ECLI:NL:CRVB:2021:1339
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante, een vrouw geboren in 1986 met de Nederlandse nationaliteit, heeft samen met haar partner en twee minderjarige kinderen in december 2019 een aanvraag ingediend voor opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft echter vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor (nood)opvang, omdat zij als zelfredzaam wordt beschouwd. De GGD heeft in een onderzoek geconcludeerd dat appellante in staat is om voor zichzelf en haar gezin te zorgen.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar haar situatie en dat zij wel degelijk recht heeft op opvang. Ze heeft aangevoerd dat het weigeren van opvang haar en haar gezin op straat zou kunnen laten belanden, wat onacceptabel is gezien de belangen van haar kinderen. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die een positieve verplichting voor het college met zich meebrengen om opvang te bieden. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode in geding niet in staat was om zelf in onderdak te voorzien.
De Raad heeft ook de verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad buiten beschouwing gelaten, omdat de situatie van appellante niet vergelijkbaar is met die van de betrokkenen in dat arrest. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep ongegrond verklaard en de beslissing van het college bevestigd, waarbij is opgemerkt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.