In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in [plaatsnaam], een bezwaarschrift ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen tegen een besluit van 31 augustus 2023. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat er geen tijdige beslissing op het bezwaar is genomen. De Belastingdienst heeft op 26 maart 2024 een verweerschrift ingediend, maar de rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat de zaak zich leent voor een beslissing op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de termijn voor het beslissen op het bezwaar is overschreden en dat eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld. Aangezien er geen beslissing is genomen, verklaart de rechtbank het beroep gegrond.
De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,- en bepaalt dat verweerder binnen tien weken na de uitspraak een beslissing op het bezwaar moet nemen. Indien deze termijn wordt overschreden, verbeurt verweerder een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- moet vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 april 2024 door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.