ECLI:NL:RBROT:2024:3723

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 7995
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van huwelijk met niet-rechthebbende partner in het buitenland

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een 58-jarige man uit Schiedam, en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De eiser ontving een uitkering op basis van de Participatiewet (Pw), maar deze werd ingetrokken na zijn huwelijk op 24 mei 2023 met een niet-rechthebbende partner die in Turkije woont. Het college handhaafde de intrekking van de uitkering en de terugvordering van € 220,40 over een bepaalde periode. Eiser stelde dat hij nog steeds als ongehuwde alleenstaande moest worden aangemerkt, omdat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. De rechtbank oordeelde echter dat het college terecht had gehandeld door eiser als gehuwde aan te merken, aangezien er geen bewijs was dat het huwelijk niet duurzaam was.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering niet konden standhouden, omdat het college niet had voldaan aan de verplichting om de bijstand af te stemmen op de individuele omstandigheden van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiser moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van individuele afstemming van bijstandsverlening en de verplichting van het college om onderzoek te doen naar de omstandigheden van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7995

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Schiedam, eiser

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, het college

(gemachtigde: mr. E. Calmera).

Inleiding

1. Met het besluit van 2 juni 2023 (primair besluit 1) heeft het college de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 24 mei 2023 ingetrokken.
1.1.
Met het besluit van 16 juni 2023 (primair besluit 2) heeft het college de uitkering van eiser op grond van de Pw over de periode 24 mei 2023 tot en met 31 mei 2023 ingetrokken en € 220,40 van hem teruggevorderd.
1.2.
Met het besluit van 1 december 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld.
1.4.
Bij brief van 26 februari 2024 heeft de rechtbank partijen een aantal nadere vragen gesteld. Bij brief van 8 maart 2024 heeft het college de aan hem gestelde vragen beantwoord. Eiser heeft op 11 maart 2024 gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
2. Eiser is een 58-jarige man die samenwoont met zijn moeder en broer. Hij ontving een uitkering naar de norm voor een alleenstaande met twee kostendelende medebewoners, laatstelijk vanaf 29 juni 2017. Op 26 mei 2023 heeft eiser het college er door middel van een wijzigingsformulier van op de hoogte gebracht dat eiser op 24 mei 2023 in Turkije is getrouwd met mevrouw [naam 2] (echtgenote), geboren 1 januari 1977. De echtgenote verblijft in Turkije en heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland.
2.1.
Naar aanleiding van deze melding is met primair besluit 1 de uitkering met ingang van 24 mei 2023 beëindigd. De reden daarvoor is dat eiser met ingang van die datum is gehuwd en dus geen recht meer heeft op een uitkering naar de norm voor een alleenstaande. Met primair besluit 2 wordt de teveel ontvangen bijstand over de periode 21 mei 2023 (later hersteld in: 24 mei 2023, toevoeging rechtbank) tot en met 31 mei 2023 teruggevorderd tot een bedrag van € 220,40.
Het bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit heeft het college de primaire besluiten 1 en 2 gehandhaafd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand van eiser terecht is ingetrokken. Als gevolg van zijn huwelijk was eiser geen zelfstandig subject voor de bijstand meer. Het college heeft eiser dan ook gezegd dat hij een nieuwe aanvraag om bijstand moest doen, samen met zijn echtgenote. Het voorgaande betekent ook dat eiser ten onrechte bijstand volgens de norm alleenstaande heeft ontvangen over de periode van 24 mei 2023 tot en met 31 mei 2023. Daarom is er terecht een bedrag van € 220,40 van hem teruggevorderd.
3.1.
Bij besluit van 15 december 2023 heeft het college aan eiser, naar aanleiding van zijn nieuwe aanvraag om bijstand van 30 mei 2023, met toepassing van artikel 24 van de Pw, alsnog met ingang van 24 mei 2023 bijstand toegekend. In het besluit is aangegeven dat eiser op grond van artikel 24 van de Pw in beginsel recht heeft op een bedrag van 50% van de uitkering voor gehuwden en samenwonenden (€ 854,04 netto per maand). Omdat eiser zijn woning deelt met twee kostendelende medebewoners, wordt de norm voor hem echter vastgesteld op € 740,17 netto per maand. Hiertegen (tegen de toegepaste norm) heeft eiser op 31 december 2023 bezwaar aangetekend. Dit valt buiten het bestek van onderhavige procedure.
De beroepsgronden
4. Eiser is het niet eens met de intrekking van zijn bijstandsuitkering en met de terugvordering. Eiser heeft zijn huwelijk uit eigen beweging bij het college gemeld. Van een schending van de inlichtingenplicht is dus geen sprake. De plotselinge intrekking van de bijstand heeft eiser in grote problemen gebracht. Er was ook geen reden voor intrekking: eiser moet in zijn visie nog steeds als ongehuwde alleenstaande worden gezien nu hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Hij woont niet samen met zijn echtgenote, er worden geen kosten gedeeld en ieder heeft zijn eigen huishouding. Noch eiser noch de echtgenote wil dat hier verandering in komt. Het is slechts een papieren huwelijk. In die situatie vindt eiser dat hij als ongehuwde moet worden aangemerkt.
4.1.
Als eiser toch als gehuwde zou moeten worden aangemerkt, geldt volgens eiser dat het college bij de toekenning van bijstand had moeten beoordelen of er aanleiding was om de bijstand op grond van artikel 18 van de Pw af te stemmen op zijn omstandigheden, mogelijkheden en middelen. Juist in de situatie van toepassing van artikel 24 van de Pw is dat aangewezen, omdat de individuele situatie van gehuwden met een niet-rechthebbende partner sterk kan verschillen. Het college had dit uit eigen beweging moeten doen maar heeft dit nagelaten. Door de handelswijze van het college is eiser onder het sociaal minimum gebracht en zijn er veel financiële problemen ontstaan.
Beoordeling
5. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie.
6. Voorop staat dat eiser op 24 mei 2023 is gehuwd met een niet-rechthebbende partner die in het buitenland woont. Hij heeft dit uit eigen beweging aan het college gemeld. Daarop heeft het college het recht op bijstand van eiser ingetrokken, omdat hij geen zelfstandig subject voor de bijstand meer zou zijn.
7. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat hij als ongehuwde moet worden aangemerkt. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is, aangemerkt als ongehuwd. Echtgenoten leven pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil(len) verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit is vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 1 november 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2171). Of die situatie zich voordoet, zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden. Wat eiser in dit kader heeft aangevoerd, is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Nergens is uit gebleken dat eiser en/of zijn echtgenote hun pas recent gesloten huwelijk willen beëindigen. Dat betekent dat het college eiser op zichzelf terecht als gehuwde heeft aangemerkt.
8. Artikel 24 van de Pw bepaalt dat voor gehuwden, waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft, geldt dat voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk is aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot. Deze bepaling is ook van toepassing als de niet-rechthebbende echtgenoot in het buitenland woont. Zie daartoe ook de ter zitting besproken uitspraak van de Raad van 24 oktober 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2014). Het is de vraag waarom het college is overgegaan tot het meer belastende besluit tot algehele intrekking van eisers bijstandsuitkering, terwijl het college de uitkeringsnorm voor eiser op grond van artikel 24 van de Pw had kunnen wijzigen, hetgeen voor eiser minder belastend zou zijn geweest. Ook ter zitting is hiervoor geen grondslag gebleken. Vast staat dat eiser een nieuwe aanvraag heeft moeten doen, in dat kader aan verschillende informatieverzoeken (onder andere over mogelijk vermogen in Turkije) heeft moeten voldoen, intussen in geldproblemen kwam en door middel van verzoeken voorlopige voorzieningen voorschotten van het college heeft moeten vragen om niet in de schulden te raken. Dit leidt er reeds toe dat de intrekking en terugvordering van bijstand de toets niet kunnen doorstaan. Het beroep is gegrond.
9. Verder bepaalt artikel 18, eerste lid van de Pw, dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende. Voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verlaging of een verhoging van de bijstand is alleen plaats in zeer bijzondere situaties. Het is, volgens vaste rechtspraak, aan degene die deze afstemming wenst om aannemelijk te maken dat er een zeer bijzondere situatie is, zoals hiervoor bedoeld. In het geval van eiser ligt dat anders. De rechtbank verwijst hiervoor opnieuw naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van 24 oktober 2023. Niet in geschil is dat de echtgenote niet over middelen beschikt. Eiser is met ingang van 24 mei 2023 geconfronteerd met een aanzienlijke inkomensterugval van zijn bijstand, zonder dat zijn feitelijke situatie is gewijzigd. Dit had voor het college aanleiding moeten zijn om zelfstandig te beoordelen of toepassing moet worden gegeven aan artikel 18 van de Pw. Anders dan wanneer de bijstandsgerechtigde om afstemming verzoekt, had het college daartoe zelf het nodige onderzoek moeten doen naar de aanwezigheid van zeer bijzondere omstandigheden.
10. De afstemming met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Pw vindt plaats met inachtneming van de feitelijke behoeften in het individuele geval. Dit houdt verband met het vangnetkarakter van de bijstand, waarbij individueel maatwerk een belangrijk uitgangspunt is (zie de uitspraak van de Raad van 16 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2301). Niet is gebleken dat dit onderzoek concreet is verricht (met inachtneming van eisers inkomsten, uitgaven, vaste lasten, medische kosten etc.). Dat betekent dat het college gehouden is om met toepassing van artikel 18 van de Pw alsnog de bijstand af te stemmen op de individuele omstandigheden van eiser.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien en er is geen aanleiding voor een bestuurlijke lus, nu het aan het college is om in het kader van de afstemming nader onderzoek te doen naar relevante omstandigheden, mogelijkheden en middelen van eiser. Hierbij merkt de rechtbank op dat ter zitting in het kader van het beproeven van een minnelijke regeling bereidheid bij het college is gebleken om de situatie op te lossen. Partijen hebben niettemin om een uitspraak gevraagd omdat deze het college daartoe de benodigde handvatten kan geven. Het college zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 december 2023.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
12. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 december 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
3. (…)
4. Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Artikel 18, eerste lid
Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 24
Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien:
a. de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft; dan wel
b. de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar is.