbaar Ministerie een selectie is gemaakt. Het verzoek is om die berichten uit te sluiten van het bewijs, dan wel deze zeer terughoudend te interpreteren.
Het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt is van dien aard dat niet kan worden gesproken van medeplegen. De intellectuele en/of materiele bijdrage is daarvoor van onvoldoende gewicht.
Er is geen cocaïne aangetroffen in de bewuste container zodat ook niet kan worden vastgesteld of het daadwerkelijk om cocaïne ging. Er kan überhaupt niet worden vastgesteld dat er is getracht cocaïne via de [naam schip] binnen Nederlands grondgebied te brengen. Verwezen wordt naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:376). Niet elke illegale lading die per zeecontainer de haven van Rotterdam binnen komt bevat cocaïne, hetgeen blijkt uit de recente onderschepping van ruim 27 miljoen sigaretten die verstopt zaten in een zeecontainer.
Het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde bewijs tegen de verdachte berust enkel op Sky-berichten en is daarmee afkomstig uit één (anonieme) bron. De berichten worden niet ondersteund door enig ander objectief bewijsmateriaal. Verwezen wordt naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 september 2022 (ECLI:NL:RBZWB:2022:5151).
Niet kan worden vastgesteld dat de gesprekken gevoerd door de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] betrekking hebben op het transport via de [naam schip]. Nergens wordt de naam van het schip vermeld of het containernummer of de hoeveelheid cocaïne die in de container had moeten zitten.
4.2.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden afgeleid.
Op 5 februari 2021 is de container met nummer [containernummer] aan boord van de [naam schip] geladen, die op 6 februari 2021 is vertrokken vanuit de haven van Valparaiso (Chili) naar de haven van Rotterdam. Op 5 maart 2021 is de container gelost op de ECT Terminal in Rotterdam. Het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC) gaf op
11 maart 2021 de volgende informatie door:
“Een criminele organisatie in Chili kwam overeen om 665 kilogram cocaïne te verzenden via container nummer [containernummer], met inscheping in de haven van Valparaiso op 5 februari, op het containerschip [naam schip] dat op 6 februari 2021 naar de haven van Rotterdam Nederland vertrok en op 5 maart 2021 in de Nederlandse haven arriveerde”.
De bewuste container is vanuit Chili vertrokken zonder de lading cocaïne. De Chileense autoriteiten hebben het verschepen van de cocaïne (kennelijk tijdig) kunnen verhinderen.
De rol van de verdachte
Op basis van versleutelde berichten die zijn verstuurd met de chatapplicatie Sky-ECC, in combinatie met observaties, onderzoek naar historische telecomgegevens en camerabeelden is de verdenking ontstaan dat de verdachte betrokken is geweest bij de voorbereiding van de invoer in Nederland van de partij verdovende middelen.
In de periode van 26 februari 2021 tot en met 7 maart 2021 zijn door de verdachte met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] regelmatig via de applicatie Sky-ECC berichten gewisseld, waarvan de rechtbank heeft geconcludeerd dat deze betrekking hebben op het voorbereiden van de invoer van cocaïne middels de [naam schip] vanuit Zuid-Amerika.
Op 26 februari 2021 (ongeveer een week vóór aankomst van de [naam schip]) hebben de verdachte en [medeverdachte 2] een chatgesprek met elkaar, waarin de verdachte zegt dat hij gaat chatten met een persoon over “de 4e”. Hij vraagt of hij een datum mag geven, waarop
[medeverdachte 2] antwoordt: “Zeg loka voor de 4e en 5e”. De verdachte spreekt over “die werk van de 4e van nu”. Nu de [naam schip] aanvankelijk op 4 maart 2021 werd verwacht in de haven van Rotterdam concludeert de rechtbank dat deze berichten betrekking hebben op de voorbereidingen om cocaïne in te voeren waarvan werd verondersteld dat die zich in een container aan boord van de [naam schip] zou bevinden. Zij vindt bevestiging voor die conclusie in latere berichtenwisselingen in combinatie met observaties en uitgekeken camerabeelden van een bijeenkomst met medeverdachten waarop de verdachte is herkend.
In het chatgesprek van 26 februari 2021 wordt gesproken over plan C en soldaten. Met plan C wordt, naar de rechtbank begrijpt uit de chatgesprekken, bedoeld het overvallen van de legitieme vrachtwagenchauffeur indien het ophalen van de container middels pincodefraude is mislukt en het ook niet mogelijk is gebleken om de verdovende middelen te laten uithalen vanaf het haventerrein. [medeverdachte 2] wil op de achtergrond gehouden worden en wenst kennelijk geen directe bemoeienis te hebben met de uitvoering van plan C. De verdachte bevestigt dat [medeverdachte 2] op de achtergrond blijft voor plan C.
Op 27 februari 2021 schrijft [medeverdachte 2] met betrekking tot de uitvoering van plan C aan de verdachte: “Voor plan C vrachtwagen aan de kant zetten doekoe (de rechtbank begrijpt: geld) aanbieden anders geweld is daar al iemand voor?”. De verdachte antwoordt dat hij acht man stand-by zet. Er wordt gesproken over de aanschaf van wapens. [medeverdachte 2] vraagt: “Glock 2 stuks te koop?”. De verdachte antwoordt dat hij het gaat vragen en dat hij al drie keer heeft gehaald bij [naam 3] (waarmee de medeverdachte [medeverdachte 1] wordt bedoeld). De rechtbank begrijpt dat de verdachte drie keer eerder van [medeverdachte 1] wapens heeft afgenomen. Op 2 maart 2021 wordt opnieuw gesproken over de uitvoering van plan C. De verdachte suggereert het gebruik van een gestolen “waggie” (de rechtbank begrijpt: auto) of een katvanger. Hij zegt: “We moeten zoiezo (sic) die tp (de rechtbank begrijpt: transporteur) overvallen bro logisch”. En over het gebruik van wapens zegt de verdachte: “Ja zoiezo (sic) moet er een pijp mee bro. Maar die moet alleen getrokken worden als hij moeilijk doet”.
[medeverdachte 2] antwoordt: “Ik geef die AK. Of beter kleine pijp”. De rechtbank begrijpt dat hiermee respectievelijk een AK 47 (Kalasjnikov) en een handvuurwapen wordt bedoeld.
Op 4 maart 2021 meldt [medeverdachte 2] dat hij een afspraak heeft met [naam 3] ([medeverdachte 1]) bij de Makro in Barendrecht. De verdachte antwoordt dat hij niet in de buurt is, anders zou hij mee zijn gegaan. Uit observaties en camerabeelden blijkt dat medeverdachten die dag in een pand aan de [straatnaam] 41 in Barendrecht, in de onmiddellijke omgeving van de Makrovestiging, bijeen zijn gekomen. Daarbij waren in ieder geval aanwezig de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Ook de volgende dag wordt waargenomen dat dezelfde medeverdachten aanwezig zijn in het pand aan de [straatnaam] in Barendrecht. Ook de verdachte wordt op camerabeelden en fotomateriaal herkend als één van de personen die het pand aan de [straatnaam] verlaat. Uit chatberichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat het de bedoeling van die bijeenkomst was om te overleggen en “om alles met de chauffeur door te nemen met betrekking tot “[naam 5]”. Daarmee is bedoeld een persoon die in de cabine met de chauffeur mee moest rijden om de container op te halen, teneinde toezicht op de lading te houden.
In de avond van 5 maart 2021 heeft de chauffeur ([medeverdachte 3]) getracht door middel van pincodefraude de container op te halen vanaf de terminal. Na twee maal een foutieve pincode te hebben ingetoetst, heeft hij de terminal zonder container verlaten. De volgende dag blijkt dat de chauffeur is gebeld door de politie met het verzoek om zich te melden voor verhoor. Ook daarover wordt met elkaar gecommuniceerd. Zo bespreken de verdachte en [medeverdachte 1] de mogelijkheid om [medeverdachte 3] “in te dekken” en dat er gekeken moet worden naar een goede advocaat die mee kan (naar het verhoor bij de politie zo begrijpt de rechtbank). [medeverdachte 1] zegt: “Moeten even alle berichten verwijderen en foto’s van die werk”. Ook wordt met elkaar gesproken over de vervalste vervoersopdrachten die [medeverdachte 3] aan de politie heeft overgelegd. [medeverdachte 1] vraagt bevestiging dat de vervoersdocumenten die de verdachte had gemaakt er toch goed uitzagen. De verdachte stuurt ter bevestiging een screenshot van een voorbeeld van een vervoersopdracht. Er wordt met elkaar overlegd over de wijze waarop [medeverdachte 3] zich bij het politieverhoor moet opstellen en wat hij moet zeggen. De verdachte merkt op: “Hij moet gewoon dom spelen” en ook: “Kk [medeverdachte 4] zwaar kut dit”. De verdachte zegt dat er even overlegd moet worden over wat ze gaan zeggen indien bekend wordt dat ze bij elkaar zijn geweest. Hij denkt overigens dat ze niets te vrezen hebben omdat ze niks met “die spullen” te maken hebben (“zijn al gepakt op terminal”).
De betrouwbaarheid van de encryptiegegevens
De rechtbank stelt voorop dat niet is betwist dat de verdediging de beschikking heeft gekregen over de gehele dataset met alle beschikbare chats van het Sky-ID dat door de verdachte is gebruikt. De verdachte heeft dus kunnen onderzoeken of en in hoeverre de gesprekken zoals die in het dossier zijn opgenomen een juiste weergave vormen van wat door hem en de medeverdachten is besproken. Op grond van die gegevens zijn door de verdediging geen op- of aanmerkingen gemaakt. Slechts is aangegeven, zo begrijpt de rechtbank, dat de data onvolledig en hierdoor onbetrouwbaar zijn.
Dat niet alle data van het berichtenverkeer volledig is onderschept, doet er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat mag worden uitgegaan van de juistheid en betrouwbaarheid van de wél verkregen data. Daarvoor wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 22 juni 2022 (zaaknummer 2021.03.29.109) betreffende de volledigheid en correctheid van decodering van Sky-ECC berichten met de zogeheten Toolboxmethode. Uit dit rapport blijkt dat van 2,5% (36) van de berichten niets is teruggevonden in de Toolboxgegevens. Van de overige 97,5% (1.546 berichten) zijn 73,7% van de berichten succesvol ontcijferd. Verder beschrijft het NFI dat de Toolboxgegevens een correcte weergave van de chats en hun metadata zijn.
Dat door de beperkte weergave van de data sprake zou zijn van niet betrouwbaar bewijs, is niet onderbouwd met nadere, verifieerbare, informatie. Van de verdediging mag worden verwacht dat zij concrete aanwijzingen naar voren brengt die de betrouwbaarheid van de data in twijfel kunnen stellen. Nu zij zulks heeft nagelaten, worden de wél ontsleutelde berichten als betrouwbaar aangemerkt en zullen zij worden betrokken bij het bewijs. De rechtbank is echter wel van oordeel dat, nu de verdachte niet van alle chats kennis heeft genomen, bij het gebruik en interpretatie van deze berichten behoedzaamheid moet worden betracht.
Er is geen cocaïne aangetroffen
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat er feitelijk geen cocaïne is ingevoerd wordt verwezen naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad. In zijn arrest van 29 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP3862) is door de Hoge Raad het volgende overwogen:
“De voorbereiding of bevordering van een misdrijf als bedoeld in het derde of vierde lid van art. 10 Opiumwet is in art. 10a, eerste lid, van de Opiumwet als zelfstandig delict strafbaar gesteld. Voor de verwezenlijking van dat delict is niet vereist dat van de handelingen reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf (als bedoeld in het derde of vierde lid van art. 10) deze dienen. Indien de voorbereidings- of bevorderingshandelingen wel gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandig strafbaar karakter. Dat geldt ook als met die voorbereidings- of bevorderingshandelingen een begin is gemaakt, nadat die verhinderende omstandigheid zich heeft voorgedaan (vgl. HR 13 maart 2001, LJN AB0494, NJ 2001/338).”
Overigens kan er geen twijfel over bestaan dat het de bedoeling was om een hoeveelheid van 665 kilogram cocaïne vanuit Chili in te voeren naar Nederland. Verwezen wordt naar de reeds in de inleiding genoemde informatie die op 11 maart 2021 door het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC) is doorgegeven en waarin nadrukkelijk een hoeveelheid van 665 kilogram cocaïne is genoemd. Deze informatie vindt overigens bevestiging in de stukken die door de Chileense autoriteiten zijn overgelegd naar aanleiding van het door de Nederlandse autoriteiten ingediende Internationaal Rechtshulpverzoek.
De wetenschap dat het om cocaïne ging
Dat de verdachte geen wetenschap zou hebben gehad van het feit dat sprake was van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de invoer van cocaïne en dat dus zijn opzet daarop niet gericht was, ook niet in voorwaardelijke zin, vindt zijn weerlegging in het volgende. Uit de (groeps)gesprekken, waaraan de verdachte actief heeft deelgenomen, blijkt dat hij ervan op de hoogte was dat de voorbereidingen die door hem en zijn medeverdachten werden getroffen betrekking hadden op een ‘klus’ die een grote waarde vertegenwoordigde. Uit die gesprekken bleek immers dat bij het bemachtigen van de inhoud van de container sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen een groot aantal betrokkenen, dat een uitgebreid plan werd gemaakt voor het uithalen van de lading, compleet met verschillende scenario’s en dat het gebruik van geweld, zo nodig met gebruik van vuurwapens, niet zou worden geschuwd. Er zijn slechts weinig soorten ladingen denkbaar die een afdoende waarde vertegenwoordigen om dergelijke voorbereidingen en kosten te kunnen rechtvaardigen. Cocaïne is er daar nadrukkelijk één van, zeker nu het naar algemene ervaringsregels een bekend gegeven is dat in de haven van Rotterdam regelmatig grote partijen cocaïne worden ingevoerd in containers. De rechtbank leidt uit de aangehaalde chatberichten, in onderlinge samenhang bezien, af dat onmiskenbaar over de invoer van cocaïne wordt gesproken. De verdachte heeft zelf geen nadere uitleg gegeven over hoe de gesprekken geïnterpreteerd moeten worden.
Het voorgaande betekent dat de verdachte, bij het voorbereiden dan wel bevorderen van de verlengde invoer van de inhoud van de container, ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die inhoud cocaïne betrof. Daarmee is de aanwezigheid van opzet, in voorwaardelijke zin, bewezen.
Is voldaan aan het bewijsminimum?
Anders dan de verdediging heeft betoogd, kan ten aanzien van alle in het dossier aanwezige chatgesprekken via Sky-ECC niet worden gesproken van bewijs uit één bron. Er is immers sprake van verschillende, afzonderlijke chatgesprekken, gevoerd door verschillende personen of groepen, op verschillende momenten. Het feit dat deze gesprekken zijn gevoerd via hetzelfde communicatienetwerk (Sky-ECC), maakt niet dat zij ook alle afkomstig zijn uit één bron. Daarnaast is niet slechts één chatgesprek met één ander account beschikbaar, maar zijn er gesprekken met een aantal verschillende accounts en op meerdere data. Bovendien is er in de onderhavige zaak, zoals blijkt uit de verdere inhoud van dit vonnis, op belangrijke onderdelen sprake van andere bewijsmiddelen die de inhoud van de chatberichten ondersteunen. Zo zijn er observaties en camerabeelden die een bevestiging vormen van hetgeen tussen de verdachte en medeverdachten in Sky-berichten is besproken.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewijswaardering (feit 1: deelname criminele organisatie)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Uit het dossier en uit hetgeen het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd, blijkt onvoldoende dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband en derhalve van een criminele organisatie. Evenmin blijkt uit het dossier dat de verdachte contact heeft gehad met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3].
4.3.2.
Beoordeling
Juridisch kader
Van een organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, met als oogmerk het plegen van een of meer Opiumwetmisdrijven. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is, dat sprake is van formeel afgebakende taken of dat alle deelnemers elkaar of elkaars bezigheden voor die organisatie kennen. Wel moet de samenwerking een meer dan incidenteel karakter hebben.
Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (ook in de zin van voorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven uit de Opiumwet tot oogmerk heeft.
Organisatie van drugstransporten
Het is een feit van algemene bekendheid dat het vanuit het buitenland via schepen in de Nederlandse haven invoeren van grote partijen cocaïne een hoge mate van organisatie, structuur en samenwerking vereist, vanwege de vele schakels in de (vervoers-)keten en het (grote) aantal mensen dat daarbij betrokken moet worden. Ook vergt het opzetten van een dergelijke “lijn” de nodige tijd en is het vanwege de grote financiële en praktische risico’s voor de organisatie niet gebruikelijk om als eerste (en enige) transport een partij van honderden kilo’s cocaïne in te voeren. Het treffen van voorbereidingshandelingen en/of bevorderingshandelingen ten behoeve van de invoer van cocaïne is bij uitstek een misdrijf dat in een meer dan incidenteel, georganiseerd en crimineel verband gepleegd wordt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat van een georganiseerd en crimineel samenwerkingsverband sprake is geweest. Via Sky-ECC wordt er gedurende een aantal weken tussen de betrokkenen in diverse samenstellingen gecommuniceerd over routeinformatie, de status van de betreffende container en de transporteur die de container met een pincode moet ophalen van het haventerrein en hiervoor diverse handelingen moet verrichten, zoals het huren van een oplegger en het voormelden in Portbase. Ook wordt er gesproken over het betalen van betrokkenen en back-up-plannen (plannen B en C) voor het geval het plan van het ophalen van de container met de pincode (plan A) niet zal lukken. Voorts hebben er in dit kader diverse ontmoetingen plaatsgevonden tussen een aantal van de betrokkenen om de werkwijze met elkaar door te nemen. Nadat bekend is geworden dat de transporteur zich moet melden bij de politie wordt er gecommuniceerd over het wissen van zijn telefoon en tablet en het bieden van steun door het dragen van de advocaatkosten. Dit alles duidt op een mate van organisatie, structuur en samenwerking, gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven.
Opzet verdachte
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zeer bewust activiteiten heeft verricht waarvan hij wist dat die gericht waren op het treffen van voorbereidingshandelingen en/of bevorderingshandelingen ten behoeve van de invoer van cocaïne. Zijn opzet was hiermee gericht op het samen met anderen plegen van een misdrijf strafbaar gesteld in de Opiumwet.
Deelneming verdachte
Zoals hiervoor overwogen, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 tot en met 8 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 665 kilo cocaïne. Verschillende personen die in de tenlastelegging onder 1 worden benoemd als behorend tot hetzelfde crimineel samenwerkingsverband als de verdachte, worden bij vonnissen van heden eveneens veroordeeld voor de voorbereiding van de invoer van de betreffende lading cocaïne.
De verdachte heeft zich binnen het samenwerkingsverband onder meer bezig gehouden met het voorbereiden van het overvallen van de legitieme transporteur in het geval deze de container met de cocaïne mee zou nemen vóórdat het samenwerkingsverband dit kon doen. Daartoe moest de verdachte onder meer ‘soldaten’ en wapens regelen. Ook blijkt uit de chatberichten dat de verdachte betrokken was bij het vinden van een loods, betalingen aan havenmedewerkers en de aanschaf van benodigdheden zoals tassen, powerbanks en scharen.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de verdachte onderdeel heeft uitgemaakt van het crimineel samenwerkingsverband en daaraan heeft deelgenomen.
4.3.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[zaak criminele organisatie]
hij, in de periode van
1 januari 2021 tot en met 9 maart 2021te Rotterdam,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
[zaak Madhu B]
hij, inde periode van 1 maart 2021 tot en met 8 maart 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde
envijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 665 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van de hierboven bedoelde feiten,
hebbende verdachte en/of verdachtes mededaders:
- in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en/of uithalen en/of vervoeren van die verdovende middelen (aanwezig op het haventerrein in de container met nummer [containernummer]) en/of
- geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- een loods geregeld en/of,
- geregeld dat er een voertuig beschikbaar was om de verdovende middelen te vervoeren en/of
- vervolgens deze verdovende middelen (aanwezig op het haventerrein in de container met nummer [containernummer]), al dan niet in deze container en/of
ditvoertuig, met behulp van anderen met gebruikmaking van een pincode het haventerrein laten vervoeren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
2.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of voorwerpen, vervoermiddelen en/of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op de invoer in Nederland van een partij van
665 kilogram cocaïne. De verdachte heeft ten behoeve daarvan onder andere contact gehad omtrent de diverse manieren van verkrijging van de betreffende container met daarin de partij cocaïne (plannen A, B en C) en hierbij gesproken over wat hij daarin kon betekenen. De verdachte heeft daarmee een belangrijke aansturende rol vervuld. Daarbij maakte de verdachte deel uit van een georganiseerd samenwerkingsverband dat was gericht op het plegen van dit soort misdrijven.
Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat bovendien direct dan wel indirect gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Dit alles heeft de laatste jaren in ernstige en toenemende mate geleid tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft kennelijk geen boodschap gehad aan deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er financieel beter van te worden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 maart 2022. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met het feit dat de gepleegde voorbereidingshandelingen in de onderhavige strafzaak een voltooide invoer van verdovende middelen hadden opgeleverd, indien zich in de container bij aankomst in de Rotterdamse haven daadwerkelijk verdovende middelen hadden bevonden. Uit het dossier komt het beeld naar voren van een verdachte die diverse contactpersonen heeft in de wereld van drugs en wapens. Om ervoor te zorgen dat de verdachte zich in de toekomst niet opnieuw zal schuldig maken aan een strafbaar feit en mede gelet op zijn jonge leeftijd, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen vierentwintig maanden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden, welke zijn gelegen in het aantal verdachten, de omvang van het politiedossier en de juridische complexiteit in verband met de Sky-ECC problematiek.
Het onderzoek Bolero betreft een veertiental verdachten en omvat negen zaaksdossiers betrekking hebbend op de invoer van cocaïne dan wel het treffen van voorbereidingshandelingen daartoe. Daarnaast is aan sommige verdachten ook deelname aan een criminele organisatie, witwassen en/of computervredebreuk ten laste gelegd. De processen-verbaal van politie omvatten meer dan 5.000 pagina’s. Gelet op de verwevenheid van de verschillende dossiers, was gelijktijdige behandeling daarvan onontkoombaar. Het grote aantal procespartijen heeft er mede toe bijgedragen dat het afstemmen van de agenda’s, ten behoeve van het plannen van de inhoudelijke behandeling, langer heeft geduurd dan gebruikelijk, zonder dat daarvan overigens aan procespartijen een verwijt kan worden gemaakt.
De verdenking tegen dertien van de veertien verdachten is ontstaan als resultaat van het hacken door de Franse autoriteiten (na een daartoe strekkend Europees Onderzoeksbevel van zowel de Nederlandse als de Belgische autoriteiten) van de servers van Sky-ECC in Frankrijk en vervolgens het tappen en ontsleutelen van het berichtenverkeer tussen de gebruikers van Sky-ECC. Er was en is nog steeds discussie omtrent de rechtmatigheid van de verkrijging en het gebruik van de Sky-ECC berichten, alsmede de betrouwbaarheid daarvan. Dit heeft ertoe geleid dat door diverse raadslieden een groot aantal onderzoekswensen is ingediend betrekking hebbend op de Sky-ECC problematiek. De rechtbank heeft daartoe een regiezitting gehouden en heeft uiteindelijk in een tussenvonnis op die onderzoekswensen beslist.
De rechtbank acht vanwege al deze bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van drie jaren voor de behandeling van de zaken van alle verdachten in Bolero gerechtvaardigd.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 17 mei 2021, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de redelijke termijn in de zaak van de verdachte met elf dagen is overschreden.
Gelet op de mate van overschrijding en in het licht van de duur van de opgelegde gevangenisstraf is de ernst van de inbreuk op het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn, gering. Reden waarom naar het oordeel van de rechtbank kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hierna te bespreken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerp

8.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen iPhone S (cryptotelefoon).
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen iPhone S (cryptotelefoon) zal worden verbeurd verklaard. Het voorwerp behoort aan de verdachte toe en de bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan.

9.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 29 november 2021 geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
De verdediging heeft bij pleidooi verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis te continueren. Gewezen is op de zwaarwegende persoonlijke belangen van de verdachte, die onder meer zijn gelegen in het feit dat hij een eenmansbedrijf heeft onder de naam Healthy Mind, dat steun biedt aan ouderen die zorg behoeven. Het voortbestaan van zijn bedrijf komt in gevaar als hij opnieuw gedetineerd raakt.
De rechtbank wijst het verzoek om voortzetting van de schorsing van de voorlopige hechtenis af. Vast is komen te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal ernstige strafbare feiten. De gronden die aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag liggen zijn om die reden nog altijd aanwezig. Dit vonnis, waarbij de verdachte tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld, vormt een zwaarwegend maatschappelijk belang bij het voortduren van zijn voorlopige hechtenis. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte wegen daar niet tegen op.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10a en 11b van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
* een iPhone S (cryptotelefoon, beslagcode 652899).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Lobs-Tanzarella en J.R. de Graaf, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[zaak criminele organisatie]
hij, in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 17 mei 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] ,
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
[zaak Madhu B]
hij, in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 8 maart 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 665 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die verdovende middelen (aanwezig op het haventerrein in de container met nummer [containernummer]) en/of
- geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- een loods geregeld en/of,
- geregeld dat er (een) voertuig(en) beschikbaar was/waren om de verdovende middelen te vervoeren en/of
- ( vervolgens) deze verdovende middelen (aanwezig op het haventerrein in de container met nummer [containernummer]), al dan niet in deze container en/of voertuig, met behulp van anderen met gebruikmaking van een (valse) pincode het haventerrein laten afvoeren/vervoeren.