Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2024 in de zaak tussen
[verzoekster], verblijvende in [plaatsnaam], verzoekster
Inleiding
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Conclusie en gevolgen
Beslissing
.
Rechtbank Rotterdam
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die verblijft in [plaatsnaam], behandeld. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor maatschappelijke opvang door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, welke afwijzing op 4 maart 2024 is gedaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2024 op zitting behandeld, waarbij zowel verzoekster als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat verzoekster in staat is om zich met gebruikelijke voorzieningen en hulp vanuit haar sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Verzoekster heeft echter aangevoerd dat zij niet in staat is om voor zichzelf en haar minderjarige zoon (geboren in 2018) te zorgen, en dat zij geen onderdak kan vinden. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster wel degelijk een spoedeisend belang heeft, maar dat de afwijzing van de aanvraag in bezwaar in stand kan blijven.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster verblijfsrecht heeft als familielid van een EU-burger, en dat zij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Dit betekent dat zij tot de kring van rechthebbenden behoort die een beroep kunnen doen op de Wmo 2015. De voorzieningenrechter concludeert dat het college terecht heeft gesteld dat verzoekster zelfstandig in staat moet worden geacht om zich te handhaven in de samenleving, ondanks haar huidige huisvestingsprobleem. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat het college verzoekster geen toegang hoeft te verlenen tot de maatschappelijke opvang.