Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen
[eiseres], uit [plaats], eiseres
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Overwegingen
”
Er werd gehandeld in strijd met het verbod om een handeling te verrichten die ertoe strekt een niet geregistreerd diergeneesmiddel in Nederland te brengen, voorzover die handeling niet is toegestaan krachtens een vergunning inzake invoer van een diergeneesmiddel. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren.
elke samenstelling van enkelvoudige of meervoudige substanties die:
stof, of een mengsel van stoffen, van menselijke, dierlijke, plantaardige of chemische oorsprong, daaronder begrepen dieren, planten, delen van dieren of planten alsmede micro-organismen en virussen.
Op 28 januari 2022 is de Diergeneesmiddelenverordening van kracht geworden en zijn naar aanleiding daarvan artikel 2.19 van de Wet dieren en het Besluit diergeneesmiddelen ingetrokken. Laatstgenoemd besluit is toen vervangen door het Besluit diergeneesmiddelen 2022. Ook is toen de definitie van “diergeneesmiddel” in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet dieren gewijzigd en wordt sindsdien verwezen naar de definitie van “diergeneesmiddel” in artikel 4, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenverordening. In die definitie is onder meer sprake van een diergeneesmiddel als het wordt aangeboden als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij dieren of als ze bestemd is voor gebruik bij dieren om fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen. De rechtbank stelt vast dat ook op basis van die definitie in de Diergeneesmiddelenverordening de door eiseres bestelde en geïmporteerde producten zouden zijn aangemerkt als diergeneesmiddel. Verder is in artikel 88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Diergeneesmiddelenverordening bepaald dat voor het invoeren van diergeneesmiddelen een vergunning voor de vervaardiging is vereist. Uit punt 65 van de preambule van de Diergeneesmiddelenverordening volgt dat het bij invoer gaat om producten die uit derde landen in de Unie binnenkomen. Het niet voldoen aan het voorschrift van artikel 88, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenverordening is in artikel 1.14, aanhef en onder al, van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren aangemerkt als een overtreding. Op grond van de bijlage bij deze Regeling geldt voor deze overtreding boetecategorie 4, met een bijbehorend boetebedrag van € 5.000,-. Ook voor overtreding van het destijds geldende artikel 2.19 van de Wet dieren gold boetecategorie 4. De beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
- herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- stelt het boetebedrag vast op € 4.500,-;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aan eiseres het betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75,-.
- verklaart zich onbevoegd om van het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kennis te nemen.
mr.S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.