ECLI:NL:RBROT:2024:3715

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
ROT 24/1533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling recht op kinderopvangtoeslag en overschrijding beslistermijn

In deze zaak heeft eiseres een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen voor herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat er geen besluit is genomen op haar verzoek. De Belastingdienst heeft op 23 februari 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, omdat de zaak onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht valt. De rechtbank constateert dat de beslistermijn voor het verzoek tot herbeoordeling is overschreden, aangezien de Belastingdienst uiterlijk op 28 april 2023 een besluit had moeten nemen. Eiseres heeft de Belastingdienst in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De Belastingdienst heeft op 3 augustus 2023 een dwangsombeslissing genomen, waarbij eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, waarin wordt gesteld dat de Belastingdienst binnen twaalf weken na het verweerschrift een schriftelijke vooraankondiging moet doen. De rechtbank bepaalt dat de Belastingdienst binnen zes weken na de uitspraak een vooraankondiging moet bekendmaken en binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze een besluit over compensatie moet nemen.

De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijnen, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank oordeelt dat de proceskosten van eiseres op € 437,50 worden vastgesteld, waarbij een wegingsfactor van 0,5 wordt toegepast, omdat de zaak van licht gewicht is. De uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, en is openbaar gemaakt op 26 april 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/1533
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij verweerder een verzoek gedaan om herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag.
Eiseres heeft beroep ingesteld vanwege het uitblijven van een besluit.
Verweerder heeft op 23 februari 2024 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Eiseres heeft zich gemeld bij verweerder voor een herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen en de beslistermijn met zes maanden verlengd. Verweerder moest uiterlijk op 28 april 2023 een besluit nemen.
Niet in geschil is dat de beslistermijn voor het verzoek tot herbeoordeling is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken voorbij gegaan. Niet gebleken is dat verweerder alsnog heeft beslist op het verzoek. Het beroep is daarom gegrond.
Verweerder heeft op 3 augustus 2023 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3209). Verweerder moet in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) bekendmaken. De beslistermijn is ten minste zes weken na de datum van deze uitspraak. Omdat sinds de datum van het verweerschrift meer dan zes weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een vooraankondiging moet bekendmaken. Vervolgens moet verweerder binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit over compensatie bekendmaken. Door snel een zienswijze in te dienen of mee te delen dat geen zienswijze wordt ingediend, kan eiseres deze tweede termijn zo kort als mogelijk maken. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval andere nadere beslistermijnen te bepalen.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijnen overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat een termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. De dwangsom begint te lopen op het moment dat verweerder de eerste termijn voor het nemen van een vooraankondiging overschrijdt en loopt door tot op het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn voor het nemen van een besluit over compensatie overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder dat besluit bekendmaakt. De dwangsom loopt niet verder door dan het maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een hoger bedrag toe te kennen. De dwangsom is bedoeld om verweerder voldoende te prikkelen om spoedig te beslissen en niet om verweerder te bestraffen.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de proceskostenveroordeling een wegingsfactor van 0,25 moet worden toegepast, omdat de zaak van zeer licht gewicht is. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7513, en een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482. De rechtbank oordeelt anders. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling zijn zaken over niet-tijdig beslissen van licht gewicht, zodat een wegingsfactor van 0,5 moet worden toegepast (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:591, de uitspraak van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4784, en de uitspraak van 16 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:657). De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding daarvan af te wijken.
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van de Wht bekend te maken;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit over compensatie bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 51- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 april 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.