ECLI:NL:RBROT:2024:487

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
ROT 23/1054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek WIA-besluiten ongegrond; geen nieuwe feiten of omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2024, wordt het herzieningsverzoek van eiseres tegen de besluiten van het UWV van 25 oktober 2011 en 19 december 2012 beoordeeld. Eiseres, die als thuiszorgmedewerkster werkte, heeft een verzoek ingediend om herziening van de eerder genomen besluiten, waarin werd vastgesteld dat zij niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Het UWV heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij geen nieuwe medische informatie heeft aangedragen die zou wijzen op een wezenlijke verandering in haar situatie. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om terug te komen op de eerdere besluiten, en dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek om de besluiten van 25 oktober 2011 en 19 december 2012 te herzien.
Het UWV heeft dit verzoek met het besluit van 6 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is UWV bij de afwijzing van dit verzoek gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar echtgenoot [naam], en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres, laatstelijk werkzaam als thuiszorgmedewerkster, is vanwege lichamelijke klachten als gevolg van een verkeersongeval uitgevallen.
1.1.
Met het besluit van 25 oktober 2011 is door het UWV vastgesteld dat eiseres in aansluiting op de toepasselijke wachttijd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, zodat zij niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt en tegen de beslissing op dat bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank van 23 augustus 2012 is het beroep ongegrond verklaard (ROT 12/975 – partijen bekend), waarmee in rechte onherroepelijk kwam vast te staan dat zij per einde wachttijd geen recht kan doen gelden op een WIA-uitkering.
1.2.
Eiseres heeft zich vervolgens gemeld bij het UWV met toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere schatting. Met het besluit van 19 december 2012 heeft het UWV vastgesteld dat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, zodat zij nog steeds niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Ook dat besluit is onherroepelijk geworden, doordat daar geen rechtsmiddelen tegen zijn aangewend.
1.3.
Eiseres heeft bij het UWV een verzoek om herziening van de eerdere besluiten over de WIA-aanvraag ingediend.
1.4.
In verband hiermee heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 3 januari 2022 geconcludeerd dat er geen nieuwe medische feiten zijn om de beoordeling in 2011 en 2012 te herzien. Met het primaire besluit heeft het UWV het herzieningsverzoek afgewezen.

Het bestreden besluit

2. In de heroverweging in bezwaar komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 11 januari 2023 tot de conclusie dat de toegevoegde medische informatie van na 2012 die ook betrekking heeft op de belastbaarheid van eiseres de aangegeven beperkingen bevestigt, maar dat dat niet wijst op een wezenlijke verandering van de belastbaarheid in de periode 2011-2016. Het UWV heeft met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

Nieuw gebleken feiten om omstandigheden
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] , moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. [2] Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden (nova). Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad, toetst de bestuursrechter in het geval een bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. [3] Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Als het bestreden besluit deze toetst doorstaat, kan de bestuursrechter evenwel aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht zich op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangedragen op grond waarvan teruggekomen zou moeten worden van de besluiten van 25 oktober 2011 en 19 december 2012.
5.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 30 augustus 2023 deugdelijk gemotiveerd toegelicht dat uit de door eiseres ingediende medische informatie geen nova blijken. De informatie ziet op chronische knieklachten op basis van chondropathie en enige slijtage, hetgeen bekend en meegewogen was in 2011. In 2023 wordt vermeld dat er verdenking bestaat op een radiculair syndroom op basis van wervelkanaalstenose, waarvoor eiseres is doorverwezen naar de neurochirurg. Uit de informatie uit 2014 blijkt dat er nog geen afwijkingen te zien waren op de lumbale wervelkolom. Pas in 2020 is vastgesteld dat sprake is van een lumbosacrale werverkanaalstenose, waarvoor een indicatie tot operatie geld. Dit betreft geen duidelijke medische ronde om de beoordeling in 2011 of de vijf jaar erna te herzien, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ten aanzien van de psychische klachten geldt dat eiseres deze informatie niet in 2011 heeft ingebracht. Deze psychische klachten zijn in de beoordeling die ten grondslag heeft gelegen aan het besluit van 19 december 2012 meegewogen en hebben niet geleid tot een arbeidsongeschiktheid van meer dan 35%, waarbij door de behandelend sector in 2014 is vastgesteld dat sprake is van gelijkblijvende klachten mede op basis van somatiseren.
6. Gelet op het voorgaande heeft het UWV het verzoek van eiseres om terug te komen van de besluiten van 25 oktober 2011 en 19 december 2012 mogen afwijzen. In wat eiseres aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt evident onredelijk is.
Toegenomen arbeidsongeschiktheid en duuraanspraak (Amberbeoordeling)
7. Voor het kunnen aannemen dat eiseres in dit geval op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid alsnog recht heeft op een WIA-uitkering is vereist dat zij binnen vijf jaar na 1 november 2011 meer dan 35% arbeidsongeschikt is geworden en de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan zij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid. Deze beoordeling wordt ook wel ‘Amber-beoordeling’ genoemd. Een deel van die periode is al beoordeeld in het besluit van 19 december 2012. Dat er geen reden is om op dit besluit terug te komen, heeft de rechtbank hiervoor al overwogen.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 januari 2023 (ook) gemotiveerd toegelicht dat er ook na 2012 geen moment aanwijsbaar is waarop sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. De door eiseres toegevoegde informatie wijst niet op een wezenlijke verandering van de belastbaarheid in de periode van 2011-2016. In de FML van 23 november 2012 zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren zoals flexibiliteit, blootstelling aan deadlines en productiepieken, hoog werktempo, conflicthantering en ten aanzien van fysieke belasting zoals duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, lopen (fors beperkt), traplopen, langdurig aaneen staan, en boven schouderhoogte actief zijn. Verder is eiseres beperkt op trillingsbelasting aan haar linkerknie, is haar rechterarm licht beperkt en haar linkerknie fors beperkt. Zij mag rechts geen frequente krachtige schroefbewegingen maken en het lopen of staan moet geregeld worden afgewisseld met zitten.
8.1.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen. Er is op dit moment weliswaar sprake van een verslechterde gezondheidssituatie, maar de verzekerde periode loopt tot 2016 en binnen die periode is er geen moment aan te wijzen waarop de in 2011 bestaande klachten – die al tot aangenomen beperkingen hebben geleid – zijn verergerd zoals hiervoor overwogen. Er is om die reden geen sprake van een zogenoemde Amber-situatie.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1991.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.